Overwegingen
2.1.
[eisende partij] en [gedaagde partij] hebben ieder een eenmanszaak, waarin zij beautybehandelingen verrichten. Op 1 augustus 2022 hebben partijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten (hierna: de Overeenkomst).
2.2.
In de Overeenkomst staat:
‘in aanmerking nemende dat:
Partijen willen samenwerken op het gebied van de cosmetische ingrepen/behandelingen, waarbij de Behandelaar zorgdraagt voor de intake, de behandelingen voor massages, post up lipo massages, body contour treatment, cavitation, cellulite treatment, fatloss treatment, vacuum therapy en eventuele nazorg van de behandelingen; (…);
[naam] reeds werkzaam is binnen de markt van cosmetische ingrepen/behandeling en daartoe de benodigde kennis en ervaring heeft ter zake de marketing en sales en op grond daarvan het boegbeeld naar de markt/cliënt is; (…).
zijn overeengekomen als volgt
Artikel 1: Onderwerp van de overeenkomst
Het aangaan van een samenwerkingsverband teneinde gezamenlijk aan de cliënten voor de cosmetische ingrepen/behandelingen structureel en langdurig een volwaardige en kwalitatief verantwoorde behandeling voor massages en ondersteunende begeleiding aan te bieden met het doel een optimale dienstverlening te realiseren ten behoeve van de cliënten van [naam] .
Artikel 2: Rechten en verplichtingen De Behandelaar
2. De behandelingen voor massages voor de cliënten van [naam] geschieden onder de medische verantwoordelijkheid van de Behandelaar. Deze dienen met de hoogste kwaliteit van behandeling en resultaat door de Behandelaar uitgevoerd te worden. Daarbij zal de Behandelaar ook klantvriendelijkheid en efficiënt te werk gaan, zodat een hoge klanttevredenheid ontstaat en gewaarborgd zal zijn; (…);
10. Gedurende de looptijd van de onderhavige overeenkomst is het de Behandelaar niet toegestaan massages onder eigen naam uit te voeren.
11. Het is de Behandelaar verboden om gedurende een periode van 12 maanden na afloop van de onderhavige overeenkomst op enigerlei wijze zakelijke contacten aan te gaan of te onderhouden met cliënten/relaties van [naam] . Relaties van [naam] zijn alle natuurlijke waarmee [naam] gedurende een periode van 24 maanden voorafgaande aan de beëindiging van de onderhavige overeenkomst zakelijke contacten (behandelingen heeft afgesproken) heeft onderhouden, daaronder begrepen personen waarmee [naam] in zakelijk contact is (geweest) om behandelingen en/of producten aan te leveren.
? Artikel is niet van toepassing voor klanten van behandelaar voor de volgende behandelingen: voor massages, post up lipo massages, body contour treatment, cavitation, cellulite treatment, fatloss treatment, vacuum therapy en eventuele nazorg van de behandelingen;
Artikel 7: Beëindiging en opzegging
A. De overeenkomst eindigt:
met wederzijds goedvinden en op een, in overleg nader overeen te komen tijdstip;
(…);
door tussentijdse opzegging door een der partijen overeenkomstig het bepaalde in deze overeenkomst en met een opzegtermijn van 2 maanden;
(…);
Tussentijdse opzegging van deze overeenkomst door een partij kan slechts plaatsvinden op grond van gewichtige redenen van zodanig dringende aard, dat redelijkerwijs van de opzeggende partij niet gevergd kan worden deze overeenkomst voort te zetten. Redenen voor tussentijdse opzeggingen kunnen aanwezig worden geacht:
wanneer een der partijen, ondanks kennisgeving, op ernstige wijze de plichten veronachtzaamt welke deze overeenkomst hem/haar oplegt;
wanneer een der partijen de samenwerking op een zodanig ernstige wijze bemoeilijkt dat voortzetting van de samenwerking redelijkerwijs door de andere partij niet kan worden gevergd;
De opzegging zal bij aangetekend schrijven aan de wederpartij geschieden met vermelding van de gronden waarop deze berust. Bij deze opzegging dient een opzegtermijn van 2 maanden in acht te worden genomen welke ingaat op de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de opzegging is ontvangen;
Indien deze overeenkomst eindigt treffen partijen in onderling overleg een regeling voor de (financiële) afwikkeling van de samenwerking en een gedegen inhoudelijk overdracht.’
2.3.
Partijen maakten gezamenlijk gebruik van de apps [app] en [app] . Via deze apps konden klanten een afspraak boeken. [eisende partij] betaalde op grond van de Overeenkomst maandelijks € 500,00 exclusief btw aan [gedaagde partij] , als bijdrage voor de kosten van het gebruik van de apps. Daarnaast stuurde [eisende partij] maandelijks een factuur aan [gedaagde partij] met daarin de vergoedingen voor de behandelingen die zij heeft uitgevoerd en die via de apps waren binnengekomen op de betaalrekening van [gedaagde partij] .
2.4.
