Rechtbank Midden-Nederland, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBMNE:2025:6292

Op 24 November 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 16.099372.21, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBMNE:2025:6292. De plaats van zitting was Utrecht.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
16.099372.21
Datum uitspraak:
24 November 2025
Datum publicatie:
24 November 2025

Indicatie

De rechtbank verklaart de officier van justitie deels niet-ontvankelijk in de vervolging. Gelet op de verjaringstermijnen is het recht tot strafvervolging door verjaring komen te vervallen ten aanzien van de gehele periode van de verduistering en ten aanzien van de gekwalificeerde diefstal voor zover die is gepleegd vóór 27 juli 2012.

De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de gekwalificeerde diefstal voor de overige ten laste gelegde periode.

De rechtbank verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats: Utrecht

Parketnummer: 16.099372.21

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudig kamer van 24 november 2025 in de strafzaak van:

[verdachte] ,

geboren op [1961] in [geboorteplaats] ,

ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] ,

hierna: de verdachte.

1
Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van

10 november 2025.

Op de zitting waren aanwezig:

de verdachte;

de officier van justitie: mr. S. Mirshahi;

de advocaat van de verdachte: mr. R.J. Baumgardt;

de benadeelde partij: [benadeelde 1] ;

de advocaat van de benadeelde partij: mr. J.P. van Barneveld.

2
Inleiding

De verdachte was sinds 2010 mantelzorger van haar oom [oom] (hierna: [oom] ) en haar tante [tante] (hierna: [tante] ). Vanaf 2010 woonde [tante] in verzorgingstehuis [verzorgingshuis] en vanaf zomer 2012 woonde [oom] in verpleeghuis [verzorgingshuis] .

Op 19 december 2012 hebben [oom] en [tante] aan de verdachte een notariële volmacht gegeven om hun financiële belangen te behartigen. De verdachte kreeg daarbij de beschikking over de bankrekeningen en de bijbehorende bankpassen van haar oom en tante. De volmacht kende een aantal beperkingen.

[oom] en [tante] hadden één zoon, [zoon] . [zoon] is overleden op [2013] . [zoon] had twee zonen, [benadeelde 2] en [benadeelde 1] (hierna [benadeelde 2] en [benadeelde 1] ).

[oom] is op [2015] overleden. Zijn kleinzonen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] waren, samen met hun oma [tante] , de erfgenamen van [oom] .

Op 25 maart 2016 hebben [benadeelde 2] en [benadeelde 1] aangifte gedaan van verduistering (misbruik maken van een wettelijke volmacht) door de verdachte. De verdachte zou, samen met haar toenmalige partner en tevens medeverdachte [medeverdachte] , grote geldbedragen van hun opa en oma hebben uitgegeven, zonder daartoe gerechtigd te zijn. De verdachte zou haar beschikkingsbevoegdheid ernstig misbruikt hebben door in strijd met de verkregen volmacht meerdere schenkingen aan zichzelf en aan derden te doen, meerdere geldbedragen met als omschrijving ‘lening’ aan zichzelf over te maken, betalingen te doen die ten gunste van verdachte [verdachte] zelf kwamen en vele contante geldopnames hebben verricht.

De verdachte erkent dat zij overboekingen heeft gedaan van de rekeningen van [oom] en [tante] en dat zij grote bedragen van de rekeningen van [oom] en [tante] heeft gepind, maar zij stelt dat zij dit met toestemming van haar oom heeft gedaan. Het grootste deel van het geld is naar de verbouwing van het restaurant en hotel van medeverdachte [medeverdachte] in Turkije gegaan. [oom] is overleden op [2016] .

De verdachte is op 17 juli 2018 door de politie aangehouden voor verhoor en op 10 juni 2021 heeft het Openbaar Ministerie de verdediging laten weten de verdachte te zullen dagvaarden voor de meervoudige kamer. Op 27 juli 2024 is de dagvaarding aan de verdachte betekend.

