RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 10778970 UV EXPL 23-259 LvdH/1470
Kort geding vonnis van 6 december 2023
de stichting
[stichting]
,
gevestigd te
[vestigingsplaats]
,
verder ook te noemen de Stichting,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.H.M. Deppenbroek,
[gedaagde]
,
wonende te
[woonplaats]
,
verder ook te noemen
[gedaagde]
,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. H.K. Folkerts.
2.1.
De Stichting houdt zich bezig met de opvang van verwaarloosde, zieke en/of oude ezels in Nederland. Aan de zorg van de Stichting zijn ongeveer 300 ezels toevertrouwd, waarvan het overgrote deel in pleeggezinnen is ondergebracht. Op de locatie van de Stichting in Zeist worden ongeveer 25 ezels verzorgd.
2.2.
De Stichting heeft een onbezoldigd bestuur. Op dit moment bestaat het bestuur (partijen verschillen hierover van mening, maar volgens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel) uit de heer
[A]
, mevrouw
[B]
en mevrouw
[C]
.
[gedaagde]
is vanaf 1 januari 2019 werkzaam voor de Stichting in de functie van directeur op basis van een arbeidsovereenkomst. Naast
[gedaagde]
zijn er nog 3 personen in (deeltijd) dienst van de Stichting.
2.3.
[gedaagde]
is in zijn functie van directeur verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken met betrekking tot de opvang en verzorging van ezels. In die hoedanigheid heeft hij de beschikking over de administratie, de contactgegevens van de donateurs, vrijwilligers en pleeggezinnen en stuurt hij de overige personeelsleden en vrijwilligers aan.
2.4.
De verhoudingen tussen
[gedaagde]
en de bestuursleden
[A]
en
[B]
zijn in de loop van 2023 ernstig verstoord geraakt. Dit heeft ertoe geleid dat
[gedaagde]
in juli 2023 de bestuursleden
[A]
,
[B]
en (toen nog)
[D]
heeft verzocht hun taken als bestuurder van de Stichting neer te leggen.
[D]
heeft zijn bestuursfunctie neergelegd, maar
[A]
en
[B]
niet. In augustus 2023 hebben partijen met een mediator gesproken over hun onderlinge geschillen, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid.
2.5.
Bij besluit van 25 oktober 2023 heeft het bestuur van de Stichting, in de personen van
[A]
en
[B]
,
[gedaagde]
geschorst en vrijgesteld van werkzaamheden. In de brief wordt de aan
[gedaagde]
verleende volmacht om namens de Stichting te handelen ingetrokken. Van het besluit van de Stichting nam
[gedaagde]
kennis via de website van de Stichting. Op die website stond vermeld dat
[gedaagde]
was geschorst vanwege integriteitsschendingen.
2.6.
In die brief van 25 oktober 2023 is
[gedaagde]
gesommeerd de administratie, de inloggegevens en een lijst met contactgegevens van de betrokkenen bij de Stichting over te dragen aan het bestuur. Aan deze sommatie heeft
[gedaagde]
geen gevolg gegeven.
2.7.
In conventie vordert de Stichting veroordeling van
[gedaagde]
tot afgifte van de sleutels van de opvanglocatie voor de ezels en volledige medewerking te verlenen aan een ordelijke overdracht van zijn werkzaamheden en aan het herstel van de toegang (digitaal als fysiek) en een verbod voor
[gedaagde]
tot het betreden van de opvanglocatie, dit alles op straffe van een dwangsom.
2.8.
In reconventie vordert
[gedaagde]
een veroordeling van de Stichting om hem weer toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden en interne- en externe rectificatie, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.1.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen van de Stichting wordt door de kantonrechter aanwezig geacht. De verhoudingen tussen het bestuur van de Stichting en
[gedaagde]
zijn dusdanig verstoord dat dit ten koste gaat van het doel waarvoor de Stichting in het leven is geroepen, namelijk de opvang van ezels die hulp behoeven. Partijen verkeren in een patstelling en de verstoorde verhoudingen bedreigen het voortbestaan van de Stichting.
3.2.
In het kader van deze procedure moet beoordeeld worden of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vorderingen vooruit te lopen. Daarbij moet de kantonrechter uitgaan van de op dit moment vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure slechts mogelijk is.
3.3.
De vorderingen van de Stichting vloeien voort uit de schorsing/non-actiefstelling van
[gedaagde]
als directeur van de Stichting. Over deze non-actiefstelling van
[gedaagde]
overweegt de kantonrechter het volgende.
3.4.
In de wet zijn geen vereisten opgenomen voor het op non-actief stellen van een werknemer, maar uit de jurisprudentie volgt dat aan een non-actiefstelling van een werknemer zware eisen worden gesteld. Zo moet er sprake zijn van een zwaarwichtige reden. Hierbij kan gedacht worden aan misdragingen van een werknemer of een ernstig conflict tussen werkgever en werknemer of tussen de werknemer en andere werknemers. Dat er sprake zou kunnen zijn van een zwaarwichtige reden voor de non-actiefstelling van
[gedaagde]
wil de kantonrechter nog wel aannemen. Dat de verhoudingen tussen het bestuur en
[gedaagde]
ernstig zijn verstoord is immers overduidelijk.
3.5.