[gedaagde partij] heeft in 2023 een nieuw laserapparaat aangeschaft van in totaal € 8.500,00. [gedaagde partij] heeft aan [eisende partij] op 4 oktober 2023 een betalingsverzoek gestuurd waarin staat ‘Ik heb een betaalverzoek gemaakt van € 4.250,00 voor Laser’. [eisende partij] heeft € 4.250,00 aan [gedaagde partij] betaald.
2.5.
In oktober 2023 was [gedaagde partij] op vakantie en in november 2023 was [eisende partij] op vakantie. [gedaagde partij] heeft deze periode de inloggegevens van de apps [app] en [app] veranderd, zodat [eisende partij] geen toegang meer had tot de apps.
2.6.
Op 1 november 2023 heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] geschreven: ‘ik zou graag om tafel gaan om afspraken te maken en vast te leggen over het beëindigen van onze samenwerking. De huur zal ook opgezegd moeten worden. Wanneer zou je hier tijd voor hebben?’
2.7.
Eind november 2023, voordat [eisende partij] terug zou komen van haar vakantie, hebben [eisende partij] en de partner van [gedaagde partij] via WhatsApp contact met elkaar gehad.
De partner van [gedaagde partij] heeft aan [eisende partij] geschreven: ‘ik zie dat jij volgende week best een hoop klanten hebt staan. Behandel jij die gewoon? [gedaagde partij] (de voorzieningenrechter voegt toe: [gedaagde partij] ) is niet in staat om die over te nemen mocht dat nodig zijn, dus misschien wijsheid om samen even af te stemmen?’
[eisende partij] heeft diezelfde dag geantwoord: ‘ik behandel mijn klanten zeker zelf. Zou je mij de inlog gegevens kunnen geven van [app] . Zodat ik kan inzien welke klanten er staan.’
Waarna de partner van [gedaagde partij] heeft geantwoord: ‘laten we dit weekend even om tafel gaan zitten om duidelijke afspraken te maken en alles even netjes af te handelen, ook voor jou. Schikt dat?’
Op een latere dag vraagt de partner van [gedaagde partij] vervolgens aan [eisende partij] : ‘we zijn er vandaag, kom je langs om even om tafel te zitten?’
En een paar uur later: ‘jammer dat je niet openstaat om tot een oplossing te komen. Wij zullen de klanten annuleren.’
Twee dagen daarna heeft [eisende partij] laten weten: ‘ik ben morgen terug. Dan kan ik met [gedaagde partij] om tafel zitten. Klanten annuleren is niet nodig want ik kan mijn klanten zeker behandelen zoals gepland.’
Waarop de partner van [gedaagde partij] heeft geschreven: ‘de klanten zijn inmiddels al geannuleerd. Je hebt helaas niet meer gereageerd en we proberen al geruime tijd contact met je op te nemen, de klanten staan deze week al gepland en we gaan niet tot het laatste moment wachten. De klanten zijn geïnformeerd dat de samenwerking gestopt is en zij kunnen vanaf nu rechtstreeks contact met jou opnemen gezien de betalingen ook rechtstreeks aan jou voldaan zijn. (…).
We willen prima nog om tafel zitten om de samenwerking op een nette manier te beëindigen en openstaande kosten met elkaar te verrekenen. Morgen komt ons niet uit. Wanneer zou je kunnen?’
[eisende partij] heeft daarop dezelfde dag geantwoord: ‘zoals al donderdag al aangegeven behandel ik mijn klanten gewoon. Dit is al maanden vooruit gepland en [gedaagde partij] was op de hoogte van de datum dat ik terug zou zijn. Er is dan ook geen enkele reden voor om mijn klanten te annuleren.’
2.8.
[gedaagde partij] heeft (ten minste een deel van) de klanten die bij [eisende partij] ingepland stonden geïnformeerd dat de samenwerking met [eisende partij] is gestopt. Zij heeft het telefoonnummer van [eisende partij] met de klanten gedeeld en aangegeven dat zij rechtstreeks een afspraak met [eisende partij] in konden plannen om de behandeling af te maken. [gedaagde partij] heeft daarnaast aan sommige klanten een alternatieve behandeling aangeboden.
2.9.
Op 15 december 2023 heeft de advocaat van [gedaagde partij] aan de advocaat van [eisende partij] geschreven dat [eisende partij] niet gerechtigd is om het laserapparaat te gebruiken. Op 19 december 2023 heeft de advocaat van [gedaagde partij] aan de advocaat van [eisende partij] de voornamen en telefoonnummers van zes klanten van [eisende partij] toegezonden.
2.10.
Partijen maken op dit moment ieder nog gebruik van hun eigen behandelruimtes en van de gezamenlijke ontvangstruimte in het pand. De huurovereenkomst van het pand is per april 2024 opgezegd.
2.11.
