Rechtbank Midden-Nederland, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBMNE:2025:6677

Op 16 December 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 16/294662-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBMNE:2025:6677. De plaats van zitting was Utrecht.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
16/294662-24
Datum uitspraak:
16 December 2025
Datum publicatie:
16 December 2025

Indicatie

De rechtbank oordeelt dat er sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte aangeefster heeft verkracht (artikel 242 Sr – oud). De rechtbank past het volwassenstrafrecht toe en legt aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast legt de rechtbank aan de verdachte als bijzondere voorwaarde een contactverbod op met aangeefster. De vordering van de benadeelde partij wordt gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats: Utrecht

Parketnummer: 16/294662-24

Tegenspraak

Vonnis van de meervoudig kamer van 16 december 2025 in de strafzaak van:

[verdachte] ,

geboren op [2005] in [geboorteplaats] ,

adres: [adres] [letter] in [woonplaats] ,

hierna: de verdachte.

1
Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van

2 december 2025.

Op de zitting waren aanwezig:

de verdachte;

de officier van justitie: mr. drs. M. Lousberg;

de advocaat van de verdachte: mr. A.M. Seebregts;

de benadeelde partij: [slachtoffer] ;

de advocaat van de benadeelde partij: mr. P. van der Geest.

2
Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:

primair

op 21 april 2024 in [plaats] [slachtoffer] heeft verkracht;

subsidiair

op 21 april 2024 in [plaats] [slachtoffer] heeft aangerand.

De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3
Bewijs
3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend te bewijzen is dat de verdachte het primaire feit van de beschuldiging heeft gepleegd. Hij voert hiertoe, kort gezegd, aan dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en dat deze steun vindt in ander bewijs.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van het feit, omdat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent de beschuldiging. Voor een aantal door aangeefster genoemde seksuele gedragingen is geen bewijs. Ten aanzien van de seksuele handelingen waarvan verdachte heeft bekend dat die wel hebben plaatsgevonden, geldt dat het dossier geen ondersteuning biedt voor het feit dat dit onder dwang (van geweld, bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid) is gebeurd. Hier zijn zelfs contra-indicaties voor te vinden.

De standpunten van de officier van justitie en de raadsman worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 3.3.2.2.

3.3.

Oordeel van de rechtbank

3.3.1

Bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II van dit vonnis.

3.3.2.

Bewijsoverwegingen

3.3.2.1 Juridisch kader in zedenzaken

In een zedenzaak doet zich vaak de situatie voor dat alleen de aangeefster en de verdachte aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde handelingen en dat zij allebei iets anders verklaren over wat er is gebeurd, zoals ook in dit geval.

Met betrekking tot de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de beschuldiging geldt het volgende. Volgens de wet (Voetnoot 1) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet alleen worden aangenomen op de verklaring van één getuige (in dit geval de verklaring van alleen de aangeefster), ook niet als de rechtbank deze verklaring betrouwbaar vindt. Voor een bewezenverklaring moet er dan ook sprake zijn van steunbewijs.

Bij de beoordeling van het bewijs in dat soort zaken moet de rechtbank dus de betrouwbaarheid van de verklaring van het vermeende slachtoffer beoordelen, bekijken of er ander bewijs in het dossier zit dat die verklaring ondersteunt, en beoordelen of er tegenaanwijzingen (contra-indicaties) zijn. Hiervoor geldt het volgende.

Betrouwbaarheid

In zedenzaken dient de rechtbank dus eerst te toetsen of de verklaring van de aangever betrouwbaar is en derhalve bruikbaar is voor het bewijs. Dit doet zij door de verklaringen te toetsen op onder meer consistentie, volledigheid en authenticiteit. Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van verklaringen besteedt de rechtbank ook aandacht aan eventuele inconsequenties. Wel merkt zij daarbij op dat het enkele feit dat verklaringen op punten van elkaar verschillen, of dat daarin zelfs tegenstrijdigheden voorkomen, die verklaringen niet per definitie onbetrouwbaar maken. Het gaat erom of de verklaringen op voor de tenlastelegging relevante onderdelen, dus de seksuele handelingen en de dwang, consistent zijn.

Steunbewijs

Als de rechtbank tot de conclusie komt dat een verklaring van een aangever gebruikt kan worden voor het bewijs, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of de verklaring steun vindt in overig bewijs. Steunbewijs kan bijvoorbeeld worden gevonden in de gemoedstoestand van een aangever na het tenlastegelegde feit. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van de aangever voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde opleveren. Hierbij is niet vereist dat de gedraging zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, mits de verklaring van de aangever op specifieke punten bevestiging vindt in het overige bewijsmateriaal en tussen de verklaring van de aangever en het overige bewijsmateriaal niet een te ver verwijderd verband bestaat. Dit moet worden beoordeeld op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.

