RECHTBANK Midden-Nederland
Zaaknummer: C/16/556112 / KG ZA 23-224
Vonnis in kort geding van 25 mei 2023
HOOGHEEMRAADSCHAP DE STICHTSE RIJNLANDEN,
te Houten,
eisende partij,
hierna te noemen: Hoogheemraadschap,
advocaat: mr. H. Doornhof te Amsterdam,
DE PERSONEN DIE VERBLIJVEN IN/OP DE ONROERENDE ZAAK OF EEN GEDEELTE DAARVAN DIE IS GELEGEN TE [adres]
,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: gedaagden.
1.1.
Op 2 mei 2023 heeft het Hoogheemraadschap gedaagden gedagvaard om te verschijnen op de zitting van 11 mei 2023. Bij de dagvaarding zitten 10 producties. Het Hoogheemraadschap heeft daarna nog productie 11 tot en met 13 toegestuurd. Op het moment van dagvaarden was het voor het Hoogheemraadschap niet duidelijk welke personen zich bevonden op het perceel gelegen aan de
[adres]
in
[woonplaats]
. Voor de zitting heeft mr. J. van Lunen zich gesteld namens twee van de gedaagden, namelijk de heer
[gedaagde 1]
en de heer
[gedaagde 2]
(hierna te noemen:
[gedaagde 1]
en
[gedaagde 2]
). Mr. Van Hulst heeft zich gesteld voor de heer
[gedaagde 3]
(hierna te noemen:
[gedaagde 3]
). Namens
[gedaagde 1]
,
[gedaagde 2]
en
[gedaagde 3]
zijn 8 producties ingebracht.
1.2.
Tijdens de zitting op 11 mei 2023 zijn namens het Hoogheemraadschap de heer
[A]
(manager bestuursondersteuning & juridische zaken bij het Hoogheemraadschap), mevrouw
[B]
(jurist bij Hoogheemraadschap), de heer
[C]
(manager zuiveringsinstallaties en hoofd calamiteitenorganisatie bij het Hoogheemraadschap) verschenen samen met mr. Janssen.
[gedaagde 1]
en
[gedaagde 2]
zijn verschenen samen met mr. Van Lunen.
[gedaagde 3]
is verschenen samen met mr. Van Hulst. De andere gedaagden zijn niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding op de juiste manier is betekend. Daarnaast heeft het Hoogheemraadschap een artikel gepubliceerd in het
[krant]
op 4 mei 2023 waarin staat dat gedaagden zijn gedagvaard en dat zij worden opgeroepen voor de zitting van 11 mei 2023. Omdat op de juiste wijze is betekend en gedaagden ook door het artikel konden weten dat zij zijn gedagvaard, heeft de voorzieningenrechter verstek tegen de andere gedaagden verleend.
Namens het Hoogheemraadschap en
[gedaagde 1]
,
[gedaagde 2]
en
[gedaagde 3]
is tijdens de zitting een toelichting gegeven op de standpunten aan de hand van pleitaantekeningen. Partijen hebben daarnaast antwoord gegeven op vragen van de voorzieningenrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis wordt uitgesproken.
2
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Het Hoogheemraadschap is eigenaar van een stuk grond gelegen aan de
[adres]
in
[woonplaats]
. Het terrein is de voormalige locatie van de rioolwaterzuiveringsinstallatie
[locatie]
. In 2019 heeft de zuiveringsinstallatie in Leidsche Rijn de zuiveringstaak overgenomen. Daarna is de installatie in
[locatie]
buiten werking gesteld en uiteindelijk gesloopt. In 2019 is op het terrein een rioolgemaal gerealiseerd dat het afvalwater van Maarssen en Maarssenbroek doorpompt naar de zuiveringsinstallatie in Leidsche Rijn.
2.2.
Op 21 april 2023 hebben gedaagden het terrein van het Hoogheemraadschap in gebruik genomen (gekraakt). Zij hebben caravans en tenten op het terrein geplaatst en een slot op het toegangshek. Gedaagden behoren naar eigen zeggen tot een groep jonge mensen die moeite heeft met het vinden van woon- en werkruimte. Zij hebben eerder een terrein van de oude betonmortelfabriek Befu langs het Merwedekanaal betrokken en recent zijn zij vertrokken van een stuk grond aan de Locomotiefstraat in Utrecht. In een brief aan het Hoogheemraadschap hebben gedaagden uitgelegd dat zij het voornemen hebben om het terrein te bewonen tot er concrete bouwplannen uitgevoerd zullen worden. Zij hebben ook kenbaar gemaakt dat zij op het terrein de ruimte willen bieden aan sociale, culturele en politieke initiatieven.
2.3.
Het Hoogheemraadschap en gedaagden hebben overleg met elkaar gehad in april 2023. Gedaagden hebben toen het voorstel gedaan om het terrein te verdelen, zodat zij op het terrein kunnen blijven wonen en het Hoogheemraadschap toegang blijft houden tot het gemaal. Het Hoogheemraadschap is van mening dat ontruiming van het hele terrein noodzakelijk is om haar wettelijke taken te kunnen uitvoeren. Daarom is zij niet akkoord gegaan met het voorstel van gedaagden. Gedaagden hebben inmiddels hekken geplaatst ter verdeling van het terrein.