[eisende partij] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde partij] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het vonnis:
a. Aan [eisende partij] de klantgegevens te verstrekken van alle klanten die [eisende partij] sinds de aanvang van de samenwerking heeft behandeld of zou behandelen voordat de behandelafspraken werden geannuleerd, waaronder begrepen de namen, adresgegevens en telefoonnummers van die klanten en alle gegevens over eerdere behandelingen van en behandelafspraken met die klanten en alle gegevens met betrekking tot betalingen van die klanten voor verrichte behandelingen, waaronder begrepen de behandelingen die vanaf 1 december 2023 door [gedaagde partij] zijn verricht bij klanten die een afspraak hadden geboekt met [eisende partij] , onder vermelding van de betaaldata en de betaalrekening waarop de betaling is ontvangen;
b. [eisende partij] weer toegang te verschaffen tot de apps van [app] en [app] door haar de daarvoor benodigde gegevens, zoals inlognamen en wachtwoorden te verschaffen;
c. Volledige medewerking te verlenen aan en alles te doen wat nodig is voor het opvragen door [eisende partij] bij [app] en [app] van alle bestaande en verwijderde gegevens met betrekking tot behandelafspraken die op naam van [eisende partij] zijn geboekt en in dat verband aan [app] en [app] schriftelijk te bevestigen dat zij hen toestemming verleend voor het verstrekken van die gegevens aan [eisende partij] ;
2. [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 indien [gedaagde partij] niet voldoet aan het gevorderde onder 1, en € 500,00 voor elke volgende dag of dagdeel dat [gedaagde partij] niet voldoet aan het gevorderde onder 1, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
3. [gedaagde partij] op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan [eisende partij] een overzicht te verstrekken van alle informatie en gegevens die betrekking hebben op behandelafspraken die op naam van [eisende partij] waren geboekt vanaf 1 december 2023 tot en met 30 april 2024, voordat die werden geannuleerd door [gedaagde partij] of door [gedaagde partij] zelf zijn verricht, voorzien van de namen van de klanten en hun contactgegevens, de data en tijdstippen van de betreffende behandelingen en alle bijbehorende informatie over de afgesproken behandelingen en behandelpakketten, de met de klanten gemaakte betalingsafspraken en de door de klanten gedane betalingen onder vermelding van de betaaldata en de betaalrekening waarop de betaling is ontvangen;
4. [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 indien [gedaagde partij] niet voldoet aan het gevorderde onder 3, en € 500,00 voor elke volgende dag of dagdeel dat [gedaagde partij] niet voldoet aan het gevorderde onder 3, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
5. [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding die [gedaagde partij] aan [eisende partij] verschuldigd is van € 6.500,00 vanwege de gederfde inkomsten in december 2023 en € 3.500,00 per maand vanaf 1 januari 2024 tot de dag waarop [eisende partij] kan beschikken over haar klantgegevens, althans een door de rechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum dagvaarding;
6. [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 410,19, vanwege het per saldo nog door haar aan [eisende partij] verschuldigde bedrag uit hoofde van de facturen over de periode juli-oktober 2023, alsmede een bedrag van € 654,31, als vergoeding voor de werkzaamheden die [eisende partij] voor [gedaagde partij] heeft verricht tijdens haar vakantie, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over die bedragen vanaf 19 december 2023, dan wel datum dagvaarding;
7. [gedaagde partij] veroordeelt tot terugbetaling van het bedrag van € 4.250,00 dat door [eisende partij] is meebetaald aan het laserapparaat, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis;
8. [gedaagde partij] gebiedt om het laserapparaat vanaf de dag na de betekening van het vonnis iedere maandag, donderdag en zaterdag ter beschikking te stellen aan [eisende partij] om te worden gebruikt door [eisende partij] voor de behandeling van klanten totdat er vier weken zijn verstreken vanaf de dag waarop [gedaagde partij] heeft voldaan aan de veroordeling tot terugbetaling van het onder 7 bedoelde bedrag, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet;
9. [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van een (voorschot op de) vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten die [eisende partij] heeft gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte en die kosten te begroten naar redelijkheid op € 2.500,00;
10. [gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van de proceskosten binnen veertien dagen na het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag als [gedaagde partij] de proceskosten niet heeft betaald, en te vermeerderen met de nakosten.
2.12.
[gedaagde partij] voert verweer en concludeert dat [eisende partij] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar vorderingen of dat de vorderingen afgewezen moeten worden, met veroordeling van [eisende partij] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten.
2.13.
Op de standpunten van partijen wordt hierna ingegaan.
Wat oordeelt de voorzieningenrechter?
2.14.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eisende partij] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt is in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
2.15.
Voor toewijzing van de geldvorderingen van [eisende partij] geldt bovendien dat in kort geding terughoudendheid op zijn plaats is. Voor toewijzing moeten het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn. Daarnaast is vereist dat het vanwege de spoedeisendheid noodzakelijk is dat een onmiddellijke maatregel getroffen wordt. Tot slot moeten de belangen van partijen worden afgewogen waarbij de aanwezigheid van een restitutierisico (het risico dat een betaalde geldsom later niet kan worden terugbetaald) nadrukkelijk van belang kan zijn. Aan de motivering dat een voorziening tot betaling van een voorschot geboden is uit onverwijlde spoed, worden verzwaarde motiveringseisen gesteld.