Contra-indicaties

Wanneer de verklaring betrouwbaar is en ook voldoende steun vindt in ander bewijs, moet tot slot worden bekeken of er tegenaanwijzingen (contra-indicaties) zijn op grond waarvan de rechtbank er desondanks toch niet van overtuigd is dat het feit is begaan door de verdachte.

Artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (oud)

Voor een bewezenverklaring van het primaire feit van de beschuldiging, de verkrachting, geldt het volgende nog.

Omdat het primaire feit van de beschuldiging gaat over een verkrachting die heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven (in werking getreden op 1 juli 2024), is op de beschuldiging het oude artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing. Voor de beoordeling of er sprake is van verkrachting, dient de rechtbank hier het bij dat artikel behorende beoordelingskader toe te passen.

Dwang

Voor de vaststelling van dwang in de zin van artikel 242 Sr (oud) dient sprake te zijn van (bedreiging met) geweld en/of andere feitelijkheden, wat heeft geleid tot het ondergaan van handelingen die het slachtoffer zonder (de dreiging van) dat geweld of die feitelijkheden niet zou hebben verricht of laten gebeuren. Vastgesteld moet worden dat er sprake is van seksuele handelingen tegen de wil van het slachtoffer.

3.3.2.2. Toepassing van het kader in deze zaak

De verklaringen van de verdachte en de aangeefster komen vanaf het begin van de avond tot het moment dat zij naar de slaapkamer gaan overeen. Ook staat niet ter discussie dat er op

21 april 2024 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De verklaringen van de verdachte en de aangeefster over de plaatsgevonden seksuele handelingen en of daarbij sprake was van dwang lopen echter uiteen.

Betrouwbaarheid verklaringen de aangeefster

Ten eerste dient de rechtbank te beoordelen of de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn. De aangeefster heeft op meerdere momenten verklaard over het tenlastegelegde, te weten tijdens de melding bij de politie (op 6 mei 2024), tijdens een informatief gesprek zeden (op 13 mei 2024) en tijdens haar aangifte (op 16 mei 2024). Daarbij heeft zij authentiek, concreet en consistent verklaard over de aard van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. De aangeefster heeft gedetailleerd verklaard op welke manier de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Ook heeft zij andere details benoemd, zoals dat de verdachte voor haar een glaasje water heeft gehaald toen zij een paniekaanval kreeg. Daarnaast heeft zij de essentie van haar verhaal meteen buiten op straat gedeeld aan de broer van haar ex-vriend en aan een huisgenoot van haar.

De verdediging voert aan dat het dossier aanwijzingen bevat dat het contact tussen de verdachte en de aangeefster nadat de aangeefster is vertrokken, vriendschappelijk is verlopen. Hij heeft hiervoor gewezen op een appje van de aangeefster aan de verdachte, waarin zij op een vriendelijke en speelse manier meldt dat zij thuis is. Maar de rechtbank ziet daarin geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangeefster. Een vriendelijke houding achteraf sluit namelijk niet uit dat de verdachte kort daarvoor dwang heeft uitgeoefend. Ook het feit dat de aangeefster uiteindelijk het huis heeft kunnen verlaten, maakt niet dat de verklaring van de aangeefster onbetrouwbaar is. Dat de verdachte is gestopt toen de aangeefster aangaf haar medicijnen nodig te hebben, betekent niet dat zij ook daarvoor de kamer van de verdachte kon verlaten en/of dat er geen dwang heeft plaatsgevonden. Het is ook algemeen bekend dat slachtoffers van verkrachtingen door een automatische overlevingsreactie van het lichaam verlamd kunnen raken van angst en hierdoor niet kunnen of durven te vluchten.

De rechtbank acht de verklaring die door de aangeefster is afgelegd dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.

Steunbewijs

Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of deze op zichzelf geloofwaardige verklaring in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de aangeefster allereerst ondersteund wordt door het bij haar geconstateerde letsel. De aangeefster had een blauwe plek op haar linker onderarm, drie vingerafdrukken op de rechterzijde van haar hals en een blauwe plek aan de binnenkant van haar linkerbeen. Dit letsel ondersteunt de verklaring van aangeefster dat de verdachte haar bij haar keel en arm heeft vastgepakt en haar benen met kracht uit elkaar heeft geduwd. Verdachte heeft desgevraagd op zitting hier geen verklaring voor kunnen geven. De rechtbank vindt het dan ook niet aannemelijk dat deze (blauwe) plekken een andere oorzaak hadden.

De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de getuigenverklaringen van [A] (hierna: [A] ) en [B] (hierna: [B] ), inhoudende hun zelfstandige waarnemingen van de gemoedstoestand bij de aangeefster kort na het incident, de verklaring van de aangeefster ondersteunen. Deze getuigen hebben de aangeefster zeer kort nadat zij bij de verdachte vertrok op straat gezien en hebben gezien dat de aangeefster erg emotioneel was en moeilijk uit haar woorden kwam. Zij zagen dat zij huilde, trilde en in paniek was. Deze door getuigen kort na het incident bij de aangeefster waargenomen emoties ondersteunen de verklaring van de aangeefster.

Contra-indicaties

De rechtbank ziet in het licht van voorgaande in het door de verdediging aangevoerde geen contra-indicaties voor een bewezenverklaring.

Dwang

Gelet op de verklaring van de aangeefster, de toestand waarin getuigen [A] en [B] haar kort nadat zij bij de verdachte was vertrokken aantroffen en het bij haar geconstateerde letsel staat voor de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat de seksuele handelingen tegen de wil van de aangeefster hebben plaatsgevonden en dat zij door de verdachte is gedwongen tot het ondergaan van deze handelingen, die onder meer bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam door vingers in de vagina te brengen. De rechtbank overweegt dat het niet anders kan dan dat de verdachte heeft gemerkt dat de seksuele handelingen tegen de wil van de aangeefster ingingen. De aangeefster heeft meermalen gezegd dat hij moest stoppen, heeft zich verzet, heeft gehuild en heeft een paniekaanval gekregen. Hier heeft de verdachte geen acht op geslagen en is gewoon doorgegaan met de seksuele handelingen. De dwang bestond onder meer uit het op de aangeefster toegepaste geweld en uit andere feitelijkheden: het vasthouden van haar polsen/armen, het vastpakken bij de keel en nek, en het (met kracht) uit elkaar duwen van haar benen. Hierbij heeft hij ook zijn hand op haar mond gehouden en op een dwingende manier gezegd dat zij stil moest zijn en het gewoon moest doen.

Conclusie

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 21 april 2024 de aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, zoals hierna zal worden bewezenverklaard, en dat de verdachte zich daarom schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.

3.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:

op 21 april 2024 te [plaats] door geweld en een andere feitelijkheid, iemand, te weten [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,

- het lichaam van die [slachtoffer] betast en

- die [slachtoffer] op de mond gekust en

- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en

- de hand van die [slachtoffer] tegen zijn, verdachtes, penis geduwd en gehouden en

- zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer] gebracht en geduwd en gehouden bestaande het geweld en een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, terwijl die [slachtoffer] meermalen tegen verdachte heeft gezegd het niet te willen en verdachte heeft gesommeerd te stoppen,

- die [slachtoffer] (meermaals) aan haar arm(en) heeft vastgepakt en

- die [slachtoffer] op haar rug heeft gedraaid en

- de kleding die die [slachtoffer] droeg (deels) heeft uitgetrokken en

- die [slachtoffer] (meermaals) bij de keel en nek heeft vastgepakt en

- ( meermaals) die [slachtoffer] haar benen met kracht uit elkaar heeft geduwd en

- met zijn hand de mond van die [slachtoffer] heeft afgedekt en

- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “kom, doe gewoon” en “sssst” en “hou je bek” en “stil” en “doe nou, doe nou”, althans woorden van gelijke dwingende aard en/of strekking.

De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4
Kwalificatie en strafbaarheid
4.1

Kwalificatie Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:

verkrachting.

4.2

Strafbaarheid feit en verdachte Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

5
Straf
5.1.

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van

3 jaar, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de aangeefster [slachtoffer] en een locatieverbod voor het stratenblok omvattend de helft van de [straat 1] , zijde [straat 2] [nummeraanduiding 1] t/m [nummeraanduiding 2] [toevoeging] in [plaats] en de helft van de [straat 3] in [plaats] , zoals de aangeefster wenst.

5.2.

Standpunt van de verdediging

De advocaat van de verdachte heeft aangevoerd dat in het geval de verdachte veroordeeld wordt, rekening gehouden moet worden met de jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat hij al veel reputatieschade heeft opgelopen door deze zaak, een veroordeling gevolgen zal hebben voor zijn toekomst en carrière, hij een zogeheten ‘first offender’ is en het recidiverisico laag is. Verder is een locatieverbod volgens de verdediging niet uitvoerbaar, omdat de verdachte en de aangeefster dicht bij elkaar wonen.

5.3.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 20 maanden, waarvan een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangeefster.

Bij het bepalen van deze straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.

Ernst en omstandigheden van het feit

De verdachte heeft de aangeefster gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. De aangeefster was na een datedinner in het studentenhuis van de verdachte bij de verdachte in zijn kamer blijven slapen. Het kan niet anders dan dat het de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat de aangeefster geen seks wilde. Zij heeft namelijk diverse keren tegen de verdachte gezegd te stoppen, gehuild en laten merken dat de seksuele handelingen pijn deden. De verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen genot en heeft zich niet bekommerd om wat de aangeefster wilde, en dat was dat hij zou stoppen. De verdachte is juist doorgegaan en heeft daarbij gebruik gemaakt van licht geweld. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan verkrachting, een zeer ernstig feit. Hij heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangeefster en haar seksuele autonomie.

De gevolgen van de verkrachting zijn groot voor de aangeefster. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaring die zij heeft voorgelezen op de zitting. Haar gevoel van veiligheid, zelfvertrouwen en eigenwaarde hebben een flinke knauw gekregen. Hierdoor heeft haar leven een tijd stilgestaan en kon zij (bijvoorbeeld) in het kader van haar studie niet functioneren als voorheen. Nog steeds heeft zij gevoelens van walging en schaamt ze zich. De verdachte heeft hier duidelijk niet bij stilgestaan. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.

Persoonlijke omstandigheden van de verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.

Verder heeft de rechtbank gekeken naar het rapport van [instelling] van

19 november 2025. Daarin staat dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en dat het recidiverisico laag is. De reclassering constateert geen problemen op de praktische leefgebieden. De verdachte studeert en is actief binnen het studentenverenigingsleven. De reclassering ziet het feit dat de verdachte onder invloed van alcohol was wel als een mogelijke delictgerelateerde risicofactor. Bij een bewezenverklaring is het mogelijk dat de verdachte onvoldoende in staat was de signalen van de aangeefster te interpreteren en zijn seksuele opwinding te remmen. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.

Volwassenstrafrecht

De verdachte was meerderjarig ten tijde van het plegen van het feit. Het uitgangspunt is dan dat het volwassenstrafrecht wordt toegepast. Indien zij daar echter aanleiding toe ziet, kan de rechtbank beslissen dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast.

De reclassering heeft geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen. De rechtbank volgt het advies van de reclassering en zal het volwassenstrafrecht toepassen. Wel houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met de nog jonge leeftijd van de verdachte.

Strafkader

Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor meerderjarigen voor verkrachting met een beperkte mate van dwang is 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

De rechtbank realiseert zich dat een gevangenisstraf grote gevolgen voor de verdachte zal hebben, maar zij is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een andere straf dan het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij zal de verdachte dus, zoals ook geëist door de officier van justitie een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het onvoorwaardelijk deel legt de rechtbank echter van kortere duur op dan dat de officier van justitie heeft geëist. Zonder daarmee afbreuk te doen aan de ernst van het feit en de gevolgen die het feit heeft gehad voor het slachtoffer, betrekt de rechtbank in haar oordeel dat de door verdachte aangewende geweldshandelingen – in vergelijking met andere verkrachtingszaken – van relatief beperkte mate en duur zijn geweest. De rechtbank houdt verder rekening met de nog jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.

Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is. De totaalduur van de straf doet recht aan de ernst van het feit en komt tegemoet aan de strafdoelen van preventie. De verdachte moet goed begrijpen dat hij de (seksuele) grenzen van een ander moet respecteren. Wanneer duidelijk is dat de ander geen seks (meer) wil, moet je stoppen. Als stok achter de deur zal hem daarom gedurende 2 jaar een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden boven zijn hoofd hangen. Voor deze voorwaardelijke gevangenisstraf geldt de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit. Ook zal de rechtbank een contactverbod met de aangeefster opleggen als bijzondere voorwaarde, zoals die is opgenomen in het dictum. De rechtbank ziet voor een locatieverbod geen noodzaak en zal deze daarom niet aan de verdachte opleggen.

Tenuitvoerlegging van de straf

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

6
Vordering benadeelde partij
6.1.

Vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 49.925,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 15.000,- aan immateriële schade en € 34.925,- aan materiële schade.

De materiële schade bestaat uit de volgende posten:

behandelingen psychosociaal therapeut bij [naam] : € 3.700,-;

meer dan één jaar studievertraging en hierdoor een latere betreding van de arbeidsmarkt: € 26.225,-;

toekomstige geschatte schade (toekomstige kosten psycholoog): € 5.000,-.

De benadeelde partij verzoekt de rechtbank om haar ten aanzien van de toekomstige kosten van de psycholoog niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.

6.2.

Standpunt van de officier van justitie

De vordering van de benadeelde partij kan volgens de officier van justitie worden toegewezen tot het bedrag van € 44.925,- (bestaande uit € 29.925,- aan materiële schade en

€ 15.000,- aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij moet ten aanzien van de toekomstige geschatte schade van € 5.000,- niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.

6.3.

Standpunt van de verdediging

De advocaat van de verdachte heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt de advocaat de gevorderde immateriële schadevergoeding substantieel te matigen, omdat deze vordering hoger is dan in vergelijkbare zaken is toegekend. Ook is de jurisprudentie die de benadeelde partij ter onderbouwing van de vordering heeft aangehaald niet vergelijkbaar met deze zaak. De advocaat verwijst daarentegen naar jurisprudentie waarbij substantieel lagere bedragen aan immateriële schadevergoeding zijn toegekend.

De advocaat voert verder aan dat het onduidelijk is of de facturen van de psychosociaal therapeut ter declaratie zijn ingediend (of zullen worden ingediend) bij de zorgverzekeraar. Evenmin zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat dat in het geval van de benadeelde partij niet mogelijk is. De vordering ten aanzien van de behandelingen bij [naam] is dus onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ook voert de advocaat aan dat het causale verband tussen de gevorderde studieschade en deze zaak onvoldoende vaststaat. Deze vordering is onvoldoende onderbouwd en een behandeling van deze vordering is een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij moet daarom ten aanzien van deze vordering niet-ontvankelijk verklaard worden. Subsidiair verzoekt de advocaat om het bedrag te matigen.

Tot slot voert de advocaat aan dat de gevorderde toekomstige geschatte schade onvoldoende onderbouwd is en dat de benadeelde partij ook ten aanzien van deze vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden.

6.4.

Oordeel van de rechtbank

Materiële schade

De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de studievertraging toewijzen. Het causaal verband tussen de studievertraging en het delict is voldoende aangetoond. De benadeelde partij heeft de psychische gevolgen van de verkrachting voldoende onderbouwd. Dat hierdoor sprake is van studievertraging van minstens één jaar vindt ook steun in de stukken. Uit onder meer de cijferlijsten blijkt dat de benadeelde partij alle vakken in het eerste jaar (2023) gehaald had. Uit de cijferlijsten blijkt vervolgens duidelijk dat de benadeelde in de periode na de verkrachting (periode 3 in 2024) een groot deel van de vakken niet heeft gehaald. Ook uit de verklaringen van psychosociaal therapeut [C] en de studentdecaan [D] blijkt dat de benadeelde partij psychische klachten heeft ervaren na de verkrachting en tijdelijk moest stoppen met haar studie. De hoogte van het gevorderde bedrag is gebaseerd op de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad. Dit bedrag komt de rechtbank redelijk voor. Daarom zal een bedrag van € 26.225,- wegens studievertraging van één jaar worden toegewezen. Nu deze schade toekomstige schade betreft, zal er geen wettelijke rente worden toegewezen over dit bedrag.

De benadeelde partij verzoekt de toewijzing van € 3.700,- aan behandelkosten van de ingeschakelde psycholoog voor de psychische klachten van benadeelde partij als gevolg van de verkrachting. De advocaat van de verdachte heeft de vraag opgeworpen waarom de behandelingen niet zijn vergoed door haar zorgverzekering. Op zitting is door de advocaat van de benadeelde partij toegelicht dat de benadeelde verzekerd is bij het Zilveren Kruis en dat de praktijk van haar psycholoog daar geen contract mee heeft. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet met stukken heeft onderbouwd waarom de behandelingen niet vergoed zijn. Dit ligt echter wel op de weg van de benadeelde partij nu deze vordering door de advocaat van de verdachte gemotiveerd betwist is. Het alsnog indienen van nadere stukken hierover levert naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de behandelkosten van € 3.700,- daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en zal bepalen dat de benadeelde partij zich hiervoor kan wenden tot de burgerlijke rechter.

De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde toekomstige geschatte schade dat nog onduidelijk is of die schade daadwerkelijk zal worden geleden, en als dat al zo zou zijn op welk bedrag die schade dan moet worden geschat. Het onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal dan ook de benadeelde partij voor wat betreft de toekomstige geschatte schade van € 5.000,- niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en zal bepalen dat de benadeelde partij zich hiervoor kan wenden tot de burgerlijke rechter.

Immateriële schade

Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade wanneer de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit is aangetast in de persoon. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Uit de stukken van de behandelaar en de gegeven toelichting op zitting volgt dat een ernstige posttraumatische stressstoornis is ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde feit, en dat zij zich daarvoor onder behandeling heeft gesteld. Deze aantasting in de persoon betreft schade die het directe gevolg is van het handelen van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en gelet op schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 8.000,- in dit geval billijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2024.

Conclusie

De rechtbank zal de gevorderde schade gedeeltelijk toewijzen en zal de verdachte veroordelen tot betaling van een bedrag van € 34.225,-. Dit bedrag bestaat uit € 26.225,- aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade. Het bedrag van € 8.000,- aan immateriële schade wordt vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf

21 april 2024 tot de dag van volledige betaling.

Proceskosten

Nu de vordering deels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op, zodat (kort gezegd) de benadeelde partij de schadevergoeding niet zelf bij de verdachte hoeft te incasseren, maar dat de Staat dit voor haar doet. De rechtbank bepaalt daarom dat de verdachte een bedrag van € 34.225,- aan de Staat moet betalen. Dit bedrag wordt ten aanzien van de immateriële schadevergoeding van € 8.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2024 (datum ontstaan schade) tot de dag dat de verdachte het volledige bedrag heeft betaald.

Als de verdachte de schadevergoeding niet (volledig) betaalt, kan gijzeling (een vorm van vrijheidsbeneming van de verdachte) worden toegepast voor de duur van 201 dagen. De gijzeling komt niet in de plaats van de verplichting om te betalen. Ook als gijzeling wordt toegepast, blijft de verdachte dus verplicht om de schadevergoeding te betalen.

7. Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:

- Artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

8
De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

- verklaart bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd, zoals in paragraaf 3.4 is omschreven;

- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals in paragraaf 4.1 is vermeld;

strafbaarheid verdachte

- verklaart de verdachte strafbaar voor het in paragraaf 4.1 bewezenverklaarde;

straf

- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden;

- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 10 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;

- stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;

- als algemene voorwaarden gelden dat de verdachte:

zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd:

op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [2004] ), zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;

vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer]

- wijst de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 34.225,-

bestaande uit € 26.225,- aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade;

- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2024 over een bedrag van € 8.000,- aan immateriële schade tot de dag van de algehele betaling;

- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 34.225,- te betalen, bestaande uit € 26.225,- aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2024

over een bedrag van € 8.000,- aan immateriële schade tot de dag van de algehele betaling,

bij niet betaling aan te vullen met 201 dagen gijzeling;

- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.

Dit vonnis is gewezen door mr. C. Van Wambeke, voorzitter, mr. N.M.H. van Ek en mr.

J.E.S. Dolmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Belhadi, griffier, en is in het

openbaar uitgesproken op 16 december 2025.

Bijlage I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 21 april 2024 te [plaats] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, iemand, te weten [slachtoffer] ,heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of medebestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaamimmers heeft hij, verdachte,- het lichaam van die [slachtoffer] betast en/of- die [slachtoffer] op de mond gekust en/of- zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en/of- de hand van die [slachtoffer] tegen zijn, verdachtes, penis geduwd en/of gehouden en/of- zijn penis langs en/of tegen de billen van die [slachtoffer] bewogen en/of gehouden en/of- zijn penis tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of gehouden bestaande het geweld en/of een andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte,terwijl die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen verdachte heeft gezegd het niet te willen en/of verdachte heeft gesommeerd te stoppen,- die [slachtoffer] (meermaals) aan haar arm(en) heeft vastgepakt en/of- die [slachtoffer] met kracht op haar rug heeft gedraaid en/of- die [slachtoffer] op het bed heeft geduwd en/of- de kleding die die [slachtoffer] droeg (deels) heeft uitgetrokken en/of- die [slachtoffer] (meermaals) bij de keel en/of nek heeft vastgepakt en/of (met kracht) op de keel van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of- (meermaals) die [slachtoffer] haar benen (met kracht) uit elkaar geduwd en/of- met zijn hand de mond van die [slachtoffer] heeft afgedekt en/of- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “kom, doe gewoon” en/of “sssst” en/of “hou je bek” en/of “stil” en/of “doe nou, doe nou”, althans woorden van gelijke dwingende aard en/of strekking

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 21 april 2024 te [plaats] ,door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit- met zijn hand(en) en/of vinger(s) verschuiven van de kleding van die [slachtoffer] en/of de kleding die die [slachtoffer] droeg uittrekken en/of- met zijn hand(en) en/of vinger(s) betasten van het lichaam en/of de schaamstreek van die[slachtoffer] en/of- het op de mond kussen van die [slachtoffer] en/of- met zijn hand(en) de hand van die [slachtoffer] tegen zijn, verdachtes, penis duwen en/of houden en/of- met zijn penis langs en/of tegen de billen van die [slachtoffer] bewegen en/of met zijn penis hetlichaam van die [slachtoffer] aanraken en/of en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte,- die [slachtoffer] (meermaals) aan haar arm(en) heeft vastgepakt en/of- die [slachtoffer] met kracht op haar rug heeft gedraaid en/of- die [slachtoffer] op het bed heeft geduwd en/of- die [slachtoffer] (meermaals) bij de keel en/of nek heeft vastgepakt en/of (met kracht) op de keel van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of- (meermaals) die [slachtoffer] haar benen (met kracht) uit elkaar geduwd en/of- met zijn hand de mond van die [slachtoffer] heeft afgedekt en/of- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “kom, doe gewoon” en/of “sssst” en/of “hou je bek” en/of “stil” en/of “doe nou, doe nou”, althans woorden van gelijke dwingende aard en/of strekking

Bijlage II: De bewijsmiddelen  (Voetnoot 2)

De verklaring van verdachte op de zitting van 2 december 2025:

In de nacht van 20 op 21 april 2024 lag aangeefster [slachtoffer] in mijn bed in mijn kamer van mijn studentenwoning aan de [adres] in [plaats] . Ik ben naast haar gaan liggen. Ik heb haar aangeraakt, gezoend en heb haar gevingerd.

Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 16 mei 2024, voor zover inhoudende:

V: Tegen wie kom je aangifte doen?A: Tegen [verdachte] . Zijn adres is [adres] in [plaats] .V: Waar heeft de verkrachting plaatsgevonden?A: In zijn kamer in zijn huis op zijn adres.V: In welke periode heeft dit strafbare feit plaatsgevonden?A: In de nacht van 20 op 21 april 2024.

V: Vertel ons eens alles over wat er op 21 april 2024 is gebeurd.

A: (…) Rond 00:00 uur was het feest afgelopen. Ik ging toen in zijn bed liggen met mijn kleding aan. Ik voelde dat hij naast mij in bed kwam liggen. (Voetnoot 3)(…)Hij draaide mij via mijn schouder om, hij trok mij naar zich toe. Hij begon mij te zoenen en aan mijn billen en tieten te zitten. Ik zei steeds: nee [verdachte (voornaam)] , nee. Hij zei toen: kom, doe gewoon. Hij ging toen met zijn hand onder mijn shirt om aan mijn borsten te zitten, hij deed ook mijn shirt uit. Ik zei steeds: [verdachte (voornaam)] , nee nee, stop. Hij begon mij harder vast te pakken. Hij hield mijn polsen stevig vast. Hij hield ook met een hand mijn nek vast. Hij zei steeds: stil stil, hield zijn hand op mijn mond, hou je bek, hou je bek. Aan het begin zei ik; nee nee. Ik ging het minder vaak zeggen omdat hij toch mijn mond snoerden. Op een gegeven moment begint hij mijn string uit te doen. Dan begint hij mij heel hard te vingeren. Ik zei; Au au, stop. Ik begon weer met huilen. Hij pakte mijn hand vast en duwde mijn hand naar beneden omdat ik hem moest aftrekken. Hij zei steeds: doe nou, doe nou. Ik zei: nee, nee. Hij maakte zelf de aftrekbeweging met zijn hand om mijn hand. Ik heb hem heel even een paar seconde vast gehouden. Hij zei: trek me nou gewoon af. Ik lag op mijn rug en toen ging hij op mij liggen. Hij ging mijn string verder naar beneden duwen naar mijn knieën. Hij ging maar door en hield mij hard vast bij mijn keel. Hij ging mij weer heel hard vingeren. Ik voelde dat hij zijn onderbroek uit ging doen. Toen lag hij op mij en probeerde zelf zijn piemel bij mij er in te doen. Ik voelde zijn piemel tegen mijn vagina aandrukken. Ik floepte eruit: mijn medicijnen! Hij schrok daar van en liet mij los en toen was er minder kracht. Ik deed snel mijn string omhoog en klom snel het bed uit. (…) Ik liep de [straat 4] op naar mijn fiets. Ik herkende toen iemand van achteren. Dat was [A (voornaam)] , de broer van mijn ex-vriend(de rechtbank begrijpt [A] ). Ik riep zijn naam. Ik ben naar hem toe gerend. Mijn huisgenoot (de rechtbank begrijpt: [B] ) is toen naar ons toegekomen. (Voetnoot 4)

A: Raakte hij jou aan op of onder je kleding?A: Hij ging onder mijn shirt. Bij mijn billen was het eerst over de broek heen. Op een gegeven moment werd de broek uitgetrokken en op de grond gegooid.

V: Hoe pakte hij jou vast?A: Hij had zijn handen om mijn polsen. Hij had een hand om mijn keel (Voetnoot 5) en zijn onderarm op mijn keel. Als hij mij vingerde dan moest ik echt veel kracht zetten om mijn benen naar elkaar te duwen want dit hield hij tegen met zijn handen.V: Met welke hand hield hij jou keel en onderarm beet?A: Dit was zijn rechterhand. Ik had een blauwe plek met vingers in mijn nek. Dat was aan mijn linker kant.

V: Hoe lag je dan?A:. Hij trok mijn string naar beneden. Dan ging hij wel echt vingeren.V: Wat bedoel je met echt vingeren?A: Eerst gewoon rond voelen en daarna wel echt met zijn vingers in mijn vagina. Heen en weer en op mijn klit. Maar voornamelijk er gewoon in.

V: Hoe reageerde je hierop?A: Ik deed mijn benen tegen elkaar dat zijn hand klem zat. Hij ging dan met zijn andere hand op mijn keel en op mijn mond. Hij probeerde met zijn handen mijn benen weer open te doen. (Voetnoot 6)

V: Heb je letsel overgehouden?A: De blauwe plekken zijn net weg op mijn been en op mijn arm.

V: Wanneer zijn de foto’s gemaakt?

A: De volgende ochtend.  (Voetnoot 7)

Een proces-verbaal fotobijlage verklaring [slachtoffer] , opgesteld door [verbalisant] , van 20 augustus 2024, voor zover inhoudende:

Ik, verbalisant [verbalisant] , ontving na het opnemen van de aangifte onderstaande foto’s van [slachtoffer] . Het betreffen foto’s van het letsel.

Foto 1 (Voetnoot 8)

Foto 2

Foto 3 (Voetnoot 9)

Het proces-verbaal van relaas, voor zover inhoudende:

Na het doen van aangifte mailde [slachtoffer (voornaam)] drie foto’s van haar letsel die de dag na het incident door haarzelf zijn gefotografeerd. Op de foto’s is een blauwe plek op haar linker onderarm te zien, drie vingerafdrukken op de rechterzijde van haar hals en een blauwe plek aan de binnenkant van haar linkerbeen, ongeveer 10 centimeter bij haar vagina vandaan. (Voetnoot 10)

Een proces-verbaal van verhoor getuige [A] van 7 juni 2024, voor zover inhoudende:

Toen ik wegfietste hoorde ik iemand mijn naam roepen. Toen ik omkeek zag ik [slachtoffer (voornaam)] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer] ) staan. Toen ik bij haar was, brak zij gelijk. De eerste vijf minuten sprak zij alleen in afgekapte zinnen. Zij had een dinner date gehad in zijn huis, zij had meerdere keren 'nee' gezegd. Ze was ontzettend aan het trillen, helemaal in shock. Ik had haar nooit eerder zo gezien.

V: Kan jij je de datum nog herinneren waarop jij door [slachtoffer (voornaam)] werd aangesproken?A: Volgens mij was dat 21 april (de rechtbank begrijpt 21 april 2024). (Voetnoot 11)V: Wat zag jij aan [slachtoffer (voornaam)] toen zij jou aansprak?A: Veel tranen, trillen.V: Wat werd jou duidelijk toen [slachtoffer (voornaam)] haar verhaar vertelde?A: Dat er iets mis ging met haar date. Zij was eerder in bed gaan liggen. Die gast kwam later naar boven, was naast haar gaan liggen en had aan haar gezeten. Zij had meerdere keren nee gezegd, was in paniek geraakt. (Voetnoot 12)

Een proces-verbaal van verhoor getuige [B] van 10 juni 2024, voor zover inhoudende:

Rond 02.00-02.30 uur (de rechtbank begrijpt op 21 april 2024) belde [slachtoffer (voornaam)] mij. Ik nam op en het eerste wat ik hoorde was [slachtoffer (voornaam)] zoals ik haar nog nooit gehoord had. Paniek, hijgen. Zij was helemaal in paniek, wazig. Ik ben die kant opgegaan. Ondertussen was [A (voornaam)] (de rechtbank begrijpt [A] ) ter plaatse. (Voetnoot 13)

V: In hoeverre heeft [slachtoffer (voornaam)] op straat met jou gedeeld wat er precies was voorgevallen tussen haar en [verdachte (voornaam)] ?A: Op straat was het geen compleet verhaal, 'hij heeft mij aangeraakt', 'ik wilde het niet'. Het waren losse zinnen, weinig vloeiend.

V: Wat zag je aan [slachtoffer (voornaam)] toen je haar aantrof?A: Heel veel tranen, heel erg aan het huilen, verwilderd, haar haar helemaal wild, wat bleek van de paniek, rode ogen. (Voetnoot 14)

Voetnoot

Voetnoot 1

Artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.

Voetnoot 2

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2024142357, doorgenummerd pagina 1 tot en met 55. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.

Voetnoot 3

Pagina 7.

Voetnoot 4

Pagina 8.

Voetnoot 5

Pagina 16.

Voetnoot 6

Pagina 17.

Voetnoot 7

Pagina 20.

Voetnoot 8

Pagina 23.

Voetnoot 9

Pagina 24.

Voetnoot 10

Behorende bij het dossier met proces-verbaalnummer L0900-2024142357.

Voetnoot 11

Pagina 28.

Voetnoot 12

Pagina 29.

Voetnoot 13

Pagina 32.

Voetnoot 14

Pagina 34.