Verder volgt uit de jurisprudentie dat het belangrijk is dat werkgever en werknemer in gesprek gaan over het voornemen om een werknemer op non-actief te stellen. Daarbij dient werknemer ook de gelegenheid te krijgen zijn/haar zienswijze kenbaar te maken over de zwaarwichtige reden(en) en het voornemen van de werkgever. Van een dergelijk gesprek tussen de Stichting en
[gedaagde]
is geen sprake geweest. Sterker nog, het lijkt erop alsof de Stichting en
[gedaagde]
na de mislukte mediationpoging helemaal niet meer “on speaking terms’ met elkaar zijn. Uit het dossier blijkt dat de ene beschuldiging de andere in rap tempo opvolgt, maar van met elkaar praten over de ontstane problemen is geen sprake. De kantonrechter neemt dit de Stichting kwalijk. Het had op haar weg gelegen het gebrek aan vertrouwen dat zij in
[gedaagde]
heeft met hem te bespreken en hierbij te kijken naar de mogelijkheden om tot een oplossing te komen. Dit alles is niet gebeurd. In plaats daarvan heeft de Stichting
[gedaagde]
op non-actief gesteld en dit bericht op haar website laten plaatsen. Via de website van de Stichting heeft
[gedaagde]
kennisgenomen van zijn non-actiefstelling. De kantonrechter rekent dit de Stichting zwaar aan. Dit is niet zoals een goed werkgever behoort te handelen.
3.6.
De kantonrechter is bekend met het verzoek van mevrouw
[C]
(bestuurslid of ex-bestuurslid van de Stichting, daarover zijn partijen het niet eens) tot het ontslag van de bestuurders van de Stichting, de heer
[A]
en mevrouw
[B]
. Deze procedure is inmiddels aanhangig gemaakt bij deze rechtbank, maar bevindt zich nog in de beginstadium. Een mondelinge behandeling in die procedure zal nog moeten plaatsvonden. De kantonrechter realiseert zich dat hierdoor een oplossing voor de problemen tussen de Stichting en
[gedaagde]
nog weleens ver weg kan zijn.
3.7.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat niet aannemelijk is dat de non-actiefstelling in een eventuele bodemprocedure in stand zal worden gelaten. Om deze reden worden de vorderingen van de Stichting in deze kort geding procedure afgewezen.
3.8.
De Stichting zal in de kosten aan de zijde van
[gedaagde]
worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van
[gedaagde]
worden tot op heden begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde.
3.9.
Hoewel anders geformuleerd in randnummer 44 van de conclusie van antwoord van
[gedaagde]
, begrijpt de kantonrechter dat
[gedaagde]
heeft bedoeld te willen vorderen een veroordeling van de Stichting om hem weer, zonder enige beperking, toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden. De kantonrechter zal deze vordering toewijzen. Uit de beoordeling van de vorderingen in conventie blijkt dat de kantonrechter voorshands van oordeel is dat de non-actiefstelling niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en in een bodemprocedure waarschijnlijk geen stand zal houden.
3.10.
De kantonrechter zal aan deze veroordeling een dwangsom verbinden.
3.11.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat niet is komen vast te staan dat
[gedaagde]
zich schuldig heeft gemaakt aan enige schendingen, meer in het bijzonder integriteitsschendingen. Het is dan ook voor
[gedaagde]
schadelijk geweest dat dergelijke berichten over hem zijn verspreid, zowel binnen de Stichting als daarbuiten. Om deze schade enigszins te beperken, zal de Stichting worden veroordeeld de berichten over
[gedaagde]
te rectificeren, zowel intern als extern. De vordering van
[gedaagde]
wordt toegewezen, met dien verstande dat de rectificatie zal worden uitgevoerd met de tekst, zoals onder 4.5. in het dictum is geformuleerd.
3.12.
Ook aan deze veroordeling zal de kantonrechter een dwangsom verbinden.
3.13.
De Stichting zal worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van
[gedaagde]
tot op heden begroot op € 396,50 aan salaris gemachtigde.
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt de Stichting in de kosten van deze procedure, aan de zijde van
[gedaagde]
begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
veroordeelt de Stichting om
[gedaagde]
binnen 2 dagen na de dagtekening van dit vonnis toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden, zonder enige beperking, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke dag of een gedeelte daarvan dat de Stichting niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,-;
4.5.
veroordeelt de Stichting om binnen 2 dagen na de dagtekening van dit vonnis tot interne- en externe rectificatie over te gaan door middel van de volgende tekst:
“Recent zijn door bestuursleden van [stichting]
onjuiste berichten geplaatst over vermeende integriteitsschendingen van onze directeur, de heer [gedaagde]
. Niet is gebleken dat [gedaagde]
zich schuldig heeft gemaakt aan welke schending dan ook. De verklaringen die zijn verstrekt worden als foutief beschouwd en wij rectificeren deze hiermee.
Wij bieden onze oprechte verontschuldigingen aan de heer [gedaagde]
, de medewerkers, vrijwilligers en de donateurs van de stichting en anderen die zich geraakt voelen door onze foutieve verklaringen.
4.6.
verbindt aan de veroordeling onder 4.5. een dwangsom van € 100,- voor elke dag, of een gedeelte daarvan, dat de Stichting niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,-;
4.7.
veroordeelt de Stichting in de kosten van deze procedure, aan de zijde van
[gedaagde]
tot op heden begroot op € 396,50 aan salaris gemachtigde;
4.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken door mr. Y.M. Vanwersch op 6 december 2023.