Over het spoedeisend belang
2.16.
In de aard van de vordering van [eisende partij] tot inzage in bepaalde gegevens, ligt een spoedeisend belang besloten. Bij haar overige vorderingen heeft [eisende partij] een spoedeisend belang, omdat zij heeft aangevoerd afhankelijk te zijn van het gebruik van een laserapparaat om haar behandelingen uit te kunnen voeren en omdat zij heeft aangevoerd afhankelijk te zijn van de inkomsten uit haar onderneming om in haar levensonderhoud te voorzien.
2.17.
Gelet op dit oordeel zullen de vorderingen hierna inhoudelijk worden behandeld.
2.18.
Voor de beoordeling van de vorderingen is allereerst van belang wat de status van de samenwerking en bijbehorende Overeenkomst is. Tussen partijen staat vast dat de samenwerking sinds begin december 2023 feitelijk is geëindigd. Zij verschillen echter van mening over de vraag of de Overeenkomst formeel is geëindigd of niet.
2.19.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het aannemelijk is dat [gedaagde partij] de Overeenkomst per 1 december 2023 formeel heeft beëindigd. Uit de appberichten van november 2023 volgt namelijk dat [gedaagde partij] om tafel wil zitten om over het einde van de samenwerking te spreken (zie nummer 2.6 en 2.7 van dit vonnis) en [eisende partij] heeft tijdens de mondelinge behandeling beaamd dat de samenwerking per december 2023 feitelijk is geëindigd en dat er geen basis is voor een verdere samenwerking. Het voorgaande neemt niet weg dat [gedaagde partij] aan [eisende partij] ten minste twee maanden de tijd had moeten geven om orde op zaken te kunnen stellen. De voorzieningenrechter sluit met dit oordeel aan bij de opzegtermijn van twee maanden die in de Overeenkomst staat. Het doel en de strekking van de afspraken over beëindiging van de Overeenkomst is dat partijen elkaar de tijd gunnen voorzieningen te treffen na het einde van de samenwerking. Dat volgt ook uit sub D van artikel 7 in de Overeenkomst, waarin staat dat partijen bij het einde van de samenwerking in overleg een regeling treffen over de (financiële) afwikkeling van de samenwerking en een gedegen inhoudelijke overdracht. [gedaagde partij] heeft [eisende partij] die termijn niet gegund door de toegang tot de boekingsapps voor [eisende partij] te blokkeren en reeds gemaakte behandelafspraken in die periode te annuleren of bij zichzelf in te plannen. Dat een antwoord van [eisende partij] via WhatsApp op de vraag of en, zo ja, wanneer [eisende partij] met [gedaagde partij] om tafel wil om het einde van de samenwerking te bespreken tijdens haar vakantie enkele dagen op zich laat wachten, rechtvaardigt het handelen van [gedaagde partij] niet.
2.20.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het ontbreken van een aangetekende brief voor opzegging van de Overeenkomst niet van belang is. De gedachte achter deze afspraak is dat met zekerheid kan worden gesteld dat een opzegging [eisende partij] bereikt. In dit geval staat echter vast dat [eisende partij] de berichten van [gedaagde partij] over het einde van de samenwerking heeft ontvangen en de inhoud daarvan heeft begrepen als een beëindiging van de samenwerking, zodat een aangetekende brief niet meer vereist is.
2.21.
Voor het hiernavolgende voorlopige oordeel is het uitgangspunt dat de Overeenkomst per 1 februari 2024 is geëindigd.
Over de inzagevorderingen
2.22.
[eisende partij] heeft kort gezegd gevraagd om inzage in:
de klantgegevens van alle klanten die [eisende partij] sinds de aanvang van samenwerking heeft behandeld of zou behandelen voordat de behandelafspraken werden geannuleerd vanaf december 2023;
een overzicht van de informatie en gegevens van de behandelafspraken die op naam van [eisende partij] waren geboekt vanaf 1 december 2023 tot en met 30 april 2024, voordat [gedaagde partij] deze heeft geannuleerd of zelf heeft uitgevoerd.
2.23.