3
Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat zij, samengevat:

Feit 1: primair

zich in de periode van 8 augustus 2012 tot en met 6 oktober 2017 in Houten/ Leerdam/Utrecht, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan diefstal van in totaal € 239.439,59 van [oom] en [tante] (of hun erfgenamen) door onbevoegd gebruik te maken van wachtwoorden en codes (bestaande uit digitale bankoverschrijvingen en/of overboekingen en/of elektronische betalingen naar o.a. de eigen rekening van verdachteen/of naar de rekening van [medeverdachte] en/of naar de rekening van [A] en/of naar [bedrijf] te Nieuwegein en/of naar het CJIB);

subsidiair is dit ten laste gelegd als verduistering in vereniging;meer subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan het onder 1 primair (gekwalificeerde diefstal) ten laste gelegde;meest subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde (verduistering);

Feit 2: primair

zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 6 oktober 2017 te Houten/ Leerdam/ Utrecht/Vianen, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan diefstal van in totaal € 230.823,17 van [oom] en [tante] (of hun erfgenamen), door onbevoegd gebruik van bankpassen (bestaande uit geldopnames en/of pinbetalingen bij o.a. Holland Casino en/of Mediamarkt en/of DMG Meubelen);

subsidiair is dit ten laste gelegd als verduistering in vereniging;meer subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan het onder 2 primair (gekwalificeerde diefstal) ten laste gelegde;meest subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan het onder 2 subsidiair ten laste gelegde (verduistering).

De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

4
Geldigheid van de dagvaarding
4.1

Standpunt van de verdediging

De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de dagvaarding voor de onder feit 1 subsidiair en meest subsidiair en feit 2 subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde verduistering, nietig te verklaren. In de tenlastelegging staat dat zij ‘met toestemming van die [oom] en/of [tante] gebruik heeft gemaakt van de bankpas(sen) en/of wachtwoorden en/of codes van [oom] en/of [tante] ’, maar er staat ook dat dit een wederrechtelijke toe-eigening oplevert en dit verduistering is. De advocaat is van mening dat op deze punten de inhoud van de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk is.

4.2

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de tenlastelegging ten aanzien van de verduistering voldoende duidelijk is en om die reden dan ook geldig is.

4.3

Oordeel van de rechtbank

Het verweer slaagt niet. Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) mag er bij de verdachte redelijkerwijs geen twijfel bestaan welke specifieke gedragingen haar worden verweten. Dit houdt in dat de opgave van een feit duidelijk en begrijpelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk moet zijn. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake van is en dat hier ook bij de inhoudelijke behandeling van de zaak geen twijfel over bestond. Voor de verdachte is voldoende duidelijk waartegen zij zich moet verdedigen, mede in het licht van het onderliggende dossier. De dagvaarding is dan ook geldig.

5
Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Recht op een eerlijk proces

5.1.1 Standpunt van de verdediging

De advocaat van de verdachte stelt dat de verdachte het recht op een eerlijk proces is ontnomen nu zij niet in staat is gesteld zich op een adequate wijze te verdedigen. De advocaat van de verdachte voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan. De verdachte is op 17 juli 2018 aangehouden voor verhoor en de verdachte heeft vervolgens tot mei 2021 niets meer van de politie of het Openbaar Ministerie vernomen. De verdediging heeft desgevraagd op 5 juli 2021 onderzoekswensen ingediend. Deze onderzoekswensen bestonden uit het horen van medeverdachte [medeverdachte] en nader onderzoek naar de geestesgesteldheid van [oom] . Wat betreft de geestesgesteldheid verzocht de verdediging om het horen van een aantal getuigen, te weten de voormalige buren van [oom] , personeel en artsen van de instelling waarin [oom] verbleef, het horen van de makelaar die in 2012 de woning van [oom] heeft verkocht en medewerkers van de ING waar [oom] in 2013 zelf een bankrekening heeft geopend. Daarnaast is verzocht om onderzoek te doen naar het bancaire verkeer en naar degene die samen met [oom] zijn aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. Tot slot is verzocht de aangiften inkomstenbelasting aan het dossier toe te voegen.

