Rechtbank Noord-Holland, eerste aanleg - meervoudig bestuursrecht overig

ECLI:NL:RBNHO:2025:6994

Op 30 June 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is HAA 23/5424, HAA 23/7082 en HAA 24/839, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNHO:2025:6994.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
HAA 23/5424, HAA 23/7082 en HAA 24/839
Datum uitspraak:
30 June 2025
Datum publicatie:
25 June 2025

Indicatie

Woo-verzoek van 2 december 2022 (HAA 23/5424) aan de minister van VWS (VWS). Beroep ongegrond. Verzocht om openbaarmaking van geluidsopnamen en/of transcripties en verslagen van vergaderingen over corona van het Outbreak Management Team (OMT) in de periode juni 2020 tot en met maart 2021. VWS heeft de openbaarmaking van de door eiser gevraagde informatie geweigerd in het belang van het goed functioneren van de Staat (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo).

De gronden die eiser in beroep aanvoert gaan over de belangenafweging op documentniveau; de belangenafweging in het algemeen; de restrictieve toepassing; het tijdsverloop; de persoonlijke levenssfeer van OMT-leden; en de motivering in het algemeen. De rechtbank heeft deze beroepsgronden beoordeeld, mede aan de hand van de door haar gemaakte steekproef bij het beluisteren van de audiobestanden.

De weigering om de nog bestaande audiobestanden en de verslagen van deze OMT-vergaderingen openbaar te maken heeft VWS als volgt gemotiveerd. De audiobestanden en verslagen van deze OMT-vergaderingen zijn vertrouwelijk. De leden van het OMT moeten namelijk vrijelijk, zonder terughoudendheid en op persoonlijke titel met elkaar van gedachten kunnen wisselen, in het belang van het goed functioneren van het OMT. Omwille van de volksgezondheid en tal van andere, maatschappelijke belangen is het van belang dat een pandemie zo snel en effectief mogelijk wordt bestreden. Daarvoor zijn de best mogelijke adviezen van het OMT cruciaal.

De rechtbank vindt dat VWS zich met het vorenstaande op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het belang van openbaarmaking van de verslagen van de OMT-vergaderingen, inclusief de nog bestaande audiobestanden van deze vergaderingen, daar niet tegen opweegt.

In deze belangenafweging heeft VWS aanzienlijk gewicht mogen toekennen aan het feit dat de adviezen van het OMT openbaar zijn, net als de wekelijkse rapportages, de wetenschappelijke onderzoeken, de technische briefings aan de Tweede Kamer en de presentaties die tijdens de Catshuis-overleggen zijn gegeven. Daardoor is heel veel informatie openbaar en is de meerwaarde van het (ook) openbaar maken van de door eiser gevraagde informatie beperkt. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot een ander oordeel.

Woo-verzoek van 23 maart 2023 (HAA 23/7082) aan de minister van VWS (VWS). Beroep ongegrond. Verzocht om openbaarmaking van alle stukken en correspondentie – intern en extern – aangaande en met betrekking tot het Woo-verzoek van 2 december 2022. VWS heeft de door eiser gevraagde informatie grotendeels openbaar gemaakt. De rechtbank vindt met betrekking tot de sms/Whatsappcorrespondentie dat de door VWS verrichte zoekslag volledig is geweest, dat de stelling van VWS dat er geen sms/Whatsapp-correspondentie is niet ongeloofwaardig en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toch sms/Whatsapp-correspondentie is die onder VWS berust en die ziet op het Woo-verzoek van 2 december 2022.

Woo-verzoek van 2 april 2023 (HAA 24/839) aan de minister van VWS (VWS). Beroep ongegrond. Verzocht om alle stukken over gemaakte afspraken door de Staat/het ministerie van VWS met de leden van het OMT en/of het OMT als geheel over het vertrouwelijke karakter met betrekking tot het OMT. VWS heeft de door eiser gevraagde informatie grotendeels openbaar gemaakt. De rechtbank vindt het standpunt van VWS dat hij alle informatie heeft verstrekt met betrekking tot de met OMT-leden gemaakte afspraken over vertrouwelijkheid niet ongeloofwaardig en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer informatie zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 23/5424, HAA 23/7082 en HAA 24/839

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2025 in de zaken tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.K. Setz),

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de minister

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser over het afwijzen en (gedeeltelijk) toewijzen van de verzoeken van eiser om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).

1.1.

Naar aanleiding van het Woo-verzoek van eiser van 2 december 2022 heeft de minister met het primaire besluit van 17 maart 2023 de openbaarmaking van de door eiser gevraagde documenten geweigerd. Met het bestreden besluit van 12 juli 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de weigering gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep heeft het zaaknummer HAA 23/5424 gekregen.

1.2.

Naar aanleiding van het Woo-verzoek van eiser van 23 maart 2023 heeft de minister met het primaire besluit van 22 mei 2023 de door eiser gevraagde informatie grotendeels openbaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 13 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij het primaire besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep heeft het zaaknummer HAA 23/7082 gekregen.

1.3.

Naar aanleiding van het Woo-verzoek van eiser van 3 april 2023 heeft de minister met het primaire besluit van 1 september 2023 de door eiser gevraagde informatie grotendeels openbaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 5 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij het primaire besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep heeft het zaaknummer HAA 24/839 gekregen.

1.4.

In alle drie de zaken verzoekt eiser de rechtbank om zowel de primaire als de bestreden besluiten te vernietigen en zelf in de zaken te voorzien. Dit op last van een dwangsom van € 10.000,- per dag met een maximum van € 500.000,- voor iedere dag dat de minister geen gehoor geeft aan de door de rechtbank te geven beslissing.

1.5.

De minister heeft op de beroepen gereageerd met drie te onderscheiden verweerschriften.

1.6.