Om met kans op succes inzage in stukken te vorderen, moet aan enkele vereisten worden voldaan (artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)). Er moet sprake zijn van (1) een rechtmatig belang bij de inzage. Verder moeten de stukken waarin inzage wordt gevraagd (2) voldoende specifiek zijn en ten slotte is vereist dat (3) de gevraagde stukken zien op een rechtsbetrekking waarbij de [eisende partij] partij is. Als aan deze vereisten is voldaan, kan inzage in de stukken alsnog worden afgewezen vanwege gewichtige redenen of omdat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder inzage in de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Ad a. De klantgegevens van klanten die [eisende partij] heeft behandeld en zou behandelen
2.24.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eisende partij] er (1) voldoende belang bij heeft om contact op te kunnen nemen met haar eigen klanten, om met hen een (vervolg)afspraak te kunnen maken en de behandelingen te kunnen voortzetten. Om dit contact te kunnen leggen heeft [eisende partij] belang bij de naam, het adres en het telefoonnummer van haar klanten. Ook heeft [eisende partij] belang bij een overzicht van de behandelingen die zij voor deze klanten heeft uitgevoerd, waaronder informatie over de betalingsafspraken die zij heeft gemaakt en de betalingen die al zijn verricht. Op deze wijze kan [eisende partij] immers nagaan welke behandelingen nog lopen en de behandelingen onder de gemaakte betalingsafspraken voortzetten. De voorgaande gegevens zijn (2) voldoende specifiek in de zin van artikel 843a Rv en deze maken (3) onderdeel uit van een rechtsbetrekking waarbij [eisende partij] partij is of was, namelijk de samenwerking tussen partijen op basis waarvan [eisende partij] behandelingen uitvoerde.
2.25.
De vraag is vervolgens welke klanten de eigen klanten van [eisende partij] zijn. Daarover verschillen partijen namelijk van mening.
2.26.
De stelling van [eisende partij] dat álle klanten die zij behandelde, haar eigen klanten waren, is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden. In de tekst van de Overeenkomst en de omstandigheden die [eisende partij] heeft aangevoerd, kan namelijk geen steun worden gevonden voor deze stelling.
2.27.
Voor dit oordeel is allereerst relevant dat [gedaagde partij] in de Overeenkomst als ‘de [naam] ’ is aangeduid en [eisende partij] als ‘de Behandelaar’. Naar buiten toe werd de naam van de onderneming van [gedaagde partij] gebruikt. Partijen hebben bovendien tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat [gedaagde partij] bij het aangaan van de samenwerking al de nodige ervaring en klanten had, en zij [eisende partij] door de samenwerking een (financieel) duwtje in de rug kon geven. In dit kader staat in de Overeenkomst ook dat de onderneming van [gedaagde partij] het boegbeeld naar de klanten zou zijn. Dat de klanten van de onderneming van [gedaagde partij] zijn, volgt verder uit artikel 1 van de Overeenkomst waarin staat dat het doel van de samenwerking is ‘een optimale dienstverlening te realiseren ten behoeve van de cliënten van [naam] ’. Ook duidt artikel 2 lid 2 van de Overeenkomst hierop, waarin staat dat [eisende partij] massages ‘voor de cliënten van [naam] ’ onder eigen medische verantwoordelijkheid uitvoert. Hetzelfde geldt voor artikel 2 lid 10 van de Overeenkomst, waarin staat dat [eisende partij] geen massages onder eigen naam mag uitvoeren. Gelet op al deze omstandigheden is het aannemelijk dat [eisende partij] als uitgangspunt in de onderneming van [gedaagde partij] werkte waarbinnen zij formeel gezien de klanten van [gedaagde partij] behandelde en waarbij in de samenwerking van een volledig gelijkwaardige positie tussen partijen geen sprake was. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de investeringen van [eisende partij] in ‘de [naam] ’ deze conclusie anders maken. [eisende partij] heeft weliswaar verwezen naar het relatiebeding in artikel 2 lid 11 van de Overeenkomst waarin staat dat het relatiebeding niet van toepassing is voor klanten van [eisende partij] die bepaalde behandelingen ondergaan, maar deze bepaling kan [eisende partij] niet helpen. Hierin staat dat [eisende partij] contact met bepaalde klanten mag opnemen na het einde van de samenwerking, maar dit betekent niet dat deze klanten formeel – in juridische zin – van haar zijn en [gedaagde partij] verplicht is actief (inzage in) de contactgegevens van deze klanten te verstrekken.
2.28.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat [gedaagde partij] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [eisende partij] – ondanks de bepalingen in de Overeenkomst – eigen klanten had, namelijk die klanten die een behandeling kregen die [gedaagde partij] niet zelf aanbood. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat deze klanten van [eisende partij] zijn en dat [gedaagde partij] de gegevens van deze klanten dus ook aan [eisende partij] moet verstrekken. Het gaat dan om de namen, adresgegevens en telefoonnummers van deze klanten. Ook moet [gedaagde partij] inzage geven in de behandelingen die deze klanten hebben gehad en de betalingsafspraken die met hen zijn gemaakt, alsmede in de betalingen die deze klanten al hebben verricht aan de onderneming van [gedaagde partij] . Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het voorgaande ook geldt voor de zes klanten waarvan [gedaagde partij] op 19 december 2023 al de voornaam en het telefoonnummer aan [eisende partij] heeft toegezonden. In het geval [gedaagde partij] deze gegevens niet meer uit de apps of haar systemen kan verkrijgen, dan moet zij de benodigde medewerking verlenen door de gegevens bij de apps [app] en [app] op te vragen. [gedaagde partij] moet een kopie van haar aanvraag bij deze apps in dat geval aan [eisende partij] of haar advocaat toesturen. Omdat het gaat om gegevens van eigen klanten van [eisende partij] en het recht op inzage bovendien voortvloeit uit de tussen partijen bestaande samenwerking, staan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en privacyregels ook niet in de weg aan toewijzing van de vordering. De vorderingen genoemd onder nummer 2.11 onder nummer 1a en 1c worden in zoverre toegewezen.