Meer dan 4,5 jaar na het verhoor van de verdachte is op 23 december 2023 aan de verdediging doorgegeven dat de politie de onderzoekswensen zou oppakken. Vervolgens is in 2023 slechts een beperkt aantal getuigen gehoord. Door het tijdsverloop is gebleken dat een groot aantal van de onderzoekswensen niet meer uitgevoerd kon worden, om verschillende redenen. De verdediging is van mening dat, gelet op het belang van waarheidsvinding en een eerlijke procesgang, dit onderzoek wel had moeten zijn gedaan. Nu dit niet is gebeurd en ook niet meer kan gebeuren, is er sprake is van een zodanige inbreuk op verdedigingsrechten dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Het Openbaar Ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.

5.1.2 Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie erkent dat tussen het verhoor van de verdachte op 17 juli 2018 en de brief van het Openbaar Ministerie op 10 juni 2021 aan de raadsman van de verdachte het onderzoek heeft stilgelegen. Daarna is het onderzoek weer opgepakt. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Echter, dit kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Wel zal de officier van justitie het tijdsverloop meewegen in haar strafeis.

5.1.3 Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte volgens artikel 6, eerste lid, EVRM recht heeft op een openbare behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. In zijn arrest van 17 juni 2008

(ECLI:NL:HR:2008:BD2578), herhaald in het arrest van 12 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1009) heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat alleen de overschrijding van de redelijke termijn als zodanig geen grond vormt voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Verder overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een inbreuk op de verdedigingsrechten van verdachte (die niet onder het bereik van artikel 359a Wetboek van Strafvordering valt) niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, tenzij er sprake is van het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet in de eerste plaats gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Bovendien moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat ‘the proceedings as a whole were not fair’. Uit een en ander volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in beeld kan komen. Aan de motivering van die beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring worden hoge eisen gesteld. Andere gevolgen liggen meer in de rede indien er sprake is van een – onherstelbare en niet voor (procedurele) compensatie vatbare – schending van de verdedigingsrechten.

De rechtbank ziet dat er in deze zaak sprake is van een groot tijdsverloop, en ook van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Deze enkele overschrijding kan echter niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

De rechtbank acht het aannemelijk dat het tijdsverloop in deze zaak betekent dat er beperkingen in het onderzoek zijn geweest in het licht van de waarheidsvinding en dat de verdediging hier in bepaalde mate hinder van kan ondervinden. De rechtbank denkt daarbij bijvoorbeeld aan het (wel of niet meer kunnen horen van) getuigen na een zo lange tijd, aan het niet meer kunnen opvragen van bank- en/of belastinggegevens en ook aan de mogelijkheid voor de verdachte om een verklaring te geven voor zaken die zich geruime tijd geleden hebben afgespeeld. Aan de andere kant constateert de rechtbank dat onderzoek ook wél heeft kunnen plaatsvinden, zoals het in beeld brengen van de geldstromen en het horen van enkele medewerkers van een verpleeghuis.

De rechtbank gaat er zonder meer vanuit dat het gehele strafrechtelijke onderzoek in de afgelopen jaren een zware wissel op de verdachte heeft getrokken. Deze omstandigheid, ook in onderlinge samenhang bezien met het tijdsverloop en de mogelijke beperkingen bij de waarheidsvinding, kan echter niet leiden tot de zwaarwegende conclusie dat er sprake is van een inbreuk die van dien aard en zodanig ernstig is dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Dit betekent dat de rechtbank ook niet zal beslissen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging van verdachte.

Het ligt in de rede dat de rechtbank de eventuele gevolgen van de hiervoor genoemde omstandigheden wel zal betrekken bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak (waardering van het bewijs) en de uiteindelijke beslissing.

De officier van justitie is ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.

Verjaring

5.2.1 Standpunt van de verdediging

De advocaat van de verdachte stelt dat ten aanzien van de ten laste gelegde verduistering (het medeplegen dan wel de medeplichtigheid) de periode vóór november 2013 is verjaard. De officier van justitie dient dan ook ten aanzien van die periode niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.

5.2.2 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie vordert om het Openbaar Ministerie vanwege verjaring van een deel van de onder 2 primair en meer subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal, te weten de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 juli 2012, niet-ontvankelijk te verklaren. Over de ten laste gelegde verduisteringen (feit 1 subsidiair en meest subsidiair, feit 2 subsidiair en meest subsidiair) heeft de officier van justitie gesteld dat het recht op strafvervolging is verjaard voor wat betreft de periode die meer dan 6 jaar ligt vóór 26 juli 2024 (betekening van de dagvaarding), dus de periode vóór 26 juli 2018.