De rechtbank heeft de beroepen op 6 februari 2025 gelijktijdig, maar niet gevoegd, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

1.7.

Het onderzoek is ter zitting gesloten. Op verzoek van de rechtbank heeft de minister met instemming van eiser na de zitting alle aan de besluiten ten grondslag liggende geheime stukken overgelegd. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

1.8.

Ter zitting heeft de rechtbank medegedeeld binnen zes weken en een extra zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank
2.1.

Deze uitspraak gaat over de besluiten van de minister om de Woo-verzoeken van eiser af te wijzen en (gedeeltelijk) toe te wijzen. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert hiertegen een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de bestreden besluiten.

2.2.

De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

2.3.

De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn en dat het overig gevraagde afgewezen moet worden. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Het beroep met zaaknummer HAA 23/5424

Woo-verzoek van 2 december 2022

3. Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van geluidsopnamen en/of transcripties en verslagen van vergaderingen over corona van het Outbreak Management Team (OMT) in de periode juni 2020 tot en met maart 2021. In dit verzoek stelt eiser dat het gaat om zo’n dertig audiobestanden. Daarnaast heeft eiser gevraagd om een overzicht van alle andere overige verslagen en/of opnames van vergaderingen van het OMT of haar deel/subcommissies. (Voetnoot 1)

Toetsingskader

4.1.

Het recht op openbaarmaking dient het publieke belang van een goede en democratische besluitvorming van het bestuur. Dit recht komt iedere burger in gelijke mate toe. Het specifieke belang van een verzoeker speelt hierbij geen rol.

4.2.

Openbaarmaking in de zin van de Woo betekent openbaarmaking voor iedereen.

Overheidsinformatie is openbaar, tenzij een uitzonderingsgrond zich tegen de openbaarmaking verzet. De uitzonderingsgronden staan genoemd in artikel 5.1 van de Woo.

4.3.

Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo (het artikel) bepaalt dat het openbaar maken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.

4.4.

In de Memorie van Toelichting (Voetnoot 2) bij het artikel staat dat met het vervangen van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob door artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo de bescherming van in jurisprudentie over artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob erkende belangen verloren dreigt te gaan. De initiatiefnemers hebben dat onderkend bij de toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob bij concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens en hebben daarom het belang van de bescherming van die gegevens expliciet verwoord in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Woo. Hetzelfde speelt bij de jurisprudentie waarin als voorbeeld van onevenredige benadeling op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob is erkend: het goed functioneren van het publiekrechtelijk lichaam waar een bestuursorgaan onderdeel van uitmaakt. Dit goed functioneren van de overheid kan blijkens de jurisprudentie (Voetnoot 3) op verschillende wijze in het geding komen. Openbaarheid kan ertoe leiden dat bij onderzoeken in toekomstige gevallen terughoudend wordt verklaard. Dit soort verklaringen worden niet beschermd door artikel 11 van de Wob of artikel 5.2 van de Woo, omdat geen sprake is van intern beraad. Deze verklaringen hebben daarom een eigen bescherming nodig, willen bestuursorganen in de toekomst nog de informatie boven water krijgen die zij voor de uitoefening van hun taak nodig hebben. Daar komt bij, en in de jurisprudentie speelt dit een rol, dat op basis van dergelijke verklaringen vaak rapporten worden opgesteld die wel openbaar zijn, zodat de goede en democratische bestuursvoering toch is gediend.

4.5.

Verder staat in de Memorie van Toelichting (Voetnoot 4) bij het artikel dat het goed functioneren van de overheid ook in het geding is, indien een bestuursorgaan, bij de oplossing van een probleem in overleg treedt met andere bestuursorganen of met derden. Een dergelijk overleg is niet altijd intern beraad in de zin van artikel 5.2 van de Woo (of artikel 11 van de Wob) en er zal, indien wel sprake is van intern beraad, meer aan de orde komen dan persoonlijke beleidsopvattingen. Zo kunnen prognoses en beleidsalternatieven niet als persoonlijke beleidsopvatting worden aangemerkt voor zover deze uit feitelijke gegevens bestaan. Alleen de aan deze prognoses of beleidsalternatieven gegeven kleuring en duiding kan als persoonlijke beleidsopvatting worden aangemerkt. In een dergelijk overleg kan het belang van vertrouwelijkheid als voorwaarde voor het goed functioneren van een bestuursorgaan zwaarder wegen dan het belang van openbaarheid, waardoor ook de prognoses en beleidsalternatieven ter bescherming van het belang van het goed functioneren van het bestuursorgaan kunnen worden geweigerd.

4.6.

Denkbaar is dat de openbaarmaking slechts tijdelijk het goed functioneren van de overheid belemmert. Te denken valt aan een crisisachtige aangelegenheid die wordt gekenmerkt door ingewikkeldheid, gelet op de omvang of de aard ervan, en de gevoeligheid van de informatie. Gemotiveerd moet worden waarom ondanks het tijdsverloop het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de informatie. (Voetnoot 5)

4.7.

De systematiek van de Woo (en de Wob) vergt in het algemeen een belangenafweging op documentniveau, waarbij de term ‘voor zover’ in de aanhef van artikel 5.1, tweede lid, van de Woo (of artikel 10, tweede lid, van de Wob) betekent dat binnen een document moet worden beoordeeld in hoeverre de uitzonderingsgronden aan de orde zijn. Daartoe worden in de praktijk veelal inventarislijsten opgesteld en wordt van een document per alinea beoordeeld of een uitzonderingsgrond aan de orde is. (Voetnoot 6) Daarmee kan de belangenafweging richting de aanvrager en richting de bestuursrechter inzichtelijk gemaakt worden. De Woo (of de Wob) schrijft deze werkwijze echter niet voor. (Voetnoot 7)

4.8.

