1.2.
Op 17 juni 2013 heeft eiseres een bijstandsuitkering aangevraagd naar de norm van alleenstaande. Op het aanvraagformulier heeft eiseres aangegeven alleen te wonen en vanaf 24 juni 2013 verlaten te zijn. Eiseres ontving vanaf 24 juni 2013 een uitkering op grond van de Pw naar de norm van alleenstaande. Tevens ontving zij vanaf 26 augustus 2013 zorg in natura vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor huishoudelijke hulp.
1.3.
Op de formulieren inzake de Rechtmatigheidstoets WWB van 26 januari 2014, 26 januari 2015 en 21 januari 2016 heeft eiseres aangegeven dat er geen wijziging in haar woon- of leefsituatie heeft plaatsgevonden.
1.4.
Op 5 maart 2015 hebben twee medewerkers van verweerder bij eiseres een huisbezoek afgelegd in het kader van de indicatie van eiseres om huishoudelijke hulp op grond van de Wmo. Tijdens dit huisbezoek zijn ook [A] en haar zoon in de woning van eiseres aangetroffen. Hieruit is bij verweerder het vermoeden ontstaan dat de feitelijke woonsituatie van eiseres niet strookt met hetgeen zij bij verweerder heeft opgegeven.
Op 8 juli 2015 heeft verweerder de Sociale Recherche Gooi en Vechtstreek verzocht de vermoedens van fraude te onderzoeken. De Sociale Recherche is vervolgens een onderzoek gestart, dat liep van 2 september 2015 tot en met 10 november 2016. Hiervan heeft de Sociale Recherche op 10 november 2016 een rapportage opgesteld. In dit rapport concludeert de Sociale Recherche op basis van de onderzoeksbevindingen dat eiseres en [A] in ieder geval in de periode van 24 juni 2013 tot 31 augustus 2016 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Deze rapportage is overgedragen aan verweerder. Naar aanleiding van deze rapportage is verweerder overgegaan tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 3 ongegrond verklaard en ten aanzien van het primaire besluit 3 eiseres in de gelegenheid gesteld alsnog binnen twee weken na verzending van dit besluit bezwaar te maken. Voor de motivering van het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar de bij het bestreden besluit gevoegde adviezen van de commissie bezwaarschriften en de vakafdeling Sociaal Plein.
3. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verduidelijkt dat bij het bestreden besluit het voorstel van de vakafdeling Sociaal Plein is gevolgd, wat betekent dat eiseres ten aanzien van het primaire besluit 3 in zijn geheel in de gelegenheid is gesteld alsnog bezwaar in te dienen. Ter zitting heeft eiseres verklaard het bestreden besluit met bijgevoegde adviezen ook zo te hebben begrepen. Inmiddels is een bezwaarschrift tegen het primaire besluit 3 ingediend bij verweerder. Verweerder verklaarde desgevraagd ter zitting dat de ongegrondverklaring voor zover die ziet op het primaire besluit 3 een verschrijving betreft.
4. Gezien de verklaringen ter zitting van partijen stelt de rechtbank vast dat bedoeld is bij het bestreden besluit de bezwaren gericht tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond te verklaren. Dit betekent dat bij het bestreden besluit alleen de beslissing, om de uitkering van eiseres op te schorten, is gehandhaafd.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Aan de voorwaarden daarvoor wordt niet voldaan. Eiseres en [A] hebben hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning. Het rapport van de Sociale Recherche biedt dan ook onvoldoende grondslag om (voor de gehele periode) een gezamenlijke huishouding aan te nemen.
6. De rechtbank stelt vast dat, zoals eiseres ter zitting heeft erkend, de beroepsgronden uitsluitend zien op hetgeen verweerder aan het primaire besluit 3 ten grondslag heeft gelegd. De beroepsgronden hebben geen betrekking op de beslissing tot opschorting van de uitkering van eiseres. De rechtbank ziet dan ook geen grond die tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.