5.2.3 Oordeel van de rechtbank

Op basis van artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) verjaart het recht tot strafvervolging na zes jaren voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Op basis van artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 3 Sr verjaart het recht tot strafvervolging na twaalf jaren voor misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. In deze zaak geldt voor de gekwalificeerde diefstal een verjaringstermijn van twaalf jaren, omdat op dit misdrijf een maximale gevangenisstraf van zes jaren staat. Gelet op de maximale op te leggen gevangenisstraf voor verduistering van drie jaren geldt daarvoor een verjaringstermijn van zes jaren. Kortom: de verjaringstermijn voor de verdenkingen van diefstal bedraagt twaalf jaar en de verjaringstermijn voor de verdenkingen van verduistering bedraagt zes jaar.

De verjaringstermijn begint op de dag ná die waarop het strafbare feit is gepleegd (artikel 71 Sr). De verdenkingen in de tenlastelegging beslaan de periode van 1 januari 2010 tot en met 6 oktober 2017 voor feit 2 en de periode van 8 augustus 2012 tot en met 6 oktober 2017 voor feit 1.

Op basis van artikel 72 Sr wordt de verjaring gestuit door een daad van vervolging. De eerste daad van vervolging in deze zaak was de betekening van de dagvaarding op 27 juli 2024, waarin de genoemde feiten (gekwalificeerde diefstal en/of verduistering) aan de verdachte ten laste zijn gelegd. Dat betekent dat de verjaring van die feiten op deze datum is gestuit. De eerdere mededeling van het Openbaar Ministerie (uit 2021) dat het van plan is om verdachte te vervolgen, geldt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet als daad van vervolging en heeft de verjaring dus niet gestuit.

Dit betekent dat de verdenkingen van diefstal verjaard zijn voor zover die zijn gepleegd vóór 27 juli 2012 en dat de verdenkingen van verduistering zijn verjaard voor zover die zijn gepleegd vóór 27 juli 2018. Gelet op de verjaringstermijnen is het recht tot strafvervolging dus door verjaring komen te vervallen ten aanzien van de gehele periode van de verduistering en ten aanzien van de gekwalificeerde diefstal voor zover die is gepleegd vóór 27 juli 2012.

De officier van justitie wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging voor feit 2 primair en meer subsidiair (diefstal) voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 juli 2012 en ten aanzien van feit 1 subsidiair en meest subsidiair en feit 2 subsidiair en meest subsidiair (verduistering) voor de gehele ten laste gelegde periode, een en ander zoals vermeld onder 8. De beslissing.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor wat betreft de onder feit 1 primair, meer subsidiair, 2 primair (voor de overige periode) en meer subsidiair (voor de overige periode) ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

6
Vrijspraak
6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal in vereniging (voor zover deze feiten niet zijn verjaard) heeft gepleegd.

De officier van justitie eist dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, wordt opgelegd.

De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 6.3.

6.2.

Standpunt van de verdediging

De advocaat van de verdachte heeft - voor zover de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak - vrijspraak bepleit. Hij voert daartoe geen bewijsverweren aan. In het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, verzoekt hij de heer [getuige 1] als getuige te horen.

6.3.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er in de periode van 8 augustus 2012 tot en met 6 oktober 2017 (feit 1 primair en meer subsidiair) en in de periode van 27 juli 2012 tot en met 6 oktober 2017 (feit 2 primair en meer subsidiair) sprake is geweest van diefstal door middel van een valse sleutel (medeplegen dan wel medeplichtigheid). Zoals al eerder in dit vonnis is beschreven is de ten laste gelegde verduistering niet meer aan de orde nu het recht op strafvervolging voor deze feiten is verjaard.

Vrijspraak feiten 1 primair en meer subsidiair en 2 primair en meer subsidiair

De rechtbank oordeelt dat de feiten 1 primair, meer subsidiair, 2 primair en meer subsidiair (diefstal door middel van een valse sleutel) niet zijn bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit waarom en zal dit uitsplitsten in de periode vóór en ná het verlenen van de notariële volmacht aan de verdachte.