De uitzonderingsgrond genoemd in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo kan niet worden ingeroepen om misstanden als zodanig te verbloemen of met het argument dat openbaarmaking leidt tot verlies van vertrouwen in de overheid bij het publiek, waardoor een bestuursorgaan niet goed meer zou kunnen functioneren. Als uit nieuwe feiten of nieuwe afwegingen volgt dat eerder ingezet beleid onjuist is uitgevoerd of op onjuiste aannames is gebaseerd, dient een bestuursorgaan daar op de gebruikelijke manier verantwoording over af te leggen en is een goede en democratische bestuursvoering in beginsel gebaat bij openheid over een dergelijke aangelegenheid. (Voetnoot 8)

Standpunt van de minister

5.1.

De minister verwijst voor een overzicht van de bij het ministerie berustende audiobestanden van het OMT naar de kamerbrief van 8 november 2022. (Voetnoot 9) De minister heeft de openbaarmaking van de door eiser gevraagde informatie geweigerd, omdat het belang van het goed functioneren van de Staat in deze zwaarder weegt dan het algemeen belang van openbaarmaking (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo). De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de verslagen van de OMT-vergaderingen, inclusief de nog bestaande audiobestanden van deze vergaderingen, vertrouwelijk zijn. De leden van het OMT moeten vrijelijk, zonder terughoudendheid en op persoonlijke titel met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Alleen door deze vertrouwelijkheid kan worden voorkomen dat de deelnemende deskundigen zich belemmerd voelen hun visie en standpunten naar voren te brengen of zullen bedanken voor deelname. Dat dient het functioneren van het OMT. Daarnaast zal de overheid ook in de toekomst een beroep moeten kunnen doen op deskundige externe adviseurs. Dit wordt uiterst complex dan wel onmogelijk als door openbaarmaking het vertrouwelijke karakter wordt geschaad. Daar komt bij dat het OMT een openbaar advies uitbrengt waarin diverse inzichten en overwegingen van de OMT-leden worden weergegeven. Daarmee wordt de goede en democratische bestuursvoering gediend. Verder dient de persoonlijke levenssfeer van de OMT-leden te worden beschermd. Wat betreft het door eiser gevraagde overzicht van eventuele overige verslagen en bandopnames die zijn gemaakt van vergaderingen van het OMT of haar deel- of subcommissies, merkt de minister op dat de Woo alleen van toepassing is op bestaande documenten en niet verplicht om informatie te creëren of documenten te bewerken.

5.2.

De rechtbank stelt vast dat artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo een relatieve weigeringsgrond betreft, maar dat de minister in dit geval een bijna absolute invulling heeft gegeven aan deze uitzonderingsgrond. Ter zitting is duidelijk geworden dat de minister dit niet heeft gedaan omdat destijds sprake was van een crisisachtige aangelegenheid, maar dat de minister stelt een belangenafweging op documentniveau te hebben gemaakt. Daarbij heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de verslagen van de OMT-vergaderingen, inclusief de nog bestaande audiobestanden van deze vergaderingen, zal leiden tot onevenredige benadeling van het belang van het waarborgen van vertrouwelijk overleg. Dit heeft tot gevolg dat het goed functioneren van het OMT in het geding komt en daarom weegt de minister het belang van het goed functioneren van de Staat zwaarder dan het belang van openbaarheid. De minister heeft hiervoor de volgende argumenten gebruikt:

vertrouwelijkheid op het moment zelf: de OMT-leden moeten vrij kunnen spreken zonder terughoudendheid. Dit dient het functioneren van het OMT op het moment zelf;

vertrouwelijkheid in de toekomst: de overheid moet ook in de toekomst een beroep kunnen doen op deskundige externe adviseurs. Dit wordt uiterst complex dan wel onmogelijk als door openbaarmaking het vertrouwelijke karakter wordt geschaad;

openbaar advies: het OMT heeft openbare adviezen uitgebracht waarin diverse inzichten en overwegingen van de OMT-leden worden weergegeven. Daarmee wordt de goede en democratische bestuursvoering gediend; en

bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de OMT-leden: ter zitting is gebleken dat de OMT-leden tot op de dag van vandaag worden bedreigd.

Rol en werkwijze OMT tijdens de coronapandemie

6. In het verweerschrift heeft de minister de rol en werkwijze van het OMT tijdens de coronapandemie als volgt toegelicht:

“2Rol en werkwijze OMT tijdens coronapandemie
2.1

De bestrijding van infectieziekten valt binnen het werkterrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (het ministerie). Op grond van artikel 7 lid 1 van de Wet publieke gezondheid geeft de minister leiding aan de bestrijding van een infectieziekte behorende tot groep A (zoals COVID-19).

2.2

Bij een (dreigende) uitbraak van een ernstige infectieziekte adviseert het OMT vanuit medisch-epidemiologisch oogpunt over de te nemen maatregelen. Het OMT functioneert ruim 25 jaar en heeft zijn werkwijze in mei 2023 vastgelegd in het Reglement voor het Outbreak Management Team (hierna: het Reglement). De werkwijze was voordien op hoofdlijnen omschreven in de folder 'Landelijke advisering bij infectieziektedreigingen en -crisis. De werkwijze is met het Reglement niet veranderd.

2.3

In het OMT zitten (en zaten) experts en vertegenwoordigers vanuit verschillende beroepsorganisaties die vanuit hun eigen expertisegebied adviseren. Zij leggen vanuit verschillende invalshoeken de basis voor een adequate risicoanalyse van en advisering over de bestrijding van infectieziekten. Bij deze advisering betrekt het OMT eventuele vragen die vanuit het ministerie worden gesteld. De opdracht van het OMT is het 'best mogelijke medisch-epidemiologische advies' op te stellen voor de verantwoordelijke bestuurders. Het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM analyseert en beoordeelt de mogelijke risico's voor de volksgezondheid en ondersteunt het OMT.

