Rechtbank Midden-Nederland, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBMNE:2025:2691

Op 3 June 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 16/252768-23 (P), bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBMNE:2025:2691. De plaats van zitting was Utrecht.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
16/252768-23 (P)
Datum uitspraak:
3 June 2025
Datum publicatie:
3 June 2025

Indicatie

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. De verdachte is, nadat hij had geconstateerd dat het slachtoffer niet meer leefde, naar Frankrijk gevlucht en heeft meerdere (persoonlijke) goederen van het overleden slachtoffer uit de woning weggenomen, waaronder de pinpas en de telefoon van het overleden slachtoffer. Met de gestolen bankpas van het overleden slachtoffer heeft de verdachte meermalen gepind dan wel geprobeerd te pinnen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte voor het letsel en het overlijden van het slachtoffer niet geloofwaardig. Bovendien, en belangrijker nog, is de rechtbank van oordeel dat het scenario van de verdachte niet past binnen de bewijsmiddelen. Het beroep op noodweer(exces) slaagt niet. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en zes maanden, met aftrek van het voorarrest. De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16/252768-23 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 3 juni 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1995] te [geboorteplaats] (Polen),

gedetineerd in de [verblijfplaats] ,

hierna: de verdachte.

1
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 en 7 mei 2025. Het onderzoek ter terechtzitting is op 3 juni 2025 gesloten, waarna aansluitend uitspraak is gedaan.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen de verdachte en zijn raadslieden, mr. F.S. Baardman en mr. M.J. Lamers, advocaten te Utrecht (hierna: de verdediging), naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen de nabestaande en de advocaat van de nabestaande, mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2
TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, in het kort, op neer dat de verdachte:

feit 1

primair : in de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 in Utrecht [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijke verkregene te verzekeren;

subsidiair : in voornoemde periode en op voornoemde plaats [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd;

meer subsidiair : in voornoemde periode en op voornoemde plaats aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, terwijl dit feit de dood ten gevolge heeft gehad;

feit 2

op 24 september 2023 in Utrecht een telefoon, een pinpas, een (rol)koffer en de (huis)sleutels van [slachtoffer] heeft gestolen;

feit 3

in de periode van 25 september 2023 tot en met 1 oktober 2023 in Le Bourget en/of Parijs en/of Nice meermalen geldbedragen van [slachtoffer] heeft gestolen met behulp van een valse sleutel (een gestolen pinpas);

feit 4

in de periode van 29 september 2023 tot en met 2 oktober 2023 in Le Bourget en/of Parijs en/of Nice heeft geprobeerd om meerdere geldbedragen van [slachtoffer] te stelen met behulp van een valse sleutel (een gestolen pinpas).

3
INLEIDING

Op 28 september 2023 treft de politie het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aan in de badkamer van zijn woning. Het slachtoffer blijkt een onnatuurlijke dood te zijn gestorven. Hij blijkt onder meer een gebroken neus, gebroken oogkassen, gebroken ribben, een gebroken schildkraakbeenhoorntje en breuken van de dwarsuitsteeksels van twee lendenwervels te hebben. Ook worden er in de woning een riem en een springtouw gevonden die gebruikt lijken te zijn om het slachtoffer vast te binden. De politie komt de verdachte vrij snel op het spoor, omdat de gestolen pinpas van het slachtoffer vanaf 25 september 2023 op verschillende plaatsen in Frankrijk wordt gebruikt om contactloos te betalen. De verdachte wordt herkend op camerabeelden van die betalingen. Nadat de verdachte is aangehouden, bekent hij dat hij in de avond/nacht van 23 op 24 september 2023 in de woning van het slachtoffer was en dat het slachtoffer door zijn toedoen is overleden. De verdachte verklaart dat het slachtoffer hem een kamer had aangeboden, maar dat het slachtoffer in ruil daarvoor die avond seksuele wederdiensten verlangde. De verdachte stelt dat hij zich heeft verdedigd toen het slachtoffer hem probeerde te kussen en zijn hand in zijn broek stopte, en dat hij het slachtoffer daarbij onopzettelijk om het leven heeft gebracht. In de onderhavige zaak moet worden beoordeeld of de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, wat vereist is voor de tenlastegelegde (gekwalificeerde) doodslag, en draait het onder meer om de vraag of de letsels die het slachtoffer heeft opgelopen, passen bij de verklaring van de verdachte over wat er die bewuste avond/nacht is gebeurd en om de vraag of de verdachte een beroep op noodweer of noodweerexces toekomt.

4
WAARDERING VAN HET BEWIJS

Ten aanzien van feit 1 ((gekwalificeerde) doodslag dan wel zware mishandeling met de dood ten gevolge)

4.1.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 1, primair, ten laste gelegde. De officier van justitie acht het onder feit 1, subsidiair, ten laste gelegde wel wettig en overtuigend te bewijzen. Zij vindt het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk. De verdachte heeft onvolledige en wisselende verklaringen afgelegd, die niet stroken met (een deel van) de onderzoeksbevindingen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op basis van het forse letsel bij het slachtoffer, de bloedsporen in de woning, de door de patholoog overwogen (mogelijke) doodsoorzaken en de foto’s die op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen, moet worden geconcludeerd dat de verdachte meer (gewelds)handelingen heeft toegepast dan waarover hij heeft verklaard.

4.1.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde, omdat het alternatieve scenario van de verdachte niet door middel van objectieve bewijsmiddelen kan worden weerlegd. De verdachte heeft direct bij de politie erkend dat hij uit zelfverdediging (enig) geweld tegen het slachtoffer heeft gebruikt. De verdachte heeft op hoofdlijnen een authentieke en consistente verklaring afgelegd over wat er in de woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Dat de verklaring van de verdachte op details enige discrepanties bevat, maakt niet dat zijn verklaring onbetrouwbaar is. Deze verschillen zijn immers te verklaren door het tijdsverloop, de taalbarrière, de impact van het ten laste gelegde op de verdachte en het moment van verklaren. Daarnaast past de verklaring van de verdachte bij de onderzoeksbevindingen van de bloedspoorpatroondeskundige en de forensisch patholoog. Zo kunnen de handelingen die de verdachte bij de reconstructie heeft getoond volgens de deskundigen het letsel bij het slachtoffer en de aangetroffen bloedsporen in de woning verklaren. Daarbij acht de verdediging het ook van belang dat de deskundigen hebben aangegeven dat er geen onderzoeksbevindingen zijn die niet verklaard kunnen worden door de handelingen die de verdachte bij de reconstructie heeft getoond.

4.1.3 Het oordeel van de rechtbank: bewezenverklaring feit 1, subsidiair (doodslag)

Vrijspraak van het onder feit 1, primair ten laste gelegde (gekwalificeerde doodslag)

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd met het oogmerk om de uitvoering van een diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat het slachtoffer was overleden, de telefoon, pinpas, rolkoffer en sleutels van het slachtoffer heeft meegenomen. Gezien deze door de verdachte gestelde, niet op voorhand onaannemelijke of ongeloofwaardige volgorde, kan het verband tussen het doden van het slachtoffer en het wegnemen van de goederen niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van gekwalificeerde doodslag.

Bewezenverklaring van het onder feit 1, subsidiair ten laste gelegde (doodslag)

Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1, subsidiair ten laste gelegde, te weten de doodslag van het slachtoffer.

Bewijsmiddelen  (Voetnoot 1)

In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Camera van winkelpand [naam] (de rechtbank begrijpt: aan de Springweg)

Op 23-09-2023 om 21:19 uur komen het slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] vlak na elkaar voorbijgefietst over de Springweg te Utrecht. Zij fietsen in de richting van [straat] (de woning slachtoffer [slachtoffer] ). (Voetnoot 2)

De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 6 en 7 mei 2025:

Ik was in de avond/nacht van 23 september 2023 op 24 september 2023 in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Kort nadat wij in de woning aankwamen, is een handgemeen ontstaan tussen mij en het slachtoffer. Het klopt dat op de foto van het slachtoffer in de keuken mijn hand op de mond van het slachtoffer te zien is. Ik heb op 23 september 2023 om 21:35 uur, 21:46 uur en 21:55 uur foto’s van het slachtoffer via WhatsApp naar [contactpersoon] gestuurd.

Een proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Melding

Op 28 september 2023 kregen wij de opdracht van het Operationeel Centrum om te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Daar zou de melder staan bij de woning van een cliënt met wie ze al een aantal dagen geen contact meer kregen. De bewoner van [adres] is [slachtoffer](Voetnoot 3)

Binnentreden woning

Ik zag in de badkamer een man op de grond liggen. Ik concludeerde dat de man al enige tijd overleden was. (Voetnoot 4)

Een geschrift, te weten het forensisch pathologisch onderzoek van 10 april 2024, opgesteld door drs. I.H.R. Hundscheid, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Resultaten

Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] is het navolgende gebleken.