Periode ná volmacht: 19 december 2012 – 6 oktober 2017 (feiten 1 en 2)

De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat [oom] en [tante] ieder op 19 december 2012 in een notariële akte de volmacht hebben verleend aan de verdachte tot het behartigen van hun financiële belangen. De verdachte was door middel van de aan haar verleende volmacht gerechtigd en in staat om te beschikken over de bankrekeningen en de bankpassen van [oom] en [tante] . Op basis van de verklaring van de verdachte is aannemelijk geworden dat [oom] in de periode van 19 december 2012 tot december 2013 ook deels zelf zijn bankzaken nog deed. Dit wordt ondersteund door het feit dat bij het politie-onderzoek naar de overboekingen aanwijzingen werden gevonden voor het gebruik van papieren overschrijvingsformulieren. Niettemin staat vast dat de verdachte vanaf 19 december 2012 op basis van de volmachten gerechtigd was om te beschikken over het geld van [oom] en [tante] én dat zij [oom] ook hielp bij zijn bankzaken, wat mede inhield dat zij kon beschikken over de bankrekeningen en bankpassen. De rechtbank constateert dus dat de verdachte het geld van [oom] en [tante] vanaf 19 december 2012 rechtmatig, dus anders dan door misdrijf, onder zich had. Feitelijk stelt de rechtbank op basis van het procesdossier vast dat er (voor en) na 19 december 2012 grote sommen geld van de rekeningen van [oom] en [tante] zijn overgeboekt naar de bankrekening van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , zoals in de tenlastelegging beschreven onder feit 1, en dat die overboekingen (in ieder geval deels) feitelijk door de verdachte zijn gedaan. Ook stelt de rechtbank vast dat er grote sommen geld zijn opgenomen en pinbetalingen zijn gedaan van de verschillende rekeningen van [oom] en [tante] door de verdachte, zoals in de tenlastelegging beschreven onder feit 2.

Deze handelingen van de verdachte kunnen echter niet gekwalificeerd worden als diefstal door middel van een valse sleutel, ook niet als vast zou komen te staan dat de overboekingen, pinopnames en betalingen tegen de wil van [oom] en [tante] waren. De verdachte had de geldbedragen anders dan door een misdrijf onder zich, namelijk op basis van de volmacht. Voor een bewezenverklaring van diefstal is vereist dat de verdachte een goed (in dit geval geldbedragen) wegneemt, dat wil zeggen deze onder zich brengt met de bedoeling om die bedragen voor zich te houden. In het geval dat een verdachte de geldbedragen al onder zich heeft (op een rechtmatige manier), kan wel sprake zijn van een misdrijf als de verdachte die bedragen zich toe-eigent tegen de wil van de rechthebbende, maar dan is sprake van verduistering en niet van diefstal. Bij verduistering gaat het in de kern om het misbruik maken van vertrouwen.

De volmacht is geëindigd met het overlijden van [oom] op [2016] . De rechtbank constateert dat er na haar overlijden geen bedragen meer zijn overgeboekt door verdachte.

Dit betekent dat de verdachte wordt vrijgesproken van alle beschuldigingen van diefstal, voor zover gelegen ná de datum van volmachtverlening, 19 december 2012.

Aan de vervolgvraag, of de verdachte deze geldbedragen, die zij dus anders dan door een misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk (samen met een ander) heeft toegeëigend door in strijd met de wil van de rechthebbende of in strijd met de voorwaarden verbonden aan de volmacht te handelen, komt de rechtbank niet toe. Wegens verjaring is het recht op vervolging van de feiten waarin de verduistering is ten laste gelegd, vervallen en de rechtbank kan en zal daar dus niet meer over oordelen.

Periode vóór verlenen volmacht 8 augustus 2012 - 18 december 2012 - feit 1

In de periode vóór de volmachtverlening kan wat betreft bancaire overboekingen wel sprake zijn van diefstal, omdat de verdachte het geld van [oom] en [tante] toen nog niet onder zich had op basis van de volmacht. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.