De directeur van het CIb van het RIVM is de voorzitter van het OMT. Tijdens de coronapandemie was dat prof. dr. J.T. van Dissel.

De vaste leden betroffen tijdens de coronapandemie verder het hoofd van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) en vertegenwoordigers van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), de Nederlandse Vereniging voor Infectieziekten (VIZ), de Nederlandse Vereniging voor Internist-Infectiologen (NVII), de Nederlandse Vereniging van Medische Microbiologie (NVMM) en het Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding (LOI).

Naast deze deskundigen, nemen, mede afhankelijk van de onderwerpen waarover geadviseerd moet worden, ook deskundigen uit specifieke vakgebieden deel. Deze experts waren tijdens de coronapandemie virologen, internisten, gynaecologen, kinderartsen, longartsen, epidemiologen en andere specialisten. Op de website van het RIVM werd gepubliceerd welke deskundigen aan de GMT-vergaderingen deelnamen.

De leden van het OMT betrokken bij hun adviezen steeds de laatste (wetenschappelijke) inzichten en publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften. Ook betrokken zij in hun advisering de adviezen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Europees Centrum voor ziektepreventie- en bestrijding (ECDC).

2.4

Het OMT adviseert onafhankelijk van wie dan ook. De leden zitten op persoonlijke titel in het OMT vanwege hun expertise. Het ministerie gaat niet over de samenstelling van het OMT en gaat evenmin over de inhoud van de advisering van het OMT (het ministerie noch de minister wordt in het OMT vertegenwoordigd). Elk lid vult voor een vergadering een belangenverklaring in, waarin de directe en indirecte belangen van het lid moeten worden opgenomen. Deze belangenverklaringen worden op de website van het RIVM gepubliceerd. Op deze manier wordt het risico op belangenverstrengeling bij de advisering van het OMT beperkt.

2.5

Het OMT vergadert als dat volgens de minister of de directeur CIb nodig is. Tijdens de coronacrisis werd doorgaans een keer in de week vergaderd. Voorafgaand aan de vergadering brengt het LCI de context van de (dreigende) crisis in kaart en maakt een eerste beoordeling van de consequenties van de (dreigende) crisis. Deze analyse wordt aan de deelnemers van de vergadering gestuurd. Daarnaast wordt voorafgaand aan de vergadering een agenda en eventuele relevante literatuur of documenten gestuurd.

2.6

In de vergadering bespreekt het OMT welk risico er bestaat, hoe groot dit risico is, welke mogelijkheden er zijn om het risico te verkleinen en in welke orde van grootte de te bereiken resultaten liggen. Vervolgens wordt advies uitgebracht.

2.7

Het LCI is, als onderdeel van het CIb, verantwoordelijk voor de verslaglegging van de OMT-vergaderingen en functioneert als secretariaat (het hoofd van het LCI is de secretaris van het OMT). In het (vertrouwelijke) OMT-verslag staan de overwegingen en discussiepunten die tijdens het OMT naar voren zijn gekomen. Het OMT-verslag en -advies worden in concept aan de OMT-leden voorgelegd voor aanvullingen en om feitelijke onjuistheden en/of onoverkomelijke bezwaren aan te geven. Als er vanwege tijdsgebrek geen mogelijkheid bestaat om een reactie te geven op het conceptadvies, dan wordt dit tijdens de vergadering medegedeeld. In dat geval bekijkt alleen de directeur CIb het conceptadvies. De definitieve adviezen van het OMT worden op de website van het RIVM geplaatst. De verslagen blijven vertrouwelijk.

2.8

Daarnaast werden de wekelijkse rapportages op basis waarvan het OMT de epidemiologische situatie beoordeelde gepubliceerd op de website van het RIVM. In deze wekelijkse rapportages stond onder andere informatie over het aantal positief geteste personen, het aantal ziekenhuis- en IC-opnames en informatie over de vaccinaties. Het RIVM heeft ook een website waarin alle lopende en afgeronde onderzoeken naar corona zijn gepubliceerd (https://www.rivm.nl/corona/onderzoeken).

2.9

Als ondersteuning voor het opstellen van het verslag wordt van elke OMT-vergadering een geluidsopname gemaakt door het secretariaat. Dit audio-bestand wordt alleen gebruikt door het OMT-secretariaat. In een enkel geval, als aantekeningen bijvoorbeeld onvoldoende duidelijk waren, werd het betreffende deel van de opname teruggeluisterd. Als het verslag definitief is wordt het audio-bestand door het secretariaat verwijderd. Deze procedure is afgesproken met de voorzitter, secretaris en de OMT-leden en is als zodanig beschreven in het draaiboek OMT van het RIVM. Het draaiboek is in het besluit dat voorligt in de zaak met procedurenummer 24/839 openbaar gemaakt.

2.10

Een aantal audio-bestanden - 29 in totaal, die betrekking hebben op 23 afzonderlijke OMT-vergaderingen - is per ongeluk bewaard gebleven en berustte ten tijde van het verzoek van eiser nog onder de minister.

OMT-advies wordt besproken in BAO

2.11

Het advies van het OMT wordt vervolgens door het CIb ingebracht in het Bestuurlijk afstemmingsoverleg infectieziektebestrijding (BAO). Na elk OMT-advies komt het BAO bijeen. Het BAO bestaat (en bestond) uit de volgende leden:

? de Directeur-generaal van Volksgezondheid van het ministerie, tevens voorzitter;

? de directeur van het Centrum infectieziektebestrijding;

? een vertegenwoordiger van de Directie Publieke Gezondheid van het ministerie, tevens secretaris;

? een vertegenwoordiger van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ);

? door de minister te benoemen vertegenwoordigers van de GHOR27-burgemeesters, GGD-Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

? de bij het onderwerp van de vergadering betrokken lokale bestuurders;

? zij die op uitnodiging van de voorzitter van het BAO de vergaderingen bijwonen. Hieronder wordt met name verstaan een vertegenwoordiger van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

2.12

Het BAO beoordeelt de door het OMT geadviseerde maatregelen op politiek-bestuurlijke haalbaarheid en wenselijkheid en adviseert de minister. Over het algemeen kreeg het BAO eerst een concept OMT-advies en kon de voorzitter van het BAO verhelderende vragen stellen aan het OMT. Het OMT stuurde vervolgens - al dan niet met een verduidelijking van het advies- een definitieve versie van het OMT-advies aan het BAO. Vanwege de benodigde spoed was niet altijd voorafgaand aan het BAO een schriftelijk OMT (concept)-advies beschikbaar. In dat geval werd een mondelinge toelichting gegeven door de directeur CIb.