Er waren huidscheuren met omgevende bloeduitstorting en deels met aangrenzende oppervlakkige huidbeschadiging aan beide ogen, beide wangen, beide oren en de kin. (Voetnoot 5) Bij letseldateringsonderzoek toonde de bloeduitstorting aan het rechteroog en de rechterwang een genezingsreactie van maximaal enkele minuten oud.

Er was een bloeduitstorting aan het midden tot rechts op achterhoofd en een bloeduitstorting met breedvlakkige oppervlakkige huidbeschadiging aan het midden tot links op het achterhoofd. Bij letseldateringsonderzoek toonde de bloeduitstorting op het achterhoofd een genezingsreactie van maximaal enkele minuten oud. Er waren breuken van het aangezicht (waaronder de neus en de oogkassen). Er waren slijmvliesscheuren en bloeduitstortingen aan de mond en lippen. Aan de bovenkaak was een ontbrekende tand met bloeduitstorting ter hoogte van de tandwortel.

Er waren bloeduitstortingen aan de oppervlakkige spieren van de hals (zonder microscopische genezingsreactie), aan de achterzijde van het strottenhoofd en de mondbodem. Er was een breuk van de rechter bovenste hoorn van het schildkraakbeen met uitgebreide omgevende bloeduitstorting. Bij lichtmicroscopisch onderzoek was er geen genezingsreactie. Er waren puntvormige bloeduitstortingen in de oogbindvliezen. (Voetnoot 6)

Er waren bloeduitstortingen en huidscheuren verspreid aan het hoofd. Hierbij waren er ook meerdere breuken van het aangezicht. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door een stomp botsende krachtinwerking, zoals geslagen/geschopt worden, (zich) stoten of vallen. Gezien de breuken van het aangezicht is deze krachtinwerking (ten minste deels) hevig geweest. Er was recente bloedophoping onder het harde en de zachte hersenvliezen. Bij neuropathologisch onderzoek werd recent traumatisch hersenletsel gezien van de grote hersenen ter hoogte van de voorhoofdskwab rechts en links, de rechterslaapkwab en de hersenkamers en waren er tekenen van hersenzwelling. Deze bevindingen zijn ontstaan door een (ten minste deels hevige) stomp botsende krachtinwerking (zoals geslagen/geschopt worden, waarbij een bijdragende component van een val niet kan worden uitgesloten).

Er waren bloeduitstortingen aan de onderhuidse wekedelen en spieren van de voorste rompwand en de rug. Daarnaast waren er ribbreuken en breuken van de dwarse uitsteeksels van twee lendenwervels met begeleidende bloeduitstorting. Deze letsels zijn ontstaan door een (ten minste deels hevige) stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. Indien de ribbreuken bij leven zijn opgelopen, kunnen zij door middel van ademhalingsbelemmering door pijn aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijgedragen.

Interpretatie van de resultaten

De bloeduitstortingen en slijmvliesscheuren aan de mond, met een ontbrekende tand aan de bovenkaak, en de tong kunnen zijn ontstaan als gevolg van een stomp botsende krachtinwerking, maar zouden ook (deels) kunnen zijn ontstaan als gevolg van een (samen)drukkende krachtinwerking op de mond. (Voetnoot 7) Indien sprake is geweest van bij leven afsluiten van de ademwegen door langdurige samendrukkende krachtinwerking op zowel de neus en de mond, kan dit door ademhalingsbelemmering (smoren) hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan het overlijden.

De bloeduitstorting in de wekedelen en oppervlakkige en diep gelegen spieren van de hals en de breuk van de rechter grote hoorn van het schildkraakbeen zijn bij leven ontstaan door (samen)drukkende krachtsinwerking ter hoogte van de hals (met de armen, handen of een structuur), al dan niet in combinatie met stomp botsende krachtinwerking (zoals geslagen/ geschopt worden, stoten of vallen). Indien er sprake is geweest van aangehouden (samen)drukkende krachtinwerking op de hals (wurging of strangulatie), kan dit hebben geleid tot belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd, met zuurstofgebrek van de hersenen en het overlijden tot gevolg.

De bloeduitstortingen en huidscheuren verspreid aan het hoofd en de breuken van het aangezicht zijn bij leven ontstaan door een stomp botsende krachtinwerking, zoals geslagen/ geschopt worden, (zich) stoten of vallen. Gezien de breuken van het aangezicht is deze krachtinwerking (ten minste deels) hevig geweest. (Voetnoot 8)

Letselbeeld

Het algehele letselbeeld past bij meervoudige (deels hevige) stomp botsende dan wel (samen)drukkende krachtinwerking op het hoofd, de mond, de hals en de romp. De onderzochte bloeduitstortingen aan het hoofd, het rechteroog, de onderlip, in de tong, in de halsspieren, rondom de breuk van het rechter hoorntje van het schildkraakbeen en in de huid van de rug ter hoogte van de breuken van de lendenwervels toonden geen tekenen van genezing. De onderzochte bloeduitstortingen aan de rechterwang en de nek toonden een genezingsreactie van maximaal enkele minuten. Deze letsels zijn derhalve allemaal kort voor of tijdens het overlijden ontstaan. (Voetnoot 9)

Conclusie

Ten aanzien van het overlijden worden de volgende oorzaken overwogen (al dan niet in combinatie met elkaar):

Overlijden als gevolg van (samen)drukkende krachtinwerking op de mond (smoren).

Overlijden als gevolg van (samen)drukkende krachtinwerking op de hals (wurging/strangulatie). (Voetnoot 10)

De verklaring van forensisch patholoog drs. Hundscheid op de terechtzitting van 6 mei 2025 en 7 mei 2025:

Ik blijf bij mijn eerdere conclusie dat het slachtoffer moet zijn overleden als gevolg van (samen)drukkende krachtinwerking op de mond (smoren) en/of (samen)drukkende krachtinwerking op de hals (wurging/strangulatie).

Hoe snel de dood intreedt bij wurging/strangulatie is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de efficiëntie van de samendrukkende krachtinwerking. In het algemeen geldt dat wanneer sprake is van een heel sterke krachtinwerking op de hals, waarbij de halsslagaders dicht worden gedrukt, het overlijden kan optreden na ongeveer één tot drie minuten. Wanneer door de krachtinwerking alleen de halsaders worden dicht gedrukt zal het langer duren totdat het overlijden wordt veroorzaakt. Hierbij geldt ook dat wanneer de krachtinwerking stopt, een persoon weer kan herstellen.

De verdachte heeft tijdens de reconstructie een handeling getoond die bij wurging/strangulatie kan passen. De duur waarover de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, is echter onvoldoende om het overlijden van het slachtoffer te veroorzaken.

Voor smoren geldt in het algemeen dat een persoon het bewustzijn kan verliezen nadat de luchtwegen voor ongeveer zeven tot tien seconden zijn afgesloten. Wanneer een slachtoffer door middel van smoren komt te overlijden, moeten de luchtwegen voor een langere duur zijn afgesloten. Dit zal gemiddeld meerdere seconden tot enkele minuten moeten duren.

Een proces-verbaal van bevindingen van uitlezen Samsung telefoon van verdachte [verdachte] , opgesteld door verbalisant [verbalisant 4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Chat tussen [verdachte] en het contactpersoon [contactpersoon]

Op WhatsApp maakt [verdachte] gebruik van de naam [Whatsapp naam verdachte] . Uit onderzoek is vast komen te staan dat het contact [contactpersoon] is genaamd: [A] . Op 23 september 2023 te 21:35 uur, 21:46 uur en 21:55 uur wordt door [verdachte] een drietal foto's verzonden naar [contactpersoon] . Deze foto's zijn uit de chat verwijderd. (Voetnoot 11)

24 september 2023

[Whatsapp naam verdachte] : Er is iets gebeurd wat eerder had kunnen gebeuren.

[contactpersoon] : Verdomme wat heb je geflikt. (Voetnoot 12)

[Whatsapp naam verdachte] : Ik verloor mijn verstand. (Voetnoot 13)

Afbeeldingen

Er zijn foto's genomen in de woning van het slachtoffer. Op deze foto's is het slachtoffer te zien.

Foto 1: Op de foto is het hoofd van het slachtoffer te zien met over zijn mond een hand. Het slachtoffer ligt met zijn hoofd in de overgang van de keuken naar de gang. Het lichaam van het slachtoffer ligt in de keuken. Over de mond van het slachtoffer wordt een hand gehouden. Op de hand is een tatoeage te zien. Deze tatoeage komt zeer sterk overeen met de tatoeage welke [verdachte] op zijn hand heeft staan. (Voetnoot 14)

Foto 2: Op foto 2 is het lichaam van het slachtoffer te zien. Het slachtoffer ligt, met bebloed gezicht, in de badkamer van zijn woning. Zijn hoofd ligt onder de wastafel. Onder het slachtoffer ligt een springtouw.

Foto 3: Op de foto is het lichaam van het slachtoffer te zien. Het slachtoffer ligt in de badkamer van zijn woning. Het slachtoffer ligt in het douchegedeelte. De doucheslang hangt over het slachtoffer heen. Er wordt water over het lichaam van het slachtoffer gespoten.

De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de zitting van 6 en 7 mei 2025:

Op de foto’s die van het slachtoffer zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte (de hiervoor bedoelde foto’s 1, 2 en 3, die de verdachte van het slachtoffer heeft gemaakt) (Voetnoot 15), is te zien dat het slachtoffer steeds een lichte coltrui aan had. Op foto 1 is te zien dat verdachte een grijze trui aan had. Gezien de ingedrukte wang en de rimpels op het voorhoofd van het slachtoffer drukt de verdachte de mond van het slachtoffer met kracht dicht. Op foto 2 en 3 is een springtouw te zien. Op foto 2 ligt het springtouw onder het bovenlichaam van het slachtoffer. Op foto 3 is het springtouw gewikkeld om de rechterarm van het slachtoffer.

Bewijsoverweging

Doodsoorzaak en het moment van overlijden

Er is sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer teneinde de doodsoorzaak te onderzoeken. Het slachtoffer is aan een niet-natuurlijke dood gestorven. Uit de rapportages van de forensisch patholoog en haar mondelinge toelichting ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat het slachtoffer is overleden als gevolg van (samen)drukkende krachtinwerking op de mond (smoren) en/of (samen)drukkende krachtinwerking op de hals (wurging/strangulatie).

De rechtbank gaat ervan uit dat (een deel van) de letsels op 23 september 2023 na 21:19 uur, maar voor 21:35 uur zijn ontstaan. Op camerabeelden is te zien dat de verdachte en het slachtoffer op 23 september 2023 om 21:19 uur langs een winkelpand aan de Springweg zijn gefietst. De woning van het slachtoffer, gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , bevindt zich op minder dan 100 meter afstand van het betreffende pand. Uit het onderzoek aan de telefoon van de verdachte en zijn verklaring ter terechtzitting volgt dat de verdachte vanaf 21:35 uur foto’s naar een vriend heeft gestuurd, waarop het slachtoffer gewond en bebloed op de vloer van zijn woning ligt. Hoewel de rechtbank niet precies kan vaststellen welke foto op welk tijdstip is verstuurd, staat vast dat verdachte om 21:35 uur in de woning van het slachtoffer was en dat het slachtoffer op dat moment al letsel had opgelopen. Vanwege de korte genezingsreactie dan wel het ontbreken van een genezingsreactie, moet het letsel volgens de forensisch patholoog kort voor of tijdens het overlijden van het slachtoffer zijn ontstaan.

Op basis van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer op 23 september 2023 omstreeks 21:35 uur is overleden als gevolg van een (samen)drukkende krachtinwerking op de mond (smoren) en/of een (samen)drukkende krachtinwerking op de hals (wurging/strangulatie).

Beoordeling van het (alternatief) scenario van de verdachte

De verdachte heeft tijdens de vier verhoren bij de politie, bij de reconstructie (na het derde, voor het vierde verhoor) en op de terechtzitting verklaringen gegeven voor het ontstaan van het letsel en het intreden van de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft daarbij beschreven welke (gewelds)handelingen hij ten aanzien van het slachtoffer heeft verricht. Tijdens de reconstructie heeft de verdachte in de woning van het slachtoffer ook uitgebeeld welke handelingen hij ten aanzien van het slachtoffer heeft verricht.

Volgens de verdediging vormt dit (alternatieve) scenario van de verdachte een aannemelijke en geloofwaardige verklaring voor het letsel en het overlijden van het slachtoffer, die past binnen de bewijsmiddelen. De rechtbank ziet dat anders. De rechtbank acht de verklaring die de verdachte geeft voor het letsel en het overlijden van het slachtoffer (het (alternatieve) scenario van de verdachte), niet geloofwaardig. Bovendien, en belangrijker nog, is de rechtbank van oordeel dat het scenario van de verdachte niet past binnen de bewijsmiddelen.

De rechtbank zal eerst de verklaring van de verdachte weergeven, zoals hij die ter terechtzitting heeft afgelegd. Daarna zal de rechtbank motiveren waarom zij de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig acht en waarom zij van oordeel is dat de verklaring van de verdachte ook niet past binnen de bewijsmiddelen.

(Alternatief) scenario van de verdachte ter terechtzitting

Zoals in het voorgaande reeds werd overwogen heeft de verdachte bekend dat het slachtoffer door zijn toedoen is overleden. De verdachte stelt dat hij zich tegen een aanranding van het slachtoffer heeft verdedigd (zie hierna onder 7. De strafbaarheid van de verdachte) en dat hij het slachtoffer daarbij onopzettelijk om het leven heeft gebracht. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer, in reactie op de beweerdelijke aanranding, één of twee elleboogstoten in het gezicht heeft gegeven. Het slachtoffer kwam daardoor ten val, waarbij het slachtoffer de verdachte in zijn val meetrok. De verdachte kwam daarbij met zijn elleboog in het gezicht van het slachtoffer terecht. Nadat de verdachte had geconstateerd dat het slachtoffer ‘out’ (de rechtbank begrijpt: bewusteloos) was, probeerde de verdachte het slachtoffer weer bij bewustzijn te brengen door hem te reanimeren. Toen dat niet werkte, heeft de verdachte het slachtoffer naar de badkamer versleept om hem met water wakker te maken. De verdachte heeft het slachtoffer eerst een stukje ‘aan de oksels’ versleept, waarbij de oksels van het slachtoffer op de onderarmen van de verdachte steunden. De oksels van het slachtoffer waren glad, waardoor het de verdachte niet lukte om hem op deze wijze te verslepen. De verdachte heeft daarop zijn ene arm onder een oksel en zijn andere arm onder de kin van het slachtoffer geplaatst en hem op deze manier in een kort tijdsbestek, in circa 30 seconden, naar de badkamer versleept. Omdat het slachtoffer vrij zwaar was, gebeurde dat niet in een vloeiende beweging, maar met tussenpozen.

Scenario van de verdachte niet geloofwaardig

Zoals hiervoor al werd overwogen is de verdachte vier keer gehoord door de politie. Tussen het derde en het vierde verhoor heeft een reconstructie plaatsgevonden, waarbij de verdachte in de woning van het slachtoffer heeft verklaard en heeft uitgebeeld wat daar volgens hem die bewuste avond/nacht is gebeurd. Tot slot heeft de verdachte op de zitting ook nog een verklaring afgelegd.

De verdachte heeft zijn verklaring op, naar het oordeel van de rechtbank, wezenlijke punten aangepast op momenten dat hij met bevindingen uit het opsporingsonderzoek werd geconfronteerd. Ook heeft de verdachte bepaalde zaken niet uit eigen beweging verteld, maar pas toen hij werd geconfronteerd met onderzoeksbevindingen. Bovendien is de verklaring van de verdachte niet goed te rijmen met het maken van foto’s van het slachtoffer, hetgeen de verdachte heeft gedaan tijdens en/of na de uitoefening van geweld op het slachtoffer, en met wat te zien is op die foto’s die zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte. Waar de rechtbank de verdachte op de zitting op deze punten kritisch bevraagde, kon of wilde hij die vragen niet beantwoorden.

Naar het oordeel van de rechtbank doen deze aanpassingen, inconsistenties en leemtes in de verklaring van de verdachte dermate afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de verdachte, dat de rechtbank de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig acht. Anders dan de verdediging stelt, betreft het hier geen punten van ondergeschikte aard. Ter illustratie wijst de rechtbank op het volgende.

Tijdens het eerste verhoor verklaarde de verdachte dat hij het slachtoffer, in reactie op de beweerdelijke aanranding, één elleboogstoot had gegeven, waardoor het slachtoffer met de verdachte ten val kwam, waarna de verdachte met zijn elleboog op de neus en de mond van het slachtoffer zou zijn gevallen. (Voetnoot 16) Nadat de verdachte tijdens het derde verhoor wordt geconfronteerd met de omvang van het letsel in het gezicht van het slachtoffer, verklaart en toont de verdachte vanaf de reconstructie dat hij het slachtoffer twee elleboogstoten heeft gegeven, alvorens het slachtoffer met hem ten val kwam. (Voetnoot 17) Ter zitting verklaarde de verdachte aanvankelijk dat hij het slachtoffer voor de val één elleboogstoot had gegeven; later gaf hij aan dat hij niet goed meer wist hoeveel elleboogstoten hij had gegeven, maar dat het er niet meer dan twee waren.