2.4.
Omdat gedaagden het terrein nog niet hebben verlaten, vordert het Hoogheemraadschap in dit kort geding de ontruiming van het terrein binnen drie dagen met veroordeling van gedaagden in de proceskosten met de wettelijke rente. Ook vordert het Hoogheemraadschap dat de veroordeling op grond van artikel 557a lid 3 Wetboek van Rechtsvordering binnen één jaar ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen iedereen die zich ten tijde van het uitvoeren van het vonnis op het perceel bevindt of daar binnentreedt.
Het juridisch kader in kort geding
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of het Hoogheemraadschap ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vorderingen kunnen worden toegewezen omdat het waarschijnlijk is dat de vorderingen in een bodemprocedure worden toegewezen. Uit die toewijzing volgt ook dat er voldoende spoedeisend belang is voor het Hoogheemraadschap. De voorzieningenrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing komt.
De vorderingen van het Hoogheemraadschap worden toegewezen
Vordering tot ontruiming en termijn van ontruiming
3.3.
Het Hoogheemraadschap is eigenaar van het terrein aan de
[adres]
in
[woonplaats]
. Gedaagden verblijven daarom zonder recht of titel op het terrein. Daarmee handelen gedaagden onrechtmatig tegenover het Hoogheemraadschap. Het standpunt van gedaagden, of in ieder geval van
[gedaagde 1]
,
[gedaagde 2]
en
[gedaagde 3]
, is dat zij niet onrechtmatig handelen omdat zij huisrecht hebben op het terrein op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Volgens gedaagden hebben zij dat huisrecht omdat de tenten en caravans waar zij in wonen, woningen zijn in de zin van artikel 12 van de Grondwet (hierna: Gw). Ter onderbouwing van dat standpunt hebben gedaagden tijdens de zitting gewezen op verschillende uitspraken. De jurisprudentie waar gedaagden naar hebben verwezen ziet echter op een ander juridisch vraagstuk. Namelijk: of een ruimte al dan niet kwalificeert als woning omdat dit van belang is bij de vraag of een bepaalde ruimte mag worden binnengetreden. Dat is een andere vraag dan de vraag of er sprake is van een huisrecht op een bepaald perceel. De stelling dat de tenten en caravans van gedaagden kunnen worden beschouwd als woningen in de zin van artikel 12 Gw is op zichzelf juist, maar dat geeft hen geen huisrecht op het terrein van het Hoogheemraadschap op grond van artikel 8 EVRM.
3.4.
Gedaagden hebben in hun pleitnota nog gewezen op de jurisprudentie rondom het gekraakte ADM-terrein in Amsterdam, waarin het ook ging om een heel terrein waarop eenvoudig te verplaatsten onderkomens stonden. De casus in die zaak is echter heel anders. Het ging daarbij namelijk om gebruikers van het terrein die er al jaren woonden en werkten, soms zelfs al 18 jaar, terwijl de eigenaar het terrein niet op korte termijn in gebruik kon nemen door omstandigheden. De conclusie in die zaak dat de ontruimingsvordering werd afgewezen, kan dan ook niet één op één op dit kort geding worden toegepast.
3.5.
Dat betekent dat de voorzieningenrechter aansluit bij de bestaande rechtspraak, waarbij voorop wordt gesteld dat gedaagden geen huisrecht hebben, omdat het gaat om onbebouwd terrein (zie Gerechtshof Leeuwaarden 15 november 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BU4705, r.o. 3.5). Vervolgens geldt het volgende toetsingskader. De krakers (gedaagden) gebruiken het terrein zonder recht of titel en de eigenaar heeft het recht om het terrein te ontruimen, behalve als de eigenaar geen spoedeisend belang heeft bij de ontruiming of met die ontruiming misbruik maakt van recht.
3.6.
In dit geval heeft het Hoogheemraadschap een spoedeisend belang bij de ontruiming en maakt zij met die ontruiming geen misbruik van recht. Het perceel wordt op dit moment al (deels) gebruikt door het Hoogheemraadschap met het rioolgemaal en voor de opslag van materieel. Dat is ook erkend door gedaagden. Dat betekent dat er op dit moment geen sprake is van leegstand van het terrein. Of er na ontruiming langdurige leegstand te verwachten is, kan meewegen bij de afweging van belangen in een ontruimings-kort geding. Daarover hebben gedaagden aangevoerd dat het terrein sinds de sloop in 2019 al leeg staat, op het gemaal na, en dat er wel bouwplannen zijn, maar dat het niet duidelijk is wanneer deze uitgevoerd zullen worden. Het Hoogheemraadschap heeft toegelicht dat de zuiveringsinstallatie pas in het najaar van 2022 is gesloopt. Daarna zijn er in december 2022 bomen geplaatst op het terrein. Het terrein is dus niet al sinds 2019 ongebruikt en leeg. Ook zijn er wel degelijk concrete bouwplannen. Op het terrein zal een nieuwe loods worden gebouwd. Volgens het Hoogheemraadschap is een vergunning aangevraagd en wordt een bodemonderzoek gestart. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het Hoogheemraadschap voldoende heeft onderbouwd dat zij concrete bouwplannen heeft op het bouwterrein. Tijdens de zitting heeft zij dit uitvoerig toegelicht en een document overgelegd waaruit blijkt welke activiteiten er zijn verricht en de komende tijd zullen worden verricht rondom de bouw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er dus geen langdurige leegstand te verwachten, nog afgezien van het feit dat er nu al geen sprake is van leegstand omdat in ieder geval een deel van het terrein, rondom het gemaal, gebruikt wordt door het Hoogheemraadschap.
3.7.
Een ander belang dat het Hoogheemraadschap heeft toegelicht is dat het terrein een belangrijke rol vervult bij de uitoefening van de wettelijke taken door het Hoogheemraadschap. Om die wettelijke taken te kunnen uitoefenen, moeten haar medewerkers vrije toegang hebben tot het volledige terrein. Op de zitting heeft het Hoogheemraadschap dat belang concreter gemaakt. Zij heeft toegelicht dat zij het hele terrein, rondom het gemaal, moet kunnen gebruiken voor het geval dat er een incident rondom het gemaal plaatsvindt. Het kan dan zijn dat tankwagens, zuigwagens of grote pompen moeten worden geplaatst op het terrein. Dat gaat niet samen met (gedeeltelijk) ingebruikname van het terrein door gedaagden. Het terrein wordt daarnaast ook gebruikt voor de opslag van voertuigen en werkmaterieel. In de toekomst wil het Hoogheemraadschap het terrein kunnen gebruiken in het geval van een calamiteit, bijvoorbeeld bij wateroverlast als gevolg van langdurige neerslag of een technisch mankement zoals een dijkdoorbraak. Het terrein in Utrecht is aangewezen als vierde steunpunt in het geval van calamiteiten. De loods die gebouwd gaat worden op het terrein is een loods waar medewerkers kunnen verblijven en van waaruit zij kunnen werken in het geval van calamiteiten. Gedaagden hebben er op gewezen dat er nog drie andere terreinen zijn in Wijk bij Duurstede, Nieuwegein en Woerden waar in het geval van calamiteiten naar uitgeweken zou kunnen worden zodat het niet voor de hand ligt dat het terrein voor calamiteiten wordt gebruikt. Maar het feit dat er drie andere terreinen aangewezen zijn voor calamiteiten, betekent niet dat het Hoogheemraadschap het vierde terrein niet nodig zou kunnen hebben in het geval van een (grootschalige) calamiteit. Gedaagden hebben verder nog aangevoerd dat het terrein zo modderig is, dat het niet gebruikt kan worden voor opslag van materieel en in geval van calamiteiten. Daarover heeft het Hoogheemraadschap toegelicht tijdens de zitting dat het terrein binnen een dag geschikt gemaakt kan worden om er (zwaar) materieel op te zetten.
3.8.
Het Hoogheemraadschap heeft vanwege de hiervoor genoemde redenen een groot belang bij de ontruiming van het terrein. Het belang van het Hoogheemraadschap weegt zwaarder dan het belang van gedaagden om een plek te hebben om te wonen, hoewel de voorzieningenrechter dat belang wel degelijk ziet. De vordering tot ontruiming van het terrein door gedaagden wordt daarom toegewezen, ook wat betreft de gedaagden tegen wie verstek is verleend.
3.9.
De voorzieningenrechter acht het redelijk om de ontruimingstermijn op één week te stellen. Dit geldt zowel voor
[gedaagde 1]
,
[gedaagde 2]
en
[gedaagde 3]
als voor de gedaagden tegen wie verstek is verleend.
Vordering artikel 557a lid 3 Rv
3.10.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om artikel 557a Rv analoog toe te passen. Het artikel gaat over een gebouwde onroerende zaak, maar kan ook gelden in het geval van een onbebouwd terrein (zie ook ECLI:NL:RBMNE:2022:5224). De vordering op grond van artikel 557a Rv wordt toegewezen. Dat betekent dat bepaald zal worden dat de veroordeling tot ontruiming ook ten uitvoer kan worden gelegd binnen één jaar aan iedereen die zich ten tijde van de uitvoerlegging op het perceel aan de Sterrebaan in Utrecht bevindt of daar binnentreedt.
3.11.
Gedaagden zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Hoogheemraadschap als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
€
106,73
- griffierecht
€
676,00
- salaris advocaat
€
1.079,00
Totaal
€
1.861,73
4.1.
veroordeelt gedaagden om binnen één week na betekening van dit vonnis het terrein aan de
[adres]
te
[woonplaats]
te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Hoogheemraadschap zijn, en leeg en ontruimd ter vrije beschikking te stellen van het Hoogheemraadschap;
4.2.
bepaalt dat de veroordeling onder 4.1 op grond van artikel 557a lid 3 Rv binnen de termijn van één jaar ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging op het genoemde perceel bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
4.3.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van Hoogheemraadschap tot dit vonnis vastgesteld op € 1.861,73, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Praamstra en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.