Overwegingen
1. De voorzieningenrechter gaat voorshands uit van de volgende feiten.
2. De heer [naam 4] is directeur van [bedrijf] B.V. (de vennootschap) en bevriend met verzoekster. In de periode 2 april 2007 tot en met 31 september 2015 zijn maandelijks betalingen gedaan aan verzoekster. De vennootschap heeft de betalingen administratief verwerkt als geldlening. Op 15 oktober 2015 heeft [naam 4] met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten. Overeengekomen is dat de geldlening per 1 oktober 2015 wordt beschouwd als privélening van [naam 4] aan verzoekster.
3. In verband met de invordering van de aanslagen schenkbelasting heeft de ontvanger met dagtekening 29 augustus 2022 dwangbevelen met bevel tot betaling opgelegd. Bij brief van 31 augustus 2022 heeft verzoekster verzocht om uitstel van betaling. Bij brief van 5 oktober 2022 heeft de ontvanger verzoekster bericht dat hij bereid is uitstel van betaling te verlenen als voldoende zekerheid wordt gesteld. Verzoekster heeft daarop bericht dat zij niet in staat is zekerheid te stellen. Bij brief van 29 november 2022 heeft de ontvanger het verzoek om uitstel van betaling afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster met dagtekening 8 december 2022 administratief beroep ingesteld bij de Directeur van de Belastingdienst. Bij uitspraak van 13 januari 2023 heeft deze het beroep gegrond verklaard. De uitspraak vermeldt dat de ontvanger het verzoek opnieuw in behandeling dient te nemen met inachtneming van artikel 25.2.5 van de Leidraad Invordering 2008 (Leidraad) waarbij moet worden beoordeeld of de ontvanger zekerheid kan verlangen voor de bestreden belastingschuld. Omdat tot op heden niet op het verzoek is beslist, zijn invorderingsmaatregelen overeenkomstig artikel 25.1.1 van de Leidraad daarom achterwege gebleven.
4. Verzoekster is op 24 maart 2023 door [naam 4] in een civiele procedure gedagvaard om op 5 april 2023 te verschijnen voor de rechtbank Amsterdam. [naam 4] heeft hierbij gevorderd - kort gezegd - voor recht te verklaren dat een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen tot een bedrag van € 4.528.500 en verzoekster te veroordelen tot terugbetaling van dit bedrag. Aan verzoekster is zes weken uitstel verleend voor het nemen van conclusie van antwoord.
5. Verzoekster legt aan het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening het volgende ten grondslag. De aanslagen schenkbelasting zijn overduidelijk ten onrechte opgelegd en daarom moeten deze worden geschorst. De betalingen aan verzoekster hebben plaatsgevonden ten titel van geldlening en niet ten titel van schenking. De gelden zijn bestemd voor onderzoek naar de handelwijze van de heer [naam 5] , door wiens toedoen forse sommen geld bedoeld voor investeringen zijn verdwenen. Inmiddels is contact gelegd met de heer [naam 5] , maar is het nog niet gelukt de verdwenen gelden terug te krijgen omdat er een geschil is over de verschuldigde rente. Eventuele ontvangsten zullen worden aangewend voor aflossing van de geldlening aan [naam 4] . Het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat verzoekster binnen zeer afzienbare tijd geconfronteerd gaat worden met ingrijpende invorderingsmaatregelen. Er is geen aanleiding de ontvanger inzicht te verschaffen in haar financiële positie omdat dit in het kader van het opleggen van de aanslagen schenkbelasting al is gedaan, aldus verzoekster.
6. Verweerder stelt dat de aanslagen schenkbelasting terecht zijn opgelegd. Er is niets vastgelegd waaruit afgeleid kan worden dat sprake is van betalingen ten titel van geldlening. Verzoekster heeft nooit enige betaling voor aflossing of rente aan [naam 4] gedaan, en de betalingen van [naam 4] aan verzoekster gaan nog steeds door. De ontvanger is bereid geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen te treffen zolang de aanslagen niet onherroepelijk vast staan. Daarvoor dient verzoekster de ontvanger wel inzicht te verschaffen in haar financiële positie. Verzoekster huurt bijvoorbeeld een zeer dure woning terwijl niet duidelijk is hoe verzoekster dat financiert, aldus verweerder.
7. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij geldt dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
8. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
9. Omdat verzoekster beroep heeft ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen schenkbelasting is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Omdat het verzoek betrekking heeft op de rechtsgevolgen van deze aanslagen kan de rechtbank bevoegd worden in de hoofdzaak.
10. Verweerder is bij brief van 5 april 2023 verzocht de stukken die op de zaak betrekking hebben per omgaande in te dienen. Verweerder heeft geen stukken ingediend. Ter toelichting heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat alle relevante stukken reeds door verzoekster zijn overgelegd. Verweerder ziet daarbij over het hoofd dat het overleggen van stukken door de wederpartij niet afdoet aan de eigen verplichting deze stukken te overleggen. Bovendien ontbreken juist de stukken die betrekking hebben op de aanslagoplegging en op de bezwaar- en beroepsprocedure. Die stukken hebben op de zaak betrekking omdat het verzoek strekt tot schorsing van de aanslagen schenkbelasting. Verweerder heeft dus verzuimd te voldoen aan zijn verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. Beide partijen beschikken echter over de stukken die tot op heden in het kader van de bodemprocedures tegen de aanslagen schenkbelasting zijn ingediend en hebben daar kennis van genomen. De voorzieningenrechter heeft daarom eveneens kennis genomen van deze stukken en acht deze voldoende om het onderhavige verzoek te kunnen beoordelen. De voorzieningenrechter acht verzoekster in deze specifieke omstandigheden niet benadeeld en ziet daarin aanleiding geen gevolgen te verbinden aan het verzuim van verweerder.
11. De voorzieningenrechter leidt uit de stukken in de bodemprocedures af dat verweerder aan de aanslagen schenkbelasting ten grondslag heeft gelegd dat [naam 4] en verzoekster nooit de intentie hebben gehad dat de betaalde bedragen terugbetaald zouden worden, maar dat in feite een vermogensverschuiving ten laste van [naam 4] en ten bate van verzoekster is beoogd.
12. Tot de stukken behoort een concept-overeenkomst van geldlening uit 2006 waarin de vennootschap als crediteur en verzoekster als debiteur wordt genoemd. Naar verzoekster heeft verklaard is het bij een concept-overeenkomst gebleven omdat partijen het niet eens konden worden over de voorwaarden. Andere stukken waaruit het bestaan van een overeenkomst van geldlening kan worden afgeleid ontbreken. Dat in de vaststellingsovereenkomst tussen [naam 4] en de Belastingdienst van 15 oktober 2015 wordt verwezen naar een geldlening van [naam 4] aan verzoekster ziet de voorzieningenrechter voorshands niet als aanwijzing voor het bestaan daarvan. Deze vaststellingsovereenkomst heeft namelijk uitsluitend betrekking op de fiscale verplichtingen van [naam 4] en vermeldt uitdrukkelijk dat de standpunten van de partijen bij die overeenkomst slechts gelden binnen het specifieke kader van die overeenkomst. Niet in geschil is dat verzoekster tot het uitbrengen van de dagvaarding op 5 april jongstleden door [naam 4] nooit tot betaling is aangesproken, dat geen aflossing of rentebetaling heeft plaatsgevonden en dat geen zekerheden voor terugbetaling zijn gesteld. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat de betalingen van [naam 4] aan verzoekster nog steeds doorgaan, hetgeen door verzoekster niet is weersproken. De voorzieningenrechter ziet in het uitbrengen van de dagvaarding overigens voorshands ook geen aanwijzing voor het bestaan van een overeenkomst van geldlening. [naam 4] en verzoekster zijn bevriend, en dit is de eerste keer dat [naam 4] haar tot betaling heeft aangesproken, relatief kort nadat het verzoek om uitstel van betaling van de aanslagen schenkbelasting is afgewezen. Daarom valt niet uit te sluiten dat de dagvaarding slechts met het oog op het beroep tegen de aanslagen schenkbelasting is uitgebracht. De voorzieningenrechter houdt het er voorshands voor dat [naam 4] en verzoekster met de betalingen een vermogensverschuiving ten laste van [naam 4] en ten gunste van verzoekster hebben beoogd. De voorzieningenrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanwijzingen dat de aanslagen schenkbelasting ten onrechte zijn opgelegd. Er is daarom geen aanleiding voor schorsing van deze aanslagen.
13. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Omdat op het moment van behandeling van het onderhavige verzoek nog niet (opnieuw) op het verzoek om uitstel van betaling was beslist, zijn geen invorderingsmaatregelen meer genomen. Op termijn kan verzoekster alsnog met ingrijpende invorderingsmaatregelen worden geconfronteerd. De ontvanger heeft zich ter zitting echter bereid verklaard geen onherroepelijke maatregelen te nemen indien verzoekster inzicht verschaft in haar financiële situatie op dit moment, wat tevens van belang is voor de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling. Verzoekster heeft het dus in eigen hand om te voorkomen dat zij wordt geconfronteerd met onherroepelijke invorderingsmaatregelen.
14. De verzoeken zullen worden afgewezen.