De verdachte verklaarde tijdens het eerste verhoor dat hij het slachtoffer na de onsuccesvolle reanimatiepoging in de hal naar de badkamer had getild om hem met water wakker te maken. (Voetnoot 18) Tijdens het tweede verhoor is de verdachte daarover verder bevraagd. Hij heeft toen uitgelegd en uitgebeeld hoe hij het slachtoffer naar de badkamer zou hebben versleept. Hij heeft verklaard en op verzoek van de verbalisanten uitgebeeld dat hij het slachtoffer onder de oksels heeft versleept, waarbij de oksels van het slachtoffer op de onderarmen van de verdachte rustten. (Voetnoot 19) Op het moment dat de verdachte in het derde verhoor wordt geconfronteerd met de letsels aan de hals - in het bijzonder de fractuur in het schildkraakbeen - van het slachtoffer, past de verdachte zijn verklaring aan. Vanaf dat moment verklaart de verdachte dat hij het slachtoffer niet uitsluitend onder de oksels kon verslepen, omdat de oksels van het slachtoffer nat en glad waren. (Voetnoot 20) De verdachte had in het eerste verhoor verklaard dat het slachtoffer zich na thuiskomst boven had omgekleed en in een zwart hemdje naar beneden was gekomen. (Voetnoot 21) Vanwege de gladde oksels van het slachtoffer zou de verdachte het slachtoffer “heel even” bij zijn nek hebben versleept naar de badkamer. (Voetnoot 22) Tijdens de reconstructie heeft de verdachte verklaard en uitgebeeld dat hij het slachtoffer, omdat hij vanwege de gladde oksels van het slachtoffer dus geen grip kreeg op het slachtoffer, met zijn ene arm onder een oksel en zijn andere arm onder de nek naar de badkamer heeft versleept.

Naast het feit dat de verdachte op punten een wisselende verklaring heeft afgelegd, vindt de rechtbank deze verklaring van de verdachte ook niet geloofwaardig in het licht van de foto’s die zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte. Waar de verdachte eerder verklaarde dat het slachtoffer een zwart hemdje droeg (en het slachtoffer ook gekleed in een zwart hemdje onder de douche in zijn woning werd aangetroffen (Voetnoot 23)), hetgeen zou verklaren dat de verdachte geen grip had op de gladde oksels van het slachtoffer, waardoor hij het slachtoffer aan zijn nek zou hebben versleept, blijkt uit de foto’s die van het slachtoffer zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte dat niet alleen de verdachte die avond een trui droeg, maar ook het slachtoffer. De verklaring van de verdachte dat hij geen grip had op het slachtoffer vanwege de gladde oksels, kan gelet op het feit dat de verdachte en het slachtoffer een trui droegen niet kloppen.

Ter terechtzitting is de verdachte door de rechtbank expliciet geconfronteerd met de hiervoor bedoelde foto’s. Op vragen van de rechtbank ter zitting hoe het zit met het hemdje en de truien en de grip op het slachtoffer, en op welk moment de verdachte de coltrui bij het slachtoffer heeft uitgedaan (het slachtoffer is immers door de politie aangetroffen in het zwarte hemdje), heeft de verdachte geen antwoord kunnen of willen geven. De verdachte heeft een en ander niet nader kunnen duiden.

Tijdens het tweede verhoor verklaarde de verdachte aanvankelijk dat hij onder meer met een riem en een touw had geprobeerd de badkamerdeur te blokkeren (de rechtbank begrijpt: barricaderen). (Voetnoot 24) Op het moment dat hij wordt geconfronteerd met de beschimmelde riem die in de woning van het slachtoffer is aangetroffen, verklaart de verdachte eerst dat hij zich niets kan herinneren en vervolgens dat hij mogelijk de handen van het slachtoffer kan hebben vastgebonden met een riem of een springtouw, zodat het slachtoffer hem geen pijn kon doen. Uit het opsporingsonderzoek bleek dat er sporen van vastbinden op de enkels van het slachtoffer waren aangetroffen. Bij de reconstructie verklaarde de verdachte dat en liet hij zien hoe en op welk moment hij de polsen en de enkels van het slachtoffer heeft vastgebonden. Hij zou de riem en het springtouw hebben gepakt en het slachtoffer hebben vastgebonden, nadat hij tevergeefs had geprobeerd het slachtoffer wakker te krijgen onder de douchestraal. (Voetnoot 25) Dat moment komt evenwel niet overeen met wat te zien is op de foto’s van het slachtoffer op de telefoon van de verdachte. Op de foto waarop het slachtoffer onder de douche ligt, is te zien dat er een springtouw om de rechterarm van het slachtoffer is gewikkeld. Op de andere foto waarop het slachtoffer gewond in de badkamer ligt, is te zien dat er een springtouw onder het bovenlichaam van het slachtoffer ligt. Op vragen van de rechtbank hoe zijn verklaring moet worden begrepen in het licht van deze foto’s en wat op deze foto’s gezien moet worden, heeft de verdachte geen antwoord willen of kunnen geven.

Als gezegd maken de aanpassingen, inconsistenties en leemtes in de verklaring van de verdachte, de verklaring van de verdachte onbetrouwbaar, en acht de rechtbank het (alternatief) scenario van de verdachte niet geloofwaardig. De inconsistenties, aanpassingen en leemtes betreffen, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, geen details van ondergeschikte aard. Ze hebben niet alleen betrekking op het geweld dat door verdachte op het slachtoffer is uitgeoefend, maar betreffen de oorzaak van overlijden.

Alternatief scenario past niet binnen de bewijsmiddelen

Daarbij komt dat het (alternatieve) scenario van de verdachte niet past in de bewijsmiddelen.

Aan de patholoog zijn na haar rapportage van 10 april 2024 (Voetnoot 26) aanvullende vragen gesteld. De vraag of de letsels aan het lichaam van het slachtoffer bij de door de verdachte tijdens de reconstructie getoonde handelingen passen, beantwoordt de deskundige in haar brief van 27 september 2024 bevestigend. De vraag of er letsels aan het lichaam van het slachtoffer zijn die niet verklaard kunnen worden door de tijdens de reconstructie getoonde handelingen, beantwoordt de patholoog in de hiervoor genoemde brief ontkennend. (Voetnoot 27) Op grond daarvan heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het scenario van de verdachte past in de bewijsmiddelen.

De patholoog heeft in de brief op de aanvullende vragen echter ook opgemerkt dat alternatieve verklaringen voor het ontstaan van (een deel van) de letsels evenzeer mogelijk blijven. (Voetnoot 28) Ter zitting heeft de deskundige verduidelijkt dat zij in de beantwoording van de aanvullende vragen niet is teruggekomen op haar eerdere bevindingen, inhoudende dat als oorzaken voor het overlijden door haar, al dan niet in combinatie met elkaar, smoren en wurging/strangulatie worden overwogen.

De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer gedurende een korte tijd, in circa 30 seconden, met zijn ene arm onder de nek en met zijn andere arm onder de oksel van het slachtoffer heeft versleept. Het slachtoffer zou volgens de verdachte zwaar zijn geweest, waardoor hij het slachtoffer niet in een vloeiende beweging naar de badkamer kon verslepen. De verdachte heeft het slachtoffer daarom in kleine stukjes, met tussenpozen, naar de badkamer versleept. Uit de plattegrond van de woning van het slachtoffer in bijlage 1 bij de rapportage van de bloedspoorpatroondeskundige van 12 september 2024 blijkt dat de hal tussen de keuken en de badkamer circa 2,8 meter lang is. Gelet hierop ligt niet in de rede dat de verdachte over het verslepen (veel) langer dan de door hem genoemde 30 seconden heeft gedaan. De forensisch patholoog heeft naar aanleiding hiervan gewezen op de kracht, de intensiteit en de duur waarmee een (samen)drukkende krachtinwerking op de hals moet plaatsvinden om daarmee het overlijden te kunnen verklaren, en verklaard dat de door de verdachte beschreven tijdsduur van verslepen onvoldoende is om het overlijden te doen in treden.

Op basis van de verklaring van de forensisch patholoog, in samenhang met de rest van het dossier, komt de rechtbank tot de slotsom dat het verslepen zoals door de verdachte in zijn verklaring beschreven, de dood van het slachtoffer niet kan hebben veroorzaakt.

Tussenconclusie

Nu de rechtbank het scenario van de verdachte niet geloofwaardig acht en het scenario van de verdachte het intreden van het overlijden van het slachtoffer niet kan verklaren, moet de verdachte meer of ander geweld hebben toegepast op het slachtoffer dat het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt. De rechtbank kan niet vaststellen welke handelingen van de verdachte de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt. Naast de verdachte en het slachtoffer was er immers die bewuste avond niemand in de woning aanwezig. Het slachtoffer kan tragisch genoeg niet navertellen welk geweld de verdachte op hem heeft uitgeoefend. Vast staat echter wel, gezien de op de letsels van het slachtoffer gebaseerde bevindingen van de forensisch patholoog, dat de verdachte door een (samen)drukkende krachtinwerking op de mond (smoren) en/of een (samen)drukkende krachtinwerking op de hals (wurging/strangulatie) het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt.