2.13

Tijdens de coronapandemie werden de adviezen van het OMT en het BAO, en sinds begin 2021 ook de sociaaleconomische en maatschappelijke adviezen van de planbureaus, besproken in de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCB) en Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCB). Daarin vond de afstemming tussen de betrokken ministers en ministeries plaats en vond de uiteindelijke besluitvorming plaats.

Voor de aanpak van het coronavirus werd eerst de nationale crisisstructuur ingezet volgens het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing 2016 (Stcrt. 2016, nr. 48258) en het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. In de loop van 2020 werd besloten om de interdepartementale acute crisisstructuur los te laten en te overleggen via de ministeriële commissie COVID-19 (MCC). In de MCC hadden verschillende ministers plaats.

2.14

Tot slot werd de actuele situatie ook besproken in het Catshuisoverleg (vanaf januari 2022: Breed Corona-overleg). Dat betrof een informeel en beschouwend overleg op initiatief van de Minister-President. Er vond geen formele besluitvorming plaats. Per gelegenheid werd naast de minister en de Minister van Justitie en Veiligheid een wisselend gezelschap van ministers en externe gasten uitgenodigd. Dit overleg bood de gelegenheid buiten de formele besluitvorming verschillende aspecten van de coronacrisis en zijn aanpak tegen het licht te houden en daarover standpunten en opvattingen uit te wisselen. De stukken die tijdens deze bijeenkomsten besproken werden, zijn steeds openbaar gemaakt. Het RIVM gaf bij deze overleggen regelmatig een presentatie over de actuele epidemiologische stand van zaken. Deze presentaties zijn openbaar gemaakt.

Besluitvorming parlement

2.15

De actuele coronamaatregelen werden vanaf eind 2020 in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm) neergelegd. De wijzigingen van de Trm werden op grond van de voor- of nahangprocedure van artikel 58c lid 2 en 3 Wpg aan beide Kamers voorgelegd. Als de Tweede Kamer zou besluiten om niet in te stemmen met de (wijziging van) de Trm, verviel deze van rechtswege of trad deze niet in werking. De coronamaatregelen zijn daarmee steeds onderdeel van intensief parlementair debat en controle geweest.

2.16

Voordat de Tweede Kamer debatteerde over de actuele (voorgenomen) coronamaatregelen werd regelmatig een technische briefing georganiseerd. In een technische briefing gaven diverse experts uitleg over de actuele stand van zaken. Ook de directeur CIb heeft meermaals de Tweede Kamer vanuit epidemiologisch oogpunt geïnformeerd. Tweede Kamerleden konden daarbij vragen stellen. Deze briefings zijn op de website van de Tweede Kamer terug te kijken en de presentaties die daarbij zijn gebruikt, zijn online gepubliceerd. In de gebruikte presentaties kwamen ook referenties naar relevante wetenschappelijke literatuur aan bod.”

Steekproefsgewijze beoordeling

7.1.

Ten einde te beoordelen of de minister de openbaarmaking van de verslagen van de OMT-vergaderingen over corona, inclusief de nog bestaande audiobestanden van deze vergaderingen, met een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo heeft kunnen weigeren, heeft de rechtbank op en na de zitting de verslagen en de audiobestanden met een inventarislijst van de minister ontvangen. De rechtbank stelt vast, zoals ook blijkt uit de kamerbrief van de minister van 8 november 2022, dat het gaat om 29 audiobestanden die betrekking hebben op 23 unieke OMT-vergaderingen. Van de 29 audiobestanden hebben 26 bestanden betrekking op OMT-vergaderingen over corona in de periode tussen juni 2020 en maart 2021. De overige 3 bestanden hebben betrekking op respectievelijk 2013, 2009 en 2007 en betreffen OMT-vergaderingen die niet gaan over corona. Deze 3 bestanden vallen daarom buiten het bereik van het Woo-verzoek van eiser.

7.2.

Gelet op de hoeveelheid en de omvang van de audiobestanden (gemiddeld 3,5 uur per OMT-vergadering) en de verslagen is de rechtbank steekproefsgewijs te werk gegaan. Daarbij heeft de rechtbank 3 audiobestanden beluisterd en de bijbehorende schriftelijke verslagen en openbare adviezen bekeken. (Voetnoot 10) Uit de beluisterde audiobestanden blijkt dat het OMT tijdens de vergadering bespreekt welk risico bestaat, hoe groot dit risico is, welke mogelijkheden er zijn om het risico te verkleinen en in welke orde van grootte de te bereiken resultaten liggen. Ook in de schriftelijke verslagen staan de overwegingen en discussiepunten die tijdens de OMT-vergaderingen naar voren zijn gekomen. De rechtbank stelt vast dat de openbare adviezen vervolgens een zakelijke weergave hiervan zijn.

Beoordeling van de beroepsgronden

8.1.

De gronden die eiser in beroep aanvoert gaan over de belangenafweging op documentniveau; de belangenafweging in het algemeen; de restrictieve toepassing; het tijdsverloop; de persoonlijke levenssfeer van OMT-leden; en de motivering in het algemeen. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.

8.2.

Eiser voert aan dat de belangenafweging op documentniveau had moeten plaatsvinden en stelt dat wanneer een belangenafweging in abstracto wel mogelijk zou zijn in de gegeven omstandigheden dit onderbouwd dient te worden met argumenten. Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter zitting heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat een belangenafweging op documentniveau heeft plaatsgevonden, de motivering om de documenten niet openbaar te maken, is voor alle documenten evenwel hetzelfde. In het bestreden besluit en het primaire besluit staat dit niet expliciet. Uit de motivering van deze besluiten blijkt echter wel dat de minister zich ten aanzien van alle documenten op het standpunt heeft gesteld dat openbaarmaking zal leiden tot onevenredige benadeling van het belang van het waarborgen van vertrouwelijk overleg en dat de minister daarom steeds en voor alle onderdelen van de documenten een beroep doet op artikel in 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

8.3.

Eiser voert aan dat de minister een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt, die onvoldoende transparant en inzichtelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit echter draagkrachtig gemotiveerd waarom het belang van het goed functioneren van de Staat in dit geval zwaarder weegt dan het algemeen belang van openbaarmaking. Hetgeen eiser in beroep aanvoert gaat hier niet op in, daarom slaagt deze beroepsgrond ook niet.

8.4.

Eiser voert aan dat de minister zich beroept op een relatieve weigeringsgrond die absoluut is toegepast. De minister had de optie van een gedeeltelijke openbaarmaking moeten onderzoeken. Eiser wijst ter onderbouwing op de brief van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) van 5 april 2023. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de wetsgeschiedenis (Voetnoot 11) kan worden opgemaakt dat artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo juist in de wet is opgenomen, omdat het goed functioneren van de overheid ook in het geding is indien een bestuursorgaan bij de oplossing van een probleem in overleg treedt met derden. Een dergelijk overleg is niet altijd intern beraad in de zin van artikel 5.2 van de Woo. In een dergelijk overleg kan het belang van vertrouwelijkheid als voorwaarde voor het goed functioneren van een bestuursorgaan zwaarder wegen dan het belang van openbaarheid, waardoor ook openbaarmaking van informatie zoals de bedoelde audiobestanden en verslagen ter bescherming van het belang van het goed functioneren van de Staat kan worden geweigerd. Daarnaast kan de rechtbank de minister volgen in de motivering van zijn standpunt dat anonimisering, al dan niet gedeeltelijk, in dit geval niet kan worden verwacht. De verschillende expertises kunnen voor het merendeel op de inhoud worden achterhaald, waardoor duidelijk is wie wat naar voren heeft gebracht. Voor een vrije gedachtewisseling acht de minister het op goede gronden van belang dat individuele leden van het OMT niet kunnen worden aangesproken op dat wat ter tafel is gewisseld. Voor zover eiser verwijst naar de brief van het ACOI merkt de rechtbank op dat daarin geadviseerd wordt om na te gaan of er ruimte is om ook (geanonimiseerde) persoonlijke beleidsopvattingen van OMT-leden vrij te geven, nu de crisissfeer is geweken. De rechtbank stelt vast dat de minister dit heeft gedaan en dat de minister vervolgens met een beroep op de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat hier geen ruimte voor is. Daarbij is van belang – zoals het ACOI zelf ook aangeeft in voetnoot 29 – dat voor de externe adviseurs in beginsel niet de bescherming geldt van persoonlijke beleidsopvattingen in het kader van intern beraad (artikel 5.2 van de Woo) die voor ambtenaren kan worden ingeroepen. (Voetnoot 12)

8.5.

Eiser voert aan dat door tijdsverloop geen beroep meer kan worden gedaan op artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo. Gelet op het bepaalde in artikel 5.3 van de Woo is tijdsverloop echter nog niet aan de orde, nu de informatie waar eiser om verzoekt nog niet ouder is dan vijf jaar. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt omdat de minister zich op goede gronden en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval tijdsverloop geen rol speelt. Het belang van het goed functioneren van de Staat weegt volgens de minister zwaarder dan het belang van openbaarmaking van de betreffende informatie, en dit zal naar verwachting van de minister ook zo blijven als de informatie ouder is dan vijf jaar. Ter zitting heeft de minister onweersproken naar voren gebracht dat de OMT-leden tot op de dag van vandaag worden bedreigd. Nu dit is komen vast te staan, heeft de minister zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat openbaarmaking van de audiobestanden en de verslagen ertoe leidt dat deelnemers aan de OMT-vergaderingen in de toekomst terughoudender zullen zijn met hetgeen zij in die vergaderingen bespreken. De Staat heeft er belang bij dat de OMT-leden vrijelijk en in vertrouwen kunnen spreken en vrijelijk kunnen bepalen wat zij aan de orde stellen. Dit belang zou door openbaarmaking onevenredig worden geschaad. (Voetnoot 13)

8.6.

Eiser voert aan dat de minister niet heeft onderbouwd dat openbaarmaking gevolgen kan hebben voor de persoonlijke levenssfeer van de OMT-leden, aangezien een aantal van hen al hun persoonlijke mening in de media heeft geuit. Bovendien kunnen volgens eiser de persoonlijke beleidsopvattingen geanonimiseerd worden verstrekt. De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond een herhaling is van hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd. De minister is hier in het bestreden besluit uitgebreid op ingegaan en hetgeen eiser in beroep aanvoert, leidt niet tot het oordeel dat de minister dit standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

8.7.

Gelet op het vorenstaande en de bevindingen volgend uit de onder 7.2 genoemde streekproef, is de rechtbank van oordeel dat de minister op grond van het bepaalde in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo het belang van het goed functioneren van het OMT en in het verlengde daarvan de Staat, zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking. Omwille van de volksgezondheid en tal van andere, maatschappelijke belangen is het van belang dat een pandemie zo snel en effectief mogelijk wordt bestreden. Daarvoor zijn de best mogelijke adviezen van het OMT cruciaal. De minister heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het belang van openbaarmaking van de verslagen van de OMT-vergaderingen, inclusief de nog bestaande audiobestanden van deze vergaderingen, daar niet tegen opweegt. In die belangenafweging heeft de minister aanzienlijk gewicht mogen toekennen aan het feit dat de adviezen van het OMT openbaar zijn, net als de wekelijkse rapportages, de wetenschappelijke onderzoeken, de technische briefings aan de Tweede Kamer en de presentaties die tijdens de Catshuis-overleggen zijn gegeven (zie de in overweging 6 gegeven toelichting over de rol en werkwijze OMT tijdens de coronapandemie). Daardoor is heel veel informatie openbaar en is de meerwaarde van het (ook) openbaar maken van de door eiser gevraagde informatie beperkt.

8.8.

Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiser dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is niet.

Conclusie

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep met zaaknummer HAA 23/5424 ongegrond is. Met betrekking tot de weigering van de minister om de verslagen van de OMT-vergaderingen, inclusief de nog bestaande audiobestanden van deze vergaderingen, openbaar te maken op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het belang van het goed functioneren van de Staat zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de betreffende informatie.

Het beroep met zaaknummer HAA 23/7082

Woo-verzoek van 23 maart 2023

10. Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van alle stukken en correspondentie – intern en extern – aangaande en met betrekking tot het Woo-verzoek van 2 december 2022. Met correspondentie doelt eiser ook op sms- en chatberichten met (voormalige) leden van het OMT of met (voormalige) bewindspersonen. (Voetnoot 14)

Standpunt van de minister

11. De minister heeft de door eiser gevraagde informatie grotendeels openbaar gemaakt. Er zijn meerdere documenten aangetroffen. Enkele documenten zijn al openbaar en 105 documenten heeft de minister grotendeels openbaar gemaakt met uitzondering van persoonsgegevens, omdat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo). In diverse documenten zijn in het belang van een goede en democratische bestuursvoering de persoonlijke beleidsopvattingen verstrekt (artikel 5.2, tweede lid, van de Woo). Er is geen sms/Whatsapp-correspondentie gevonden die ziet op besluitvorming rond het Woo-verzoek van 2 december 2022.

Beoordeling van de beroepsgronden

12.1.

De rechtbank stelt vast dat eiser zich niet verzet tegen de weigering van de minister om persoonsgegevens openbaar te maken (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo).

12.2.

De gronden die eiser in beroep aanvoert, gaan over de door de minister verrichte zoekslag naar de gevraagde sms/Whatsapp-correspondentie. Eiser verwijt de minister dat uitsluitend de zoekterm ‘ [achternaam eiser] ’ zou zijn gebruikt en stelt dat de minister de sms/Whatsapp-correspondentie op inhoud had moeten bekijken om te onderzoeken of deze wellicht betrekking heeft op het Woo-verzoek van 2 december 2022. Verder acht eiser het ongeloofwaardig dat er geen sms/Whatsapp-correspondentie aanwezig is, terwijl uit de wel openbaar gemaakte documenten blijkt dat de bewindspersonen op de hoogte willen blijven van het Woo-verzoek van 2 december 2022 en betrokken zijn geweest bij de verdere afhandeling daarvan.

12.3.

De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat na onderzoek is gebleken dat de gevraagde sms/Whatsapp-correspondentie niet onder hem berust. De minister heeft in het bestreden besluit toegelicht hoe de zoekslag naar sms/Whatsapp-correspondentie heeft plaatsgevonden en heeft naar aanleiding van het bezwaar opnieuw gezocht naar de gevraagde sms/Whatsapp-correspondentie, maar verder niks gevonden. Daarbij heeft de minister aangegeven dat het niet vreemd is dat dergelijke sms/Whatsapp-correspondentie er niet is, omdat het informeren over nieuw binnengekomen Woo-verzoeken en het afstemmen van Woo-besluiten niet via sms of Whatsapp plaatsvindt. Naar het oordeel van de rechtbank is de door de minister verrichte zoekslag volledig geweest en is de stelling van de minister dat er geen sms/Whatsapp-correspondentie niet ongeloofwaardig. Volgens vaste jurisprudentie (Voetnoot 15) is het vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat er – in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door de minister – toch sms/Whatsapp-correspondentie is die onder de minister berust en die ziet op het Woo-verzoek van 2 december 2022. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd.

12.4.

Eiser verwijt de minister dat uitsluitend de zoekterm ‘ [achternaam eiser] ’ zou zijn gebruikt en stelt dat de minister de sms/Whatsapp-correspondentie op inhoud had moeten bekijken om te onderzoeken of deze wellicht betrekking heeft op het Woo-verzoek van 2 december 2022. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Tot een dergelijk onderzoek is de minister niet verplicht en – zoals de minister in het verweerschrift ook uitlegt en ter zitting nog heeft benadrukt – is het gangbaar om zoektermen te gebruiken en in onderhavig geval ligt de zoekterm ‘ [achternaam eiser] ’ het meest voor de hand.

12.5.

Voor zover eiser het ongeloofwaardig acht dat geen sms/Whatsapp-correspondentie aanwezig is, terwijl uit de wel openbaar gemaakte documenten blijkt dat de bewindspersonen op de hoogte willen blijven van het Woo-verzoek van 2 december 2022 en betrokken zijn geweest bij de verdere afhandeling daarvan, merkt de rechtbank op dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sms/Whatsapp-correspondentie zou zijn. Bovendien is het – zoals de minister in het verweerschrift ook uitlegt – ongebruikelijk om bewindspersonen hierover langs een dergelijke weg te informeren. Daarvoor zijn ambtelijke nota’s bedoeld of wordt in een bespreking een en ander mondeling toegelicht. De ambtelijke nota’s zijn bij besluit van 22 mei 2023 openbaar gemaakt. Uit die nota’s kan (evenmin) worden afgeleid dat er (ook nog) chatberichten zouden zijn.

Conclusie

13. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep met zaaknummer HAA 23/7082 ongegrond is. Met betrekking tot de sms/Whatsappcorrespondentie is de rechtbank van oordeel dat de door de minister verrichte zoekslag volledig is geweest, dat de stelling van de minister dat er geen sms/Whatsapp-correspondentie is niet ongeloofwaardig is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toch sms/Whatsapp-correspondentie is die onder de minister berust en die ziet op het Woo-verzoek van 2 december 2022.

Het beroep met zaaknummer HAA 24/839

Woo-verzoek van 3 april 2023

14. In het bezwaarschrift van 3 april 2023 – horende bij het beroep met zaaknummer HAA 23/5424 – heeft eiser verzocht om alle stukken over gemaakte afspraken door de Staat/het ministerie van VWS met de leden van het OMT en/of het OMT als geheel over het vertrouwelijke karakter met betrekking tot het OMT. (Voetnoot 16)

Standpunt van de minister

15. De minister heeft de door eiser gevraagde informatie grotendeels openbaar gemaakt. Er zijn meerdere documenten aangetroffen. Onder de geïnventariseerde documenten bevinden zich documenten die reeds openbaar zijn, deze staan online op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De Woo is niet van toepassing op documenten die al openbaar zijn. De overige 10 documenten heeft de minister grotendeels openbaar gemaakt met uitzondering van persoonsgegevens, omdat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo). In diverse documenten zijn de verwijzingen naar digitale opslagplaatsen niet openbaar gemaakt, omdat het belang van de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo) en in één document is een functioneel e-mailadres niet openbaar gemaakt, omdat het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking (artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo).

Beoordeling van de beroepsgronden

16.1.

De rechtbank stelt vast dat eiser zich niet verzet tegen de weigering van de minister om persoonsgegevens, digitale opslagplaatsen en één functioneel e-mailadres openbaar te maken (artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e en h, van de Woo en artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo).

16.2.

In beroep voert eiser aan dat het bestreden besluit onvolledig is. De minister heeft in het besluit dat voorligt in zaak HAA 23/5424 afgezien van openbaarmaking van audiobestanden van OMT-vergaderingen, omdat er afspraken zijn gemaakt met de OMT-leden over het vertrouwelijke karakter. Omdat de openbaar gemaakte documenten dergelijke afspraken niet bevatten, moeten er meer documenten zijn. En als er niet meer documenten zijn dan klopt volgens eiser het besluit van de minister in de zaak HAA 23/5424 niet. Eiser wijst ter onderbouwing op de brief van het ACOI van 5 april 2023.

16.3.

De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit zaak HAA 23/5424 volgt niet dat de minister de openbaarmaking van de audiobestanden van de OMT-vergaderingen heeft geweigerd, omdat er vertrouwelijkheid zou zijn toegezegd aan de OMT-leden. De openbaarmaking is geweigerd, omdat het belang van het goed functioneren van de Staat zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de betreffende informatie. Kort gezegd komt het erop neer dat het ten behoeve van de kwaliteit van de uit te brengen adviezen noodzakelijk is dat achter gesloten deuren kan worden vergaderd en dat hetgeen is besproken ook vertrouwelijk blijft. Alleen op die manier kan worden geborgd dat werkelijk vrij onderling van gedachten kan worden gewisseld. Of er wel of niet vertrouwelijkheid zou zijn toegezegd, is daarvoor niet van doorslaggevend belang. (Voetnoot 17)

16.4.

De minister heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij alle informatie heeft verstrekt met betrekking tot de met de OMT-leden gemaakte afspraken over vertrouwelijkheid. De rechtbank acht deze stelling niet ongeloofwaardig en acht daartoe het volgende van belang. De minister heeft erop gewezen dat een groot deel van de afspraken al openbaar is. De rechtbank constateert dat het daarbij onder meer gaat om het Reglement voor het Outbreak Management Team waarin sinds mei 2023 de werkwijze van het OMT is vastgelegd en om de folder ‘Landelijke advisering bij infectieziektedreigingen en -crisis’ waarin vóór mei 2023 de werkwijze van het OMT op hoofdlijnen was omschreven. Het OMT functioneert ruim 25 jaar en de werkwijze van het OMT is met het Reglement niet veranderd. De rechtbank stelt vast dat zowel in het Reglement (artikel 6) als in de folder (p. 10) staat dat de beraadslagingen van het OMT vertrouwelijk zijn. Daarnaast blijkt ook uit de gedeeltelijk geopenbaarde documenten dat de inhoud van de deskundigenberaden telkens als vertrouwelijk wordt beschouwd en dat deze vertrouwelijkheid ook van de betrokkenen wordt gevraagd. In het format voor de benoeming van een vast OMT-lid is daarbij ook opgenomen dat met het tekenen van de belangenverklaring ook wordt getekend voor geheimhouding. Ook is tijdens iedere OMT-vergadering toegezegd of benadrukt dat hetgeen zal worden besproken vertrouwelijk is. De rechtbank heeft dit ook vastgesteld bij de steekproefsgewijze beoordeling van de audiobestanden en de schriftelijke verslagen.

16.5.

Omdat de rechtbank het standpunt van de minister dat hij alle informatie heeft verstrekt niet ongeloofwaardig acht, is het volgens vaste jurisprudentie (Voetnoot 18) vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat er – in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door de minister – toch meer informatie zou zijn die onder de minister berust. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd.

Conclusie

17. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep met zaaknummer HAA 24/839 ongegrond is. De rechtbank acht het standpunt van de minister dat hