vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel rechtkantonrechter
Vonnis in kort geding van 25 januari 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 10232126 / LV EXPL 22-41 D/1403 van
de stichtingWONINGSTICHTING CENTRADA,gevestigd te Lelystad,eiseres,
hierna te noemen: Centrada,gemachtigde mr. T. Mulder,
[gedaagde]
,wonende te
[woonplaats]
,gedaagde,
hierna te noemen:
[gedaagde]
,gemachtigde mr. F.J.M. van Rossem.
3.1.
Centrada heeft – zakelijk weergegeven en na wijziging van eis – gevorderd dat
[gedaagde]
zal worden veroordeeld om de woning binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en om een bedrag te betalen aan Centrada van € 973,02, ter zake van de verschuldigde huur tot en met januari 2023, en een bedrag van € 521,01 per maand (als voorschot op) de huur- c.q. gebruiksvergoeding, met ingang van de maand februari 2023, tot de dag van ontruiming, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf het moment dat
[gedaagde]
met de betaling daarvan in verzuim is tot aan de dag der volledige voldoening.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft Centrada het navolgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde]
huurt van Centrada de woning, op basis van een huurovereenkomst. Centrada heeft gesteld dat
[gedaagde]
in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit de huurovereenkomst. Zakelijk weergegeven, heeft
[gedaagde]
de woning ingericht als seksinrichting, ten behoeve van prostitutiewerkzaamheden. Omwonenden ondervinden overlast van deze praktijken en Centrada heeft daarom een buurtonderzoek gedaan en de politie is ook bij de woning langs gekomen. Tijdens dit onderzoek in de woning is geconstateerd dat
[gedaagde]
in strijd handelt met een groot aantal verplichtingen uit de huurovereenkomst.
[gedaagde]
heeft de woning daarnaast ook niet feitelijk zelf in gebruik, zoals zij verplicht is op grond van het huurreglement. Volgens Centrada heeft zij om de hiervoor genoemde redenen recht op en een spoedeisend belang bij haar vordering tot ontruiming van de woning en Centrada heeft zich daarom genoodzaakt gezien om deze kort geding-procedure te starten.
[gedaagde]
heeft ook de huur van de maanden december 2022 en januari 2023 onbetaald gelaten. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft Centrada haar eis daarom gewijzigd, en heeft zij aanvullend de betaling van deze twee maanden huur gevorderd, alsmede een veroordeling tot betaling van de toekomstige termijnen, zolang
[gedaagde]
nog in het gehuurde verblijft.
3.3.
[gedaagde]
heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen, en hetgeen zij verder naar voren hebben gebracht, zal in het hiernavolgende, voor zover rechtens van belang, nader worden ingegaan.
4.1.
Van een spoedeisend belang van Centrada bij haar vorderingen is de kantonrechter voldoende gebleken.
4.2.
In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van Centrada in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Daarbij geldt tevens dat bij geldvorderingen terughoudendheid geboden is.
4.3.
[gedaagde]
heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen de gevorderde ontruiming van haar woning, naast de producties, die voorafgaande hieraan reeds waren toegezonden.
[gedaagde]
heeft een aantal verklaringen van vrienden en familie overgelegd, waarin deze grotendeels identiek verklaren dat hen nooit is gebleken dat
[gedaagde]
haar woning aan derden heeft verhuurd, of ter beschikking heeft gesteld, en dat hen niet is gebleken van de praktijken waarvan
[gedaagde]
door Centrada wordt beschuldigd. Wel wordt verklaard dat
[gedaagde]
wel eens een vriendin in haar woning heeft laten overnachten en dat
[gedaagde]
mogelijk geen controle heeft gehad over wat zich in haar woning heeft afgespeeld op momenten dat zij zelf niet aanwezig was. Verder heeft
[gedaagde]
verklaard dat zij het vermoeden heeft dat de buurtbewoners, die over haar hebben geklaagd bij Centrada, dit mogelijk uit afgunst of rancune doen en dat zij het in ieder geval niet goed met haar voor hebben. Volgens
[gedaagde]
was zij pas vanaf 26 oktober 2022 op de hoogte van het feit dat haar woning voor sekswerk werd gebruikt en heeft dit hoogstens ongeveer een maand kunnen duren, niet al sinds de zomer van 2022, zoals Centrada beweert. Meteen na het huisbezoek van Centrada en de politie, op 26 oktober 2022, heeft
[gedaagde]
haar vriendin duidelijk gemaakt dat zij niet meer welkom was in haar woning en zodoende vinden er sinds die tijd ook geen ongeoorloofde activiteiten meer plaats.
[gedaagde]
heeft ook ontkend dat zij betaling heeft ontvangen van de dames, die haar woning voor sekswerk hebben gebruikt, en zij heeft al met al geconcludeerd tot afwijzing van de vordering(en) van Centrada.
4.4.
[gedaagde]
heeft erkend dat er sprake is geweest van prostitutie in de woning, hoewel zij heeft verklaard dat zij hier niet persoonlijk voor verantwoordelijk is geweest, en dat is de kantonrechter ook niet gebleken. Er is echter wel het een en ander in de woning voorgevallen en naar het oordeel van de kantonrechter heeft Centrada ook ontegenzeggelijk een belang om hier tegen op te treden. Centrada heeft de stelling van
[gedaagde]
– dat zij direct na het huisbezoek op 26 oktober 2022 haar vriendin de wacht heeft aangezegd en dat er sindsdien geen ongeoorloofde activiteiten meer plaatsvinden in de woning – onbetwist gelaten en de kantonrechter is ook niet gebleken dat er recent, of nu, nog sprake is van prostitutie, of enige overlast anderszins, vanuit de woning. Naar het oordeel van de kantonrechter ontbeert Centrada daarom een spoedeisend belang bij een ontruiming van de woning op dit moment. Centrada beroept zich voor haar standpunt op haar eigen onderzoek, terwijl de diverse aangehaalde verklaringen niet worden ondersteund door verdere, onafhankelijke getuigenissen, ook niet van de politie, die de woning met Centrada op 26 oktober 2022 heeft bezocht. De kantonrechter kan dan ook niet vaststellen dat de overlast al sinds de zomer plaatsvindt, nu dit door
[gedaagde]
is betwist en door Centrada niet (gemotiveerd) is onderbouwd. Centrada heeft verder verwezen naar schermafbeeldingen van websites, waarop prostitutie wordt aangeboden, maar de kantonrechter kan aan de hand daarvan niet vaststellen dat dit de betreffende dames in de woning zijn, zoals door Centrada is gesteld. Evenmin is de enkele vermelding op de websites dat een bepaald profiel al actief is sinds ’13 May 2022’ of ’17 Aug 2022’ op voorhand als overtuigend bewijs aan te merken, dat het sekswerk al sinds die tijd
en vanuit de woning plaatsvindt. Volgens Centrada zouden er elementen van de (inrichting van de) woning op de schermafbeeldingen zijn te herkennen, maar dat is voor de kantonrechter binnen de beperkte kaders van dit kort geding niet met zekerheid vast te stellen.
[gedaagde]
heeft verder betwist dat zij zelf niet in de woning verblijft, zoals door Centrada ook nog is gesteld. Nadere bewijsvoering, door middel van getuigenverklaringen of anderszins, lijkt voor het vaststellen van het voorgaande aangewezen en daarvoor is in deze procedure geen plaats.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot ontruiming van het gehuurde zal worden afgewezen.
4.6.
Ten tijde van de mondelinge behandeling heeft
[gedaagde]
erkend dat zij de huur voor de maanden december 2022 en januari 2023 (nog) niet, dan wel te laat, heeft betaald. Zij heeft verklaard nog voor de zitting een betaling aan Centrada te hebben gedaan, maar dat kon door Centrada niet worden bevestigd. De vordering tot betaling van de achterstallige huur zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat zal worden bepaald dat hetgeen
[gedaagde]
eventueel al heeft betaald, hierop in mindering strekt. Bij een veroordeling tot betaling van de verdere huurtermijnen heeft Centrada, naar het oordeel van de kantonrechter, onvoldoende (spoedeisend) belang, nu gesteld noch gebleken is, dat
[gedaagde]
ook met de betaling hiervan in verzuim zal raken en bovendien volgt de verschuldigdheid van de maandelijkse huurtermijnen reeds uit de huurovereenkomst zelf, die (vooralsnog) voortduurt.
4.7.
Gelet op de uitkomst van de procedure, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, op de hierna te vermelden wijze.