Opzet op de dood

De rechtbank kan op basis van het onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank is echter wel van oordeel dat in de mogelijke doodsoorzaken, te weten het smoren en/of de wurging/strangulatie van het slachtoffer, minst genomen voorwaardelijk opzet besloten ligt. Voor smoren, verwurging en strangulatie is immers nodig dat gedurende enige tijd en met enige kracht de luchtwegen en/of de hals dicht is/zijn gedrukt.

Het is een feit van algemene bekendheid dat smoren en wurgen/strangulatie dodelijk letsel kunnen veroorzaken en dat de kans op dodelijk letsel daarbij aanmerkelijk is. Smoren en wurging/strangulatie kunnen op zichzelf naar hun uiterlijke verschijningsvorm al worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Dergelijke contra-indicaties ziet de rechtbank in deze zaak niet.

De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte geen opzet op de dood van het slachtoffer had, ook niet in voorwaardelijke vorm. Volgens de verdediging is een belangrijke contra-indicatie voor het voorwaardelijk opzet dat de verdachte levensreddende handelingen zou hebben verricht, zoals het geven van klapjes op de wangen om het slachtoffer wakker te krijgen, de poging om het slachtoffer te reanimeren en het verslepen van het slachtoffer naar de badkamer om hem daar met water ‘wakker’ te maken.

De rechtbank ziet in het handelen van de verdachte geen levensreddend handelen. Als wordt uitgegaan van de verklaring van de verdachte, dat het slachtoffer als gevolg van de elleboogstoten van de verdachte bewusteloos en met fors letsel op de grond lag, blijkt uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte dat hij gedurende enige tijd zijn hand op de mond van het slachtoffer heeft gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is het houden van een hand op de mond van het slachtoffer geen levensreddende handeling. De verdachte heeft verklaard dat hij met zijn hand de tong uit de mond van het slachtoffer probeerde te halen, dan wel de mond van het slachtoffer open probeerde te houden. Dit is echter niet wat de rechtbank op deze foto ziet.

De foto’s die de verdachte heeft gemaakt van het slachtoffer, dat op die foto’s (zwaar)gewond op de vloer van zijn eigen woning ligt, en die de verdachte meteen of kort na het maken aan een vriend heeft gestuurd, met later de opmerking dat hij zijn verstand had verloren, ziet de rechtbank als contra-indicatie voor het beweerdelijke levensreddende handelen door verdachte.

De verdachte heeft nagelaten om de noodzakelijke hulp in te schakelen en heeft, als zijn verklaring wordt gevolgd, juist geprobeerd te voorkomen dat het slachtoffer (indien hij nog had geleefd) zelf hulp kon inschakelen. De verdachte heeft het slachtoffer immers naar zijn eigen zeggen met een springtouw en riem aan de voeten en handen vastgebonden en de deur van de badkamer gebarricadeerd, waardoor het voor hem niet meer mogelijk zou zijn geweest om, in het geval dat het slachtoffer weer bij bewustzijn zou komen, hulp in te schakelen.

Van een contra-indicatie die in de weg staat aan het aannemen van opzet op de dood van het slachtoffer is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt dan ook het daartoe strekkende verweer van de verdediging. De verdachte had (minst genomen) voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, toen hij het slachtoffer smoorde en/of wurgde/stranguleerde.

Conclusie

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op 23 september 2023 het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.

Ten aanzien van feit 2, 3 en 4 (diefstal van goederen uit de woning en (pogingen tot) pinnen met de weggenomen pinpas): bewezenverklaring

4.2.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten 2, 3 en 4 wettig en overtuigend te bewijzen.

4.2.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4.

4.2.3 Het oordeel van de rechtbank: bewezenverklaring feiten 2, 3 en 4

De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:

de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 6 mei en 7 mei 2025;

de beschrijving van de camerabeelden, waaruit blijkt dat de verdachte op 24 september 2023 met een rolkoffer uit de richting van de woning van het slachtoffer komt lopen; (Voetnoot 29)

- het onderzoek in de woning van het slachtoffer, waarbij geen huissleutels, geen telefoon, en geen pinpas van het slachtoffer worden aangetroffen; (Voetnoot 30)

- het overzicht van de pintransacties met de weggenomen bankpas van het slachtoffer. (Voetnoot 31)

Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

feit 1, subsidiair

op 23 september 2023 te Utrecht [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (met kracht) (aanhoudend) (samen)drukkend en/of smorend en/of wurgend geweld/kracht uit te oefenen/toe te passen op de neus en/of de mond en/of de hals/nek van die [slachtoffer] ;

feit 2

op 24 september 2023 te Utrecht, een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy A3), een op naam van die [slachtoffer] gestelde pinpas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnummer] ), een rolkoffer en (huis)sleutels, die aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;

feit 3

op tijdstippen in de periode van 25 september 2023 tot en met 1 oktober 2023 te Le Bourget en/of Parijs en/of Nice geldbedragen van

- € 5,20 en/of 2,70 en/of € 2,70 en/of € 8,- (op 25 september 2023 omstreeks 20.05 uur en/of 20.07 uur en/of 22.00 uur en/of 22.37 uur) en/of

- € 6,30 en/of € 2,20 en/of € 2,10 (op 26 september 2023 omstreeks 04.40 uur en/of 07.12 uur en/of 08.11 uur) en/of

- € 3,14 en/of € 6,95 (op 26 september 2023 omstreeks 16.42 uur en/of 19.13 uur) en/of

- € 2,- en/of € 2,- en/of € 10,80 en/of € 3,- en/of € 9,10 en/of € 3,30 en/of € 0,21 (op 27 september 2023 omstreeks 09.13 uur en/of 10.05 uur en/of 14.06 uur en/of 18.06 uur en/of 19.02 uur en/of 19.08 uur en/of 20.31 uur) en/of

- € 0,99 ( op 28 september 2023 omstreeks 17.39 uur) en/of

- € 3,30 ( op 30 september 2023 omstreeks 22.39 uur) en/of

- € 0,21 ( op 1 oktober 2023 omstreeks 20.29 uur),

die aan [slachtoffer] toebehoorden, (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een op naam van die [slachtoffer] gestelde pinpas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnummer] ), tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was;

feit 4

op tijdstippen in de periode van 29 september 2023 tot en met 2 oktober 2023 te Nice ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geldbedragen, die aan [slachtoffer] toebehoorden, (telkens) weg te nemen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen en die geldbedragen onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, (telkens) heeft getracht te pinnen met een op naam van die [slachtoffer] gestelde pinpas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnummer] ), tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was,

te weten geldbedragen van

- € 17 en € 3,83 (op 27 september 2023 omstreeks 18.58 uur en 20.29 uur) en

- € 3,30 en € 9,50 (op 29 september 2023 omstreeks 12.14 uur en 18.49 uur) en

- € 3,30 en € 16,10 (op 1 oktober 2023 omstreeks 16.18 uur en 19.41 uur) en

- € 7,49 ( op 2 oktober 2023 omstreeks 11.10 uur),

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

feit 1, subsidiair: doodslag;

feit 2: diefstal;

feit 3: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;

feit 4: poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.

7
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Door de verdediging wordt ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces.

De verdachte heeft verklaard dat hij, kort nadat hij samen met het slachtoffer was teruggekeerd in de woning van het slachtoffer, onverhoeds werd geconfronteerd met ongewenste seksuele avances van het slachtoffer. Het slachtoffer probeerde hem te kussen en een hand in de broek van verdachte te steken, waarbij het slachtoffer het geslachtsdeel van verdachte raakte.

7.1

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweer. De verklaring van de verdachte vindt volgens de verdediging steun in de verklaringen van meerdere getuigen. Zo verklaren zij dat het slachtoffer een temperamentvol karakter had en zijn wil kon doordrukken. Ook past de beschrijving van de verdachte over het (agressieve) gedrag van het slachtoffer in de keuken bij de wijze waarop de getuigen beschrijven dat het slachtoffer in conflictsituaties/ruzies handelde. Daarnaast bieden de getuigenverklaringen ook steun voor het maken van seksuele avances door het slachtoffer. Zo hebben meerdere getuigen verklaard dat het slachtoffer wel vaker een slaapplaats aanbood in ruil voor seks en dat het slachtoffer de seksuele grenzen van anderen kon opzoeken en overschrijden. De verdachte kon zich op geen andere manier verdedigen dan hij heeft gedaan en kon zich ook niet onttrekken aan de situatie.

Indien de rechtbank van oordeel is dat het handelen van de verdachte verder ging dan ter verdediging geboden was, komt de verdachte (subsidiair) een beroep toe op noodweerexces. De verdachte heeft vanuit een hevige gemoedsbeweging gehandeld en dient ook daarom te

worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.

7.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces moet worden verworpen. Volgens de officier van justitie is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, omdat zij de verklaring van de verdachte niet aannemelijk acht.

In het geval dat de rechtbank wel aannemelijk acht dat het slachtoffer seksuele avances naar de verdachte heeft gemaakt, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar dat het handelen van de verdachte niet noodzakelijk en geboden was.

7.3

Het oordeel van de rechtbank

Geen geslaagd beroep op noodweer (exces)

Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Wil een beroep op noodweer slagen, dan moet ook zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: de noodzakelijke verdediging moet in redelijke verhouding tot de aanranding staan en er moeten geen andere (vlucht)mogelijkheden hebben bestaan.

De rechtbank, uitgaande van de verklaring van de verdachte hierover, overweegt dat het hier gaat om een aanranding van de verdachte. De vraag is vervolgens of de wijze van verdediging door de verdachte proportioneel was. Uit de proportionaliteitseis volgt dat een gedraging niet straffeloos is als deze gedraging – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Ook als de verdachte zichzelf mocht verdedigen tegen het slachtoffer, behoeft geen toelichting dat de verdachte door het smoren en/of het wurgen/stranguleren van het slachtoffer te ver is gegaan in de verdediging. De verdachte heeft daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging ver overschreden. Er waren voor de verdachte andere, minder gewelddadige mogelijkheden om een einde te maken aan de gestelde wederrechtelijke aanranding. De rechtbank merkt daarbij op dat de verdachte, anders dan het slachtoffer, een getrainde beoefenaar van verschillende vechtsporten is en een hoofd groter dan het slachtoffer. Het beroep op noodweer zal dan ook worden verworpen.

De overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging is niet strafbaar, indien de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Dat is het geval indien de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt (noodweerexces). Bij de beantwoording van de vraag of van een dergelijk “onmiddellijk gevolg” sprake is geweest, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.

Uitgaande van de verklaring van de verdachte hierover, kan de door de verdachte gepleegde doodslag niet worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Allereerst geldt dat hetgeen de verdachte heeft verklaard, niet tot aanvaarding van het bestaan van een hevige gemoedsbeweging kan leiden met de bewezenverklaarde doodslag tot gevolg. De verdachte heeft immers niets verklaard over zijn gemoedstoestand op het moment van het smoren en/of wurgen/stranguleren van het slachtoffer. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat ook de mate van disproportionaliteit van de bewezenverklaarde gedraging en de gestelde aanranding, aan aanvaarding van een beroep op noodweerexces in de weg staat. Ook het beroep op noodweerexces zal daarom worden verworpen.

Conclusie

Omdat het beroep op noodweer(exces) wordt verworpen, kan de verdachte een verwijt worden gemaakt van het strafbare feit dat hij heeft gepleegd. Dat betekent dat de verdachte een strafbare dader is.

8
OPLEGGING VAN STRAF
8.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding (als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: 38z-maatregel)) wordt opgelegd.

8.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft erop gewezen dat in soortgelijke zaken een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren als uitgangspunt wordt genomen. De verdediging heeft verzocht om in het voordeel van de verdachte rekening te houden met zijn medewerking aan het politieonderzoek, het tonen van berouw en de omstandigheid dat de verdachte niet heeft gewild dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Ook heeft de verdediging aandacht gevraagd voor de moeilijke jeugd van de verdachte, waarbij hij al op jonge leeftijd heeft moeten leren om voor zichzelf op te komen. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat strafvermindering dient te volgen, omdat zonder toestemming van de rechter-commissaris onderzoek aan de telefoon van de verdachte is verricht en sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Tenslotte heeft de verdediging verzocht om geen 38z-maatregel aan de verdachte op te leggen, nu de noodzaak daartoe ontbreekt.

8.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft ook gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.

8.3.1

De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de doodslag van het slachtoffer. De verdachte is, nadat het slachtoffer volgens de verdachte seksuele avances maakte in zijn richting, te ver gegaan in de verdediging en heeft het slachtoffer daarbij het meest fundamentele recht waarover een mens beschikt – het recht op leven – ontnomen. De doodslag heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, bij uitstek een plek waar het slachtoffer zich veilig had moeten voelen. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij geen (volledige) openheid van zaken heeft gegeven over de wijze waarop het slachtoffer is komen te overlijden. Daarnaast neemt de rechtbank het de verdachte kwalijk dat hij, nadat hij had geconstateerd dat het slachtoffer niet meer leefde, naar Frankrijk is gevlucht en meerdere (persoonlijke) goederen van het overleden slachtoffer uit de woning heeft weggenomen, waaronder de pinpas en de telefoon van het overleden slachtoffer. Met de gestolen bankpas van het slachtoffer heeft de verdachte meermalen gepind dan wel geprobeerd te pinnen. De verdachte toonde daarmee een gebrek aan respect voor de eigendommen van het overleden slachtoffer.

Tijdens de zitting heeft de zus van het slachtoffer gebruik gemaakt van het spreekrecht en een slachtofferverklaring afgelegd. Daarin heeft zij gesproken over het leed dat haar en haar familie is toegebracht en het gemis dat zij door toedoen van de verdachte moeten ervaren. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht zal doen aan dit gemis.

8.3.2

De persoonlijke omstandigheden van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 22 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld voor gewelds- en/of vermogensdelicten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.

Over verdachte is een Pro Justitia rapportage opgesteld op 12 juli 2024, opgesteld door S. Kapitein-de Haan, psychiater, en F.M.G. Stadhouders, GZ-psycholoog. De verdachte heeft consistent geweigerd om mee te werken aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum. De psycholoog en de psychiater hebben daarom niet kunnen vaststellen of er ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Zij kunnen daarom ook geen advies geven over de (mate van) toerekeningsvatbaarheid, het recidiverisico of een mogelijke noodzakelijke behandeling of begeleiding.

Ook de reclassering heeft over de verdachte een rapportage opgesteld op 28 april 2025. De reclassering ziet op vrijwel alle leefgebieden van de verdachte problemen. In Polen heeft de verdachte een problematische jeugd gehad. Hij moest vanaf jonge leeftijd al voor zichzelf zorgen. In Nederland had de verdachte geen structureel werk, geen inkomen en geen onderdak. Daarnaast gebruikte de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde alcohol, drugs en testosteron. Op basis van de problemen op de diverse leefgebieden en het delictverleden van de verdachte schat de reclassering het recidiverisico in op hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht het recidiverisico te beperken of tot gedragsverandering bij de verdachte te komen. Zij adviseert daarom om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Ook betwijfelt de reclassering of het kader van de voorlopige invrijheidstelling voldoende zal zijn om het recidiverisico omlaag te brengen. De reclassering adviseert daarom om aan de verdachte een 38z-maatregel op te leggen.

8.3.3

Vormverzuim?

De verdediging heeft betoogd dat er sprake is van een vormverzuim nu zonder toestemming van de rechter-commissaris onderzoek is verricht aan de telefoon van de verdachte. De verdediging heeft verwezen naar het Landeck-arrest van het Hof van Justitie, waaruit volgt dat indien een meer dan beperkte inbreuk is te voorzien op de persoonlijke levenssfeer van een verdachte, de rechter-commissaris toestemming moet geven voor het uitvoeren van het onderzoek.

De rechtbank overweegt dat bij het onderzoek aan de telefoon een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte te voorzien viel. Hoewel het Landeck-arrest nog niet was gewezen ten tijde van het onderzoek aan de telefoon van de verdachte, gaat het niet om nieuw recht, maar om uitleg van reeds bestaand recht. De toestemming van de officier van justitie was daarom niet toereikend. De rechter-commissaris had toestemming moeten geven, voordat dit onderzoek mocht worden uitgevoerd. Nu deze toestemming ontbreekt, is de rechtbank het met de verdediging eens dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.

Bij de bepaling van het rechtsgevolg dat aan dit vormverzuim moet worden verbonden, dient de rechtbank rekening te houden met het geschonden belang, de ernst van het verzuim en het nadeel dat door het verzuim wordt veroorzaakt. De rechtbank overweegt dat er sprake was van een onderzoek naar een ernstig strafbaar feit en dat de aard van het feit een onderzoek aan de telefoon van de verdachte rechtvaardigde. Indien een machtiging van de rechter-commissaris zou zijn aangevraagd, zou deze naar het oordeel van de rechtbank zonder meer zijn verkregen. De verdachte is derhalve door het vormverzuim niet in een nadeliger positie geraakt ten opzichte van de situatie waarin dit verzuim niet zou zijn begaan. De rechtbank zal daarom volstaan met de constatering van het vormverzuim.

8.3.4

Overschrijding van de redelijke termijn

Door de verdediging is aangevoerd dat de berechting niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat dit tot vermindering van de straf moet leiden.

De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Die termijn vangt aan op het moment dat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als beginpunt van de redelijke termijn neemt de rechtbank 4 oktober 2023, de dag waarop de verdachte in Frankrijk is aangehouden.

In gevallen waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, moet de zaak in eerste aanleg binnen 16 maanden worden afgedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak is behandeld door de bevoegde autoriteiten. De rechtbank overweegt dat hoewel sprake is van een omvangrijk onderzoek en een complexe zaak, het einddossier binnen de redelijke termijn was opgeleverd. Hoewel de verdediging geen onderzoekswensen heeft ingediend, hebben het Openbaar Ministerie én de rechtbank verzocht om de opstelling van nadere deskundigenrapportages, hetgeen invloed heeft gehad op het procesverloop. Nu de vertraging niet aan de verdediging te wijten is, zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank stelt vast dat tussen de aanhouding van de verdachte en dit eindvonnis ongeveer twintig maanden zijn verstreken, waardoor de redelijke termijn met vier maanden is overschreden. Bij een overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden of minder is het uitgangspunt dat de straf met vijf procent wordt gekort.

8.3.5

De straf

Gelet op de aard en de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.

De rechtbank houdt rekening met de straffen die in enigszins vergelijkbare zaken voor doodslag worden opgelegd, waarbij een bandbreedte van acht tot tien jaar gevangenisstraf wordt aangehouden. Zij acht in dit concrete geval een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden, vooral omdat de verdachte vaker voor gewelds- en vermogensfeiten is veroordeeld.

Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor overwogen, zal daarop een strafkorting van zes maanden worden toegepast. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en zes maanden, met aftrek van het voorarrest in Frankrijk en in Nederland, passend en geboden.

Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen noodzaak tot het opleggen van een 38z-maatregel. De rechtbank overweegt dat in het kader van de voorlopige invrijheidstelling nog mogelijkheden bestaan voor de (eventuele) behandeling van de verdachte en daarmee het verlagen van het recidiverisico. De rechtbank vindt het op dit moment te ver gaan om op basis van de beperkte beschikbare informatie over de verdachte vast te stellen dat hij ook na een langdurige detentie en interventies in het kader van de voorlopige invrijheidstelling een dusdanig gevaar voor de veiligheid van de samenleving vormt, dat de oplegging van de maatregel noodzakelijk is.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9
BESLAG

Onder de verdachte is een telefoon (goednummer: 3244068) inbeslaggenomen.

9.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd om de inbeslaggenomen telefoon verbeurd te verklaren, nu hiermee het onder feit 1, subsidiair, ten laste gelegde is begaan.

9.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het strafvorderlijke belang zich niet verzet tegen de teruggave van de telefoon.

9.3

Het oordeel van de rechtbank

Op grond van artikel 33a lid 1 sub c van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat een voorwerp dat verbeurd wordt verklaard daadwerkelijk is gebruikt bij de voorbereiding of de uitvoering van het strafbare feit. De rechtbank overweegt dat op de telefoon van de verdachte foto’s van het overleden slachtoffer zijn aangetroffen die tijdens het begaan van het feit zijn gemaakt. De aanwezigheid van die foto’s op de telefoon maakt echter niet dat de bewezenverklaarde doodslag ook met behulp van de telefoon van de verdachte is begaan of is voorbereid. De rechtbank zal daarom, zij het onder de hierna te formuleren voorwaarde, de teruggave van de telefoon van de verdachte gelasten.

Foto’s overleden slachtoffer

Als uitgangspunt heeft te gelden dat de Nederlandse wetssystematiek vooralsnog geen expliciete juridische grondslag biedt om gegevens los te zien van de in beslag genomen gegevensdrager waarop zij zich bevinden. Alleen voorwerpen zijn vatbaar voor beslag en de beslissing over het beslag heeft dan ook alleen betrekking op, in dit geval, de telefoon zelf. (Voetnoot 32)

Dat betekent dat de rechtbank in deze zaak onder het huidige recht gezien geen andere beslissing kan nemen dan de ongeclausuleerde teruggave van de in beslag genomen telefoon. Dit betekent in beginsel dat de rechtbank geen rekening kan houden met de (mogelijk zwaarwegende) belangen van de nabestaanden van het slachtoffer bij het verwijderen van de zich op de telefoon van de verdachte bevindende foto’s van het overleden slachtoffer.

De rechtbank is – met verwijzing naar ECLI:NL:GHDHA:2019:391 - evenwel van oordeel dat in een uitzonderlijke situatie als deze bij de beoordeling van de wijze waarop beslag moet worden afgedaan, de rechterlijke toetsing niet slechts formalistisch van aard kan zijn. De rechtbank acht op grond van voorgaande van belang dat de verdachte - voor zover deze foto’s zich nog op de telefoon van de verdachte bevinden -, voordat de telefoon wordt teruggegeven, in de gelegenheid wordt gesteld om samen met een politiefunctionaris te bewerkstelligen dat de bedoelde afbeeldingen van het slachtoffer op de telefoon van de verdachte (voorgoed) worden verwijderd.

10
BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] , de zus van het overleden slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 273,97. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade, ten gevolge van het aan de verdachte onder feit 1 ten laste gelegde.

10.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

10.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij geen verweer gevoerd.

10.3

Het oordeel van de rechtbank

Materiële schade

De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat zij kosten heeft gemaakt voor een vliegticket om de inhoudelijke behandeling van de zaak bij te wonen en het spreekrecht uit te oefenen. Hoewel het vaste jurisprudentie is dat reiskosten, als proceskosten, niet voor vergoeding in aanmerking komen als de benadeelde partij zich laat bijstaan door een advocaat, is de rechtbank in deze specifieke zaak van oordeel dat deze kosten wel als materiële schade voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank stelt voorop dat de zus van het slachtoffer uitsluitend de (zeer beperkte) kosten van haar vliegticket vordert. De rechtbank overweegt voorts dat het in een zaak als de onderhavige vanzelfsprekend is dat een in het buitenland woonachtige zus die haar (eveneens uit het buitenland afkomstige) broer heeft verloren als gevolg van een geweldsdelict, zelf bij de behandeling van de zaak aanwezig wil zijn om kennis te kunnen nemen van al hetgeen ter zitting wordt besproken, om het spreekrecht uit te oefenen en om aan haar familieleden te kunnen vertellen wat er met het overleden slachtoffer is gebeurd. De kosten die de zus heeft moeten maken om bij de zitting te kunnen zijn dan ook redelijke kosten ter beperking van de immateriële schade van de benadeelde partij en haar verdere familie. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan materiële schade daarom toewijzen.

Wettelijke rente en proceskosten

De rechtbank zal aldus de vordering voor een totaalbedrag van € 273,97 toewijzen, geheel bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2025, te weten de datum van de aanschaf van de tickets.

Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel

Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 273,97 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 maart 2025 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing

12
BESLISSING

De rechtbank:

Vrijspraak

- verklaart het onder feit 1, primair, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;

Bewezenverklaring

- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

- verklaart de verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en zes maanden;

- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis in Nederland en in Frankrijk doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

Beslag

- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen telefoon (goednummer: 3244068) aan de verdachte, met dien verstande dat aan de teruggave niet eerder uitvoering wordt gegeven dan nadat de zich op deze telefoon bevindende afbeeldingen van het (overleden) slachtoffer zijn verwijderd, zoals hiervoor onder 9.3. is overwogen;

Benadeelde partij [benadeelde] (ten aanzien van feit 1, subsidiair)

wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 273,97, geheel bestaande uit materiële schade;

veroordeelt de verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, te weten € 273,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2025 tot de dag van volledige betaling;

veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 273,97 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling;

bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mr. J.G. van Ommeren en mr. S.S.I. Jackson, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Bergeijk en mr. B.S.M. Hevink MSc, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juni 2025.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

feit 1

primair

hij in of omstreeks de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 te

Utrecht [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (met kracht) meermalen, althans eenmaal,

- die [slachtoffer] te slaan/stompen/stoten en/of te schoppen/trappen op/tegen het aangezicht en/of elders op/tegen het hoofd en/of op/tegen de hals/nek en/of de romp en/of de rug, althans stomp botsend geweld en/of (samen)drukkende krachtsinwerking uit te oefenen/toe te passen op het lichaam van die [slachtoffer] en/of

- stomp botsend en/of (aanhoudend) (samen)drukkend en/of smorend en/of wurgend geweld/kracht uit te oefenen/toe te passen op de neus en/of de mond en/of de hals/nek van die [slachtoffer] en/of

- die [slachtoffer] te verslepen waarbij hij, verdachte, druk uitoefende op de hals en/of onder de onderkaak van die [slachtoffer] ,

welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

subsidiair

hij in of omstreeks de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 te Utrecht [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (met kracht) meermalen, althans eenmaal,