Uit het procesdossier (pagina 392) volgt dat in de periode die resteert vóór het verlenen van de volmacht, te weten van 8 augustus 2012 tot en met 18 december 2012, er vanaf de rekening van [oom] en [tante] een zestal overboekingen (voor een totaalbedrag van € 20.831,88) zijn gedaan naar de rekening van medeverdachte [medeverdachte] . In die periode is er één overboeking gedaan naar de rekening van de verdachte van € 1.250,- (pagina 393). De rechtbank is van oordeel dat wat betreft deze transacties geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte, al dan niet samen met medeverdachte [medeverdachte] , deze bedragen heeft gestolen. De verdachte heeft verklaard dat [oom] in die periode zelf nog zijn bankzaken deed door middel van (papieren) overschrijvingskaarten en pinopnames en dat zij hem daarbij hielp. Ook heeft zij verklaard dat [oom] de overboekingen naar haar en medeverdachte [medeverdachte] deed en hen pinopnames liet doen, omdat hij [medeverdachte] wilde helpen bij het opzetten van een hotel-restaurant in Turkije. Deze verklaring wordt (deels) ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] (pagina 512), een medewerkster van het verpleeghuis [verzorgingshuis] waar [oom] vanaf de zomer van 2012 verbleef. Zij heeft verklaard dat de verdachte veel op bezoek kwam bij [oom] en dat ook haar toenmalige partner wel met haar meekwam en dat [oom] op hen beide was gesteld. Verder heeft [getuige 2] verklaard dat [oom] met de verdachte financiële zaken besprak en dat de geestelijke gesteldheid van [oom] in de beginperiode nog goed was. Er is dan ook geen wettig en overtuigend bewijs dat er in die periode overboekingen hebben plaatsgevonden die tegen de wil en wens van [oom] en/of [tante] waren.

De rechtbank is dus van oordeel dat het procesdossier onvoldoende aanwijzingen bevat waaruit kan worden opgemaakt dat er sprake is geweest van diefstal. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 1 primair en meer subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal in de periode van 8 augustus 2012 tot en met 18 december 2012.

Periode vóór verlenen volmacht 27 juli 2012 - 18 december 2012 – feit 2

In de periode vóór de volmachtverlening kan wat betreft contante opnames en pinbetalingen wel sprake zijn van diefstal, omdat de verdachte het geld (en de bankpassen) van [oom] en [tante] toen nog niet onder zich had op basis van de volmacht. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.

Uit het procesdossier (pagina 391) volgt dat in de periode die resteert vóór het verlenen van de volmacht (en na het deel van de tenlastelegging dat is verjaard), te weten van 27 juli 2012 tot en met 18 december 2012, er twee keer vanaf de rekening van [oom] en [tante] een geldgedrag is gepind (een totaalbedrag van € 400,-) in een casino op een avond dat medeverdachte [medeverdachte] in dat casino was. De rechtbank is ook ten aanzien van dit geldbedrag van oordeel dat het procesdossier onvoldoende aanwijzingen bevat waaruit kan worden opgemaakt dat er sprake is geweest van (gekwalificeerde) diefstal. De rechtbank verwijst naar dat wat zij over de overboekingen in deze periode heeft overwogen. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 2 primair en meer subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal in de periode van 27 juli 2012 tot en met 18 december 2012.

7
Vordering benadeelde partij
7.1.

Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]

[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich gezamenlijk gesteld als benadeelde partijen en vorderen de verdachte (hoofdelijk) te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding (materiële schade) voor feiten 1 en 2, vermeerderd met de wettelijke rente.

Primair vorderen zij: een bedrag van € 472.572,76 overeenkomstig de

onderzoeksperiode van het strafrechtelijk onderzoek en de geldbedragen die in de tenlastelegging zijn opgenomen;

Subsidiair vorderen zij: een bedrag van € 455.061,77 (deze berekening is uiteengezet op pagina 7 van de vordering van 19 november 2024) ;

Meer subsidiair vorderen zij de toewijzing van het bedrag zoals genoemd in de Belastingaanslag, te weten € 8.873,-;

Meest subsidiair vorderen zij het totaalbedrag van de bedragen die de verdachte kort voor het overlijden van [oom] heeft gepind, dan wel heeft overgeboekt, en waarvan de verdachte heeft verklaard dat zij dit zonder medeweten van [oom] heeft gedaan.