2.29.
De vordering genoemd onder nummer 2.11 onder nummer 1b zal worden afgewezen. [eisende partij] heeft niet uitgelegd waarom zij, nadat zij bovengenoemde klantgegevens ter inzage heeft verkregen, alsnog belang heeft bij toegang tot de apps [app] en [app] door zelf in te kunnen loggen. De omstandigheid dat de Overeenkomst per 1 februari 2024 is geëindigd, rechtvaardigt bovendien de conclusie dat [gedaagde partij] nu geen toegang meer hoeft te verlenen tot de apps.
Ad b. Informatie over de behandelingen die vanaf december 2023 zijn geannuleerd
2.30.
[eisende partij] heeft verder (1) voldoende belang bij inzage in de behandelingen die bij [eisende partij] ingepland stonden in december 2023 en januari 2024, die [gedaagde partij] heeft geannuleerd of uiteindelijk zelf heeft uitgevoerd. Door inzage in deze gegevens, kan [eisende partij] haar rechtspositie bepalen bij het vorderen van een eventuele schadevergoeding van [gedaagde partij] vanwege inkomensverlies nu aannemelijk is dat [gedaagde partij] deze behandelingen zonder deugdelijk overleg en zonder inachtneming van een opzegtermijn richting [eisende partij] niet zomaar had kunnen annuleren, terwijl [eisende partij] had laten weten dat zij de behandelingen kon uitvoeren. [gedaagde partij] moet inzage geven in de gegevens over december 2023 en januari 2024, omdat [eisende partij] – gelet op de termijn van twee maanden – deze tijd had moeten worden gegund de behandelingen bij ingeplande klanten uit te voeren. [gedaagde partij] hoeft geen inzage te geven in de behandelafspraken die gepland stonden vanaf 1 februari 2024, omdat gelet op het einde van de Overeenkomst per deze datum niet aannemelijk is geworden dat [eisende partij] nog recht had op het uitvoeren van deze specifieke behandelingen.
2.31.
De voorzieningenrechter meent dat – gelet op voornoemd doel – niet alle gegevens van de klanten verstrekt hoeven te worden, maar enkel informatie over de datum en het tijdstip van de ingeplande behandeling, de soort behandeling en de vergoeding die de klant daarvoor zou moeten betalen, alsmede de informatie over eventuele betalingsafspraken, behandelingspakketten en de eventueel al verrichte betalingen aan [gedaagde partij] . Met deze gegevens zou [eisende partij] haar inkomensverlies moeten kunnen begroten. Daarvoor heeft zij geen namen, adresgegevens en telefoonnummers van de klanten nodig. De gegevens die [gedaagde partij] moet verstrekken zijn (2) voldoende specifiek in de zin van artikel 843a Rv en maken (3) onderdeel uit van een rechtsbetrekking tussen partijen te weten de samenwerking tussen partijen of een eventuele verbintenis uit onrechtmatige daad. Omdat het gaat om gegevens die voortvloeien uit de samenwerking tussen partijen en [gedaagde partij] bovendien geen namen, adressen of telefoonnummers hoeft te verstrekken, staan de AVG en privacyregels niet in de weg aan toewijzing van de vordering. Ook hier geldt: in het geval [gedaagde partij] de gegevens niet meer uit de apps of haar systemen kan verkrijgen, dan moet zij de benodigde medewerking verlenen door de gegevens bij de apps [app] en [app] op te vragen. [gedaagde partij] moet een kopie van haar aanvraag bij deze apps in dat geval aan [eisende partij] of haar advocaat toesturen. De vordering onder nummer 2.11 onder 3 zal in zoverre worden toegewezen.
2.32.
[gedaagde partij] moet een kopie van de hiervoor onder ad a. en ad b. genoemde gegevens aan [eisende partij] verstrekken binnen zeven dagen na betekening van het vonnis. Deze termijn acht de rechtbank redelijk. In het geval [gedaagde partij] geen beschikking heeft over de gegevens, kan zij niet worden gehouden een kopie van de gegevens binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te verstrekken. In dat geval moet zij de gegevens binnen een termijn van zeven dagen na betekening van het vonnis opvragen bij [app] en [app] en haar aanvraag aan (de advocaat van) [eisende partij] toezenden. Vervolgens moet [gedaagde partij] de gegevens die zij van de apps ontvangt binnen zeven dagen na ontvangst aan [eisende partij] doorgeven. De door [eisende partij] gevorderde dwangsom zal beperkt worden toegewezen, in die zin dat [gedaagde partij] een bedrag van € 250,00 moet betalen voor iedere dag – een dagdeel daaronder begrepen – dat [gedaagde partij] niet voldoet aan de veroordeling, waarbij het maximale bedrag aan dat [gedaagde partij] aan dwangsommen verschuldigd kan worden € 5.000,00 is. Deze dwangsom wordt afzonderlijk verbonden aan de veroordeling tot het verstrekken van de gegevens onder ad a. en de veroordeling tot het verstrekken van de gegevens onder ad b.
Over het voorschot op de schadevergoeding
2.33.
[eisende partij] meent dat [gedaagde partij] onrechtmatig heeft gehandeld door [eisende partij] de toegang tot de apps te ontzeggen en de behandelafspraken vanaf december 2023 te annuleren. Zij stelt dat zij hierdoor schade heeft geleden bestaande uit inkomensverlies. In deze procedure vordert [eisende partij] een voorschot op de schadevergoeding, voorlopig begroot op € 6.500,00 voor december 2023 en € 3.500,00 per maand vanaf januari 2024.
2.34.
De vordering tot betaling van het voorschot zal worden afgewezen, omdat de omvang van deze geldvordering niet in hoge mate aannemelijk is geworden en er in dit kort geding geen ruimte is voor nadere bewijslevering. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat [eisende partij] heeft verwezen naar een zelf opgesteld overzicht waarin staat welke inkomsten zij in de voorafgaande periode maandelijks had en naar een screenshot van enkele afspraken in de agenda die in december 2023 zouden zijn geannuleerd door [gedaagde partij] . Hier staat tegenover dat [gedaagde partij] zegt dat meerdere klanten (ook) rechtstreeks aan [eisende partij] hebben betaald, welke stelling wordt ondersteund door verklaringen van klanten. Bovendien kan uit het screenshot van de afspraken niet worden afgeleid hoeveel klanten [eisende partij] zou behandelen in december 2023 en januari 2024 en welke vergoeding de klanten daarvoor zouden betalen. De hoogte van de vergoedingen die [eisende partij] rechtstreeks ontving of die zij zou ontvangen voor de ingeplande behandelingen is gelet op het voorgaande niet inzichtelijk. Dat heeft als gevolg dat de hoogte van een eventuele schadevordering van [eisende partij] op [gedaagde partij] te ongewis is voor toewijzing van een voorschot in deze procedure.
Over de facturen over de maanden juli tot en met oktober 2023
2.35.
[eisende partij] heeft gesteld dat zij nog € 2.420,00 tegoed heeft van [gedaagde partij] , voor behandelingen die zij in de maanden juli tot en met september 2023 heeft verricht. [eisende partij] heeft dit bedrag verrekend met het bedrag dat zij nog aan [gedaagde partij] moet betalen, zodat er volgens [eisende partij] een vordering van € 410,19 inclusief btw resteert die [gedaagde partij] aan haar zou moeten betalen. [gedaagde partij] heeft hiertegenover aangevoerd dat de facturen niet juist zijn en dat [eisende partij] vier maanden voor (circa) november geen behandelingen meer voor [gedaagde partij] heeft uitgevoerd die nog open staan. Zij betwist nog geld verschuldigd te zijn. De door [eisende partij] in het geding gebrachte facturen zijn gelet op de betwisting van [gedaagde partij] onvoldoende voor het oordeel dat de facturen betaald moeten worden door [gedaagde partij] . De voorzieningenrechter kan daardoor niet vaststellen welke bedragen partijen over en weer nog aan elkaar verschuldigd zijn. Voor nadere bewijslevering is in dit kort geding geen ruimte.
2.36.
Ook heeft [eisende partij] gesteld dat [gedaagde partij] aan haar nog een vergoeding moet betalen van € 654,31 inclusief btw, voor de uren die [eisende partij] heeft gewerkt voor [gedaagde partij] toen [gedaagde partij] in oktober 2023 op vakantie was. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie, zoals [gedaagde partij] heeft aangevoerd, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat partijen betalingsafspraken hebben gemaakt voor waarneming van [gedaagde partij] door [eisende partij] tijdens de vakantieperiode. [eisende partij] heeft bijvoorbeeld geen e-mails of appberichten tussen partijen overgelegd, waaruit blijkt dat [eisende partij] voor [gedaagde partij] zou waarnemen. Gelet hierop kan niet met hoge mate van aannemelijkheid worden vastgesteld welke behandelingen [eisende partij] precies voor [gedaagde partij] heeft uitgevoerd tijdens de vakantie en welke vergoeding daar tegenover moet staan.
2.37.
Gelet op het voorgaande zijn voornoemde geldvorderingen van [eisende partij] niet in hoge mate aannemelijk geworden, zodat deze worden afgewezen.
2.38.
[eisende partij] vordert ten slotte dat [gedaagde partij] aan haar € 4.250,00 terugbetaald. [eisende partij] heeft ter onderbouwing aangevoerd dat zij dit bedrag in oktober 2023 heeft betaald aan [gedaagde partij] voor de aanschaf van een nieuw laserapparaat, maar zij tot op heden geen gebruik heeft mogen maken van het laserapparaat.
2.39.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde partij] het laserapparaat in gebruik heeft en dat [gedaagde partij] niet toestaat dat [eisende partij] dit gebruikt. [eisende partij] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij wel heeft meebetaald aan het laserapparaat, zodat [eisende partij] voor de helft eigenaar is geworden van het apparaat. De stelling van [gedaagde partij] dat zij enkel een betaalverzoek van € 4.250,00 heeft toegezonden aan [eisende partij] omdat [eisende partij] geld verschuldigd zou zijn (anders dan voor het laserapparaat) en partijen hadden afgesproken dat [eisende partij] het oude laserapparaat mocht overnemen, slaagt niet. In het betaalverzoek van € 4.250,00 staat immers dat het gaat om kosten voor ‘Laser’ en van aanvullende afspraken is niet gebleken. Bovendien heeft [gedaagde partij] tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat het bedrag van € 4.250,00 de helft van het totaalbedrag voor het nieuwe laserapparaat is. Onder deze omstandigheden is in hoge mate aannemelijk dat [eisende partij] heeft meebetaald aan het nieuwe laserapparaat met als doel dat zij daarvan gezamenlijk de eigendom zouden verkrijgen en zij het laserapparaat beiden zouden gebruiken. [gedaagde partij] moet daarom € 4.250,00 aan [eisende partij] terugbetalen, omdat zij niet bereid is het laserapparaat met [eisende partij] te delen en [eisende partij] bovendien niet heeft gevorderd dat zij het laserapparaat voor onbepaalde tijd wil blijven gebruiken.
2.40.
Vanaf het moment dat [eisende partij] € 4.250,00 terug heeft ontvangen, kan zij een nieuw laserapparaat aanschaffen, zo heeft zij aangevoerd. Zij heeft een nieuw apparaat nodig om behandelingen te kunnen blijven uitvoeren. Dat er op dit moment een tweede werkend laserapparaat in het pand staat, is onvoldoende aannemelijk geworden. Gelet hierop en gelet op de tijd die [eisende partij] nodig heeft om een nieuw laserapparaat aan te schaffen, overweegt de voorzieningenrechter dat het gerechtvaardigd is dat [eisende partij] vanaf het moment van terugbetaling van € 4.250,00 door [gedaagde partij] nog enige tijd krijgt het laserapparaat te gebruiken. Tegen de gevorderde termijn van vier weken of de gebruiksdagen (maandag, donderdag en zaterdag) heeft [gedaagde partij] geen verweer gevoerd. Dit betekent dat [eisende partij] nog vier weken vanaf het moment van terugbetaling van het bedrag van € 4.250,00, of zoveel eerder als [eisende partij] sneller over een nieuw laserapparaat beschikt, op maandag, donderdag en zaterdag gebruik mag maken van het laserapparaat waaraan zij heeft meebetaald. De mogelijkheid tot gebruik van het laserapparaat door [eisende partij] eindigt in ieder geval, ook als dat sneller is dan binnen vier weken na terugbetalen, in het geval [eisende partij] eerder beschikt over een laserapparaat of één van partijen het pand waar partijen nu gebruik van maken definitief verlaat.
2.41.
Er zal een dwangsom aan de veroordeling worden verbonden, omdat niet is gebleken dat [gedaagde partij] bereid is het laserapparaat met [eisende partij] te delen.
Over de buitengerechtelijke kosten
2.42.
[eisende partij] vordert € 2.500,00 ter vergoeding van de kosten voor haar advocaat die zij heeft gemaakt om de zaak op te lossen zonder procedure. Zij heeft toegelicht dat hier ongeveer tien uur tijd aan is besteed tegen een uurtarief van € 250,00.
2.43.
Deze vordering zal worden afgewezen, mede gelet op de door de voorzieningenrechter gevolgde aanbevelingen van het rapport Buitengerechtelijke Kosten Integraal. [eisende partij] heeft namelijk nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De enkele stelling dat er ongeveer tien uur tijd is besteed, is onvoldoende.
2.44.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. Dat betekent dat [eisende partij] en [gedaagde partij] hun eigen proceskosten moeten betalen.
2.45.
[gedaagde partij] heeft verzocht de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat zij de gegevens van haar klanten wil beschermen terwijl [eisende partij] een eigen account op de apps kan aanmaken om klanten te bedienen.
2.46.
Het verzoek van [gedaagde partij] zal niet worden gehonoreerd. Het uitgangspunt is dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar moet zijn en zonder voorwaarden ten uitvoer kan worden gelegd. Een belangenafweging kan leiden tot een andere conclusie. In dit geval heeft [eisende partij] echter belang bij inzage in gegevens en de terugbetaling van het bedrag voor het laserapparaat, zodat zij haar onderneming kan voortzetten. Het belang dat [gedaagde partij] aanvoert, weegt hier niet tegen op. Bij dit oordeel is relevant dat [gedaagde partij] geen namen, telefoonnummers en adresgegevens hoeft te verstrekken van klanten die van haar zijn, zodat aan haar belang bij het beschermen van haar klantgegevens in die zin al tegemoet is gekomen.