- die [slachtoffer] te slaan/stompen/stoten en/of te schoppen/trappen op/tegen het aangezicht en/of elders op/tegen het hoofd en/of op/tegen de hals/nek en/of de romp en/of de rug, althans stomp botsend geweld en/of (samen)drukkende krachtsinwerking uit te oefenen / toe te passen op het lichaam van die [slachtoffer] en/of

- stomp botsend en/of (aanhoudend) (samen)drukkend en/of smorend en/of wurgend geweld/kracht uit te oefenen/toe te passen op de neus en/of dc mond en/of de hals/nek van die [slachtoffer] en/of

- die [slachtoffer] te verslepen waarbij hij, verdachte, druk uitoefende op de hals en/of onder de onderkaak van die [slachtoffer] ;

meer subsidiair

hij in of omstreeks de periode van 23 september 2023 tot en met 24 september 2023 te

Utrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken en/of huidscheuren in het gezicht en/of een ontbrekende tand en/of breuken/knikken in de hals en/of breuken in de ribben en/of de lendenwervels heeft toegebracht, door (met kracht) meermalen, althans eenmaal

- die [slachtoffer] te slaan/stompen/stoten en/of te schoppen/trappen op/tegen het aangezicht en/of elders op/tegen het hoofd en/of op/tegen de hals/nek en/of de romp en/of de rug, althans stomp botsend geweld en/of (samen)drukkende krachtsinwerking uit te oefenen / toe te passen op het lichaam van die [slachtoffer] en/of

- stomp botsend en/of (aanhoudend) (samen)drukkend en/of smorend en/of wurgend geweld/kracht uit te oefenen/toe te passen op de neus en/of de mond en/of de hals/nek

van die [slachtoffer] en/of

- die [slachtoffer] te verslepen waarbij hij, verdachte, druk uitoefende op de hals en/of onder de onderkaak van die [slachtoffer] ,

terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

feit 2

hij op of omstreeks 24 september 2023 te Utrecht, een mobiele telefoon (merk Samsung, type Galaxy A3) en/of een op naam van die [slachtoffer] gestelde pinpas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnummer] ) en/of een (rol)koffer en/of (huis)sleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

feit 3

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 september 2023 tot en met 1 oktober 2023 te Le Bourget en/of Parijs en/of Nice, althans in Frankrijk, meermalen, althans eenmaal, (een) geldbedrag(en) van en/of goederen ter waarde van

(te Le Bourget en/of Parijs)

- € 5,20 en/of 2,70 en/of € 2,70 en/of € 8,- (op 25 september 2023 omstreeks 20.05 uur en/of 20.07 uur en/of 22.00 uur en/of 22.37 uur) en/of

- € 6,30 en/of € 2,20 en/of € 2,10 (op 26 september 2023 omstreeks 04.40 uur en/of 07.12 uur en/of 08.11 uur) en/of

(te Nice)

- € 3,14 en/of € 6,95 (op 26 september 2023 omstreeks 16.42 en/of 19.13 uur) en/of

- € 2,- en/of € 2,- en/of € 10,80 en/of € 3,- en/of € 9,10 en/of € 3,30 en/of € 0,21 (op 27 september 2023 omstreeks 09.13 uur en/of 10.05 uur en/of 14.06 uur en/of 18.06 uur en/of 19.02 uur en/of 19.08 uur uur en/of 20.31 uur) en/of

- € 0,99 ( op 28 september 2023 omstreeks 17.39 uur) en/of

- € 3,30 ( op 30 september 2023 omstreeks 22.39 uur) en/of

- € 0,99 en/of € 0,21 (op 1 oktober 2023 omstreeks 20.27 en/of 20.29 uur),

in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) en/of goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een op naam van die [slachtoffer] gestelde pinpas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnummer] ), tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was;

feit 4

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2023 tot en

met 2 oktober 2023 te Nice, althans in Frankrijk, meermalen, althans eenmaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (een) geldbedrag(en) en/of (een) goed(eren) van zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) (telkens) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg geldbedrag(en) en/of goed(eren) van zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, (telkens) heeft getracht te pinnen met een op naam van die [slachtoffer] gestelde pinpas (behorende bij rekeningnummer [rekeningnummer] ), tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was,

te weten (een) geldbedrag(en) van en/of goederen ter waarde van

- € 17 en/of € 3,83 (op 27 september 2023 omstreeks 18.58 uur en/of 20.29 uur) en/of

- € 3,30 en/of € 9,50 (op 29 september 2023 omstreeks 12.14 uur en/of 18.49 uur) en/of

- € 3,30 en/of € 16,10 (op 1 oktober 2023 omstreeks 16.18 uur en/of 19.41 uur) en/of

- € 7,49 ( op 2 oktober 2023 omstreeks 11.10 uur),

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoot

Voetnoot 1

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 januari 2024, genummerd PL0900-2023297199, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, onderzoek Teugel, doorgenummerd pagina 1 tot en met 1465. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Voetnoot 2

Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 16 oktober 2023, pagina 248.

Voetnoot 3

Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 28 september 2023, pagina 1.

Voetnoot 4

Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 28 september 2023, pagina 2.

Voetnoot 5

Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 10 april 2024, zijnde het forensisch pathologisch onderzoek, pagina 4. In het digitale dossier opgenomen onder het kopje ‘Definitief sectierapport’.

Voetnoot 6

Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 10 april 2024, zijnde het forensisch pathologisch onderzoek, pagina 5. In het digitale dossier opgenomen onder het kopje ‘Definitief sectierapport’.

Voetnoot 7

Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 10 april 2024, zijnde het forensisch pathologisch onderzoek, pagina 7. In het digitale dossier opgenomen onder het kopje ‘Definitief sectierapport’.

Voetnoot 8

Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 10 april 2024, zijnde het forensisch pathologisch onderzoek, pagina 8. In het digitale dossier opgenomen onder het kopje ‘Definitief sectierapport’.

Voetnoot 9

Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 10 april 2024, zijnde het forensisch pathologisch onderzoek, pagina 9. In het digitale dossier opgenomen onder het kopje ‘Definitief sectierapport’.

Voetnoot 10

Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 10 april 2024, zijnde het forensisch pathologisch onderzoek, pagina 10. In het digitale dossier opgenomen onder het kopje ‘Definitief sectierapport’.

Voetnoot 11

Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 18 december 2023, pagina 1062.

Voetnoot 12

Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 18 december 2023, pagina 1064.

Voetnoot 13

Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 18 december 2023, pagina 1065.

Voetnoot 14

Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 18 december 2023, pagina 1108.

Voetnoot 15

In het digitale dossier opgenomen onder het kopje ‘Fotoblad aangetroffen foto’s telefoon [verdachte] ’.

Voetnoot 16

Het verhoor van de verdachte d.d. 21 oktober 2023, pagina 1324.

Voetnoot 17

Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 5 januari 2024, pagina 1150-1151.

Voetnoot 18

Het verhoor van de verdachte d.d. 21 oktober 2023, pagina 1326.

Voetnoot 19

Het verhoor van de verdachte d.d. 22 oktober 2023, pagina 1364-1365.

Voetnoot 20

Het verhoor van de verdachte d.d. 31 oktober 2023, pagina 1415.

Voetnoot 21

Het verhoor van de verdachte d.d. 21 oktober 2023, pagina 1322.

Voetnoot 22

Het verhoor van de verdachte d.d. 31 oktober 2023, pagina 1415.

Voetnoot 23

Een proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] d.d. 16 december 2023, pagina 47-48 van het Forensisch dossier.

Voetnoot 24

Het verhoor van de verdachte d.d. 22 oktober 2023, pagina 1366 e.v.

Voetnoot 25

Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 5 januari 2024, pagina 1157.

Voetnoot 26

Een geschrift, te weten een rapportage van het NFI van 10 april 2024, zijnde het forensisch pathologisch onderzoek, pagina 4. In het digitale dossier opgenomen onder het kopje ‘Definitief sectierapport’.

Voetnoot 27

Aanvullend bericht inzake NFI-zaaknummer 2023.09.29.138, sectienummer 2023-201, betreffende [slachtoffer] , geboren [1965] , pagina 4.

Voetnoot 28

Aanvullend bericht inzake NFI-zaaknummer 2023.09.29.138, sectienummer 2023-201, betreffende [slachtoffer] , geboren [1965] , pagina 4.

Voetnoot 29

Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 16 oktober 2023, pagina 274.

Voetnoot 30

Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 8] d.d.

23 november 2023, pagina’s 211 tot en met 213 van het Forensisch dossier.

Voetnoot 31

Het proces-verbaal van bevindingen van inspecteur [verbalisant 9] d.d. 26 oktober 2023, pagina’s 130 tot en met 133.

Voetnoot 32

Vgl. ECLI:NL:GHDHA:2019:391.