Verder verzoeken de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

7.2.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partijen kan worden toegewezen, voor zover dit om de bedragen gaat die onder feit 1 en 2 in de tenlastelegging zijn opgenomen, minus het bedrag dat is verjaard. De schadevergoeding moet vermeerderd worden met de wettelijke rente en daarnaast moet de schadevergoedingsmaatregel opgelegd worden.

7.3.

Standpunt van de verdediging

De advocaat van de verdachte verzoekt de vordering van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie en de bepleite vrijspraak.

7.4.

Oordeel van de rechtbank

Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal

worden verklaard ten aanzien van het onder 1 subsidiair, meest subsidiair, 2 subsidiair en

meest subsidiair ten laste gelegde, en ten aanzien van het

onder 2 primair en meer subsidiair ten laste gelegde, voor zover dat betrekking heeft op de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 juli 2012 en de rechtbank de verdachte voor het overige vrijspreekt van de aan hem ten laste gelegde feiten, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

De benadeelde partijen kunnen de vorderingen aan de burgerlijke rechter voorleggen.

Proceskosten

Bij vorderingen tot schadevergoeding is de hoofdregel dat de partij die ongelijk krijgt, de proceskosten van de andere partij moet vergoeden. De benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, waardoor niet is komen vast te staan of en in hoeverre de vordering terecht is ingediend. De benadeelde partijen moeten daarom de kosten vergoeden die de verdachte heeft gemaakt om zich tegen deze vordering te verweren. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment niet vaststaat dat de verdachte daarvoor kosten heeft gemaakt en begroot de kosten daarom op nihil.

Beslissing

8
De beslissing

De rechtbank:

Geldigheid dagvaarding

- verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde geldig;

Ontvankelijkheid officier van justitie

- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het:

onder 1 subsidiair, meest subsidiair, 2 subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde (verduistering), en ten aanzien van het:

onder 2 primair en meer subsidiair ten laste gelegde (gekwalificeerde diefstal), voor zover dat betrekking heeft op de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 juli 2012;

Vrijspraak

- verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, meer subsidiair, 2 primair (voor de overige periode) en meer subsidiair (voor de overige periode) ten laste gelegde, heeft gepleegd en spreekt verdachte daarvan vrij;

Benadeelde partijen

verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. M.J. Terstegge en mr. M.S. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. den Haan, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2025.

Mr. M.S. Gerritsen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

primair:

zij in of omstreeks de periode van 08 augustus 2012 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomenéén of meer grote geldbedrag(en)(bestaande uit digitale bankoverschrijvingen en/of overboekingen en/of elektronische betalingen(naar o.a.de eigen rekening van verdachte en/of naar de rekening van [medeverdachte] en/ofnaar de rekening van [A] en/ofnaar [bedrijf] te Nieuwegein en/ofnaar het CJIB),ten belope van € 239.439,59 euro), in elk geval een hoeveelheid geld,geheel of ten dele toebehorende aan [oom] en/of [tante] en/of de erven van die [oom] en/of [tante] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,te wetenhet (onbevoegd) gebruik maken van wachtwoord(en) en/of code(s) ten behoeve van elektronische betalingen en/of overboekingen en/of één of meer bankpas(sen) en/of (bijbehorende) pincode(s) op naam van die [oom] en/of [tante] ;

subsidiair: zij in of omstreeks de periode van 08 augustus 2012 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijkéén of meer grote geldbedragen, ten belope van€ 239.439,59 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [oom] en/of [tante] en/of de erven van die [oom] en/of [tante] ,in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf,te weten als gevolmachtigde/mantelzorger en/of door het – met toestemming van die [oom] en/of [tante] - gebruiken van de wachtwoorden en/of codes ten behoeve van elektronische betalingen en/of overboekingen en/of bankpas(sen) van die [oom] en/of [tante] , onder zich had(den),wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;

meer subsidiair: [medeverdachte] in of omstreeks de periode van 08 augustus 2012 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht en/of Vianen, in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomenéén of meer grote geldbedrag(en),(bestaande uit digitale bankoverschrijvingen en/of overboekingen en/of elektronische betalingen(naar o.a. de eigen rekening van verdachte en/ofnaar de rekening van die [medeverdachte] en/ofnaar de rekening van [A] en/ofnaar [bedrijf] te Nieuwegein en/ofnaar het CJIB),ten belope van € 239.439,59 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,geheel of ten dele toebehorende aan [oom] en/of [tante] en/of de erven van die [oom] en/of [tante] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s),waarbij die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,te weten het (onbevoegd) gebruik maken van wachtwoord(en) en/of code(s) ten behoeve van elektronische betalingen en/of overboekingen en/of één of meer bankpas(sen) en/of (bijbehorende) pincode(s) op naam van die [oom] en/of [tante] ,tot en of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 08 augustus 2012 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht en/of Vianen, in elk geval in Nederland,opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweestdoor meermalen haar bankrekening ter beschikking te stellen;

meest subsidiair: [medeverdachte] in of omstreeks de periode van 08 augustus 2012 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijkéén of meer grote geldbedragen, ten belope van€ 239.439,59 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,geheel of ten dele toebehorende aan [oom] en/of [tante] en/of de erven van die [oom] en/of [tante] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s),welk(e) geldbedrag(en) die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf,te weten als mantelzorger/kennis en/of door het – met toestemming van die [oom] en/of [tante] - gebruiken van de wachtwoorden en/of codes ten behoeve van elektronische betalingen en/of overboekingen en/of bankpas(sen) van die [oom] en/of [tante] , onder zich had(den),wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend,tot en of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 08 augustus 2012 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht en/of Vianen, in elk geval in Nederland,opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest doormeermalen haar bankrekening ter beschikking te stellen;

2.

primair: zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht en/of Vianen, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomenéén of meer grote geldbedrag(en),(bestaande uit geldopnames en/of pinbetalingen bij o.a.Holland Casino en/of Mediamarkt en/of DMG Meubelen),ten belope van € 230.823,17 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,geheel of ten dele toebehorende aan [oom] en/of [tante] en/of de erven van die [oom] en/of [tante] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/ hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder haar/hun bereik heeft/ hebben gebracht door middel van een valse sleutel,te weten één of meer bankpas(sen) met bijbehorende pincode(s) van voornoemde [oom] en/of [tante] ;

subsidiair: zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk één of meer grote geldbedragen,ten belope van € 230.823,17 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,geheel of ten dele toebehorende aan [oom] en/of [tante] en/of de erven van die [oom] en/of [tante] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of haar mededader(s) anders dan door misdrijf,te weten als gevolmachtigde/mantelzorger en/of door het – met toestemming van die [oom] en/of [tante] - gebruiken van de bankpas(sen) van die [oom] en/of [tante] , onder zich had(den),wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;

meer subsidiair: [medeverdachte] in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht en/of Vianen, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigeningheeft/hebben weggenomenéén of meer grote geldbedrag(en),(bestaande uit geldopnames en/of pinbetalingen bij o.a. Holland Casino en/of Mediamarkt en/of DMG Meubelen),ten belope van € 230.823,17 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,geheel of ten dele toebehorende aan [oom] en/of [tante] en/of de erven van die [oom] en/of [tante] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s),waarbij die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,te weten één of meer bankpas(sen) met bijbehorende pincode(s) van voornoemde [oom] en/of [tante] ,tot en of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht en/of Vianen, in elk geval in Nederland,opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest doormeermalen haar bankrekening ter beschikking te stellen;

meest subsidiair: [medeverdachte] in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 06 oktober 2017 te Houten en/of Leerdam en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijkéén of meer grote geldbedragen, ten belope van € 230.823,17 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,geheel of ten dele toebehorende aan [oom] en/of [tante] en/of de erven van die [oom] en/of [tante] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s),welk(e) geldbedrag(en) die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf,te weten als mantelzorger/kennis en/of door het – met toestemming van die [oom] en/of [tante] - gebruiken van de bankpas(sen) van die [oom] en/of [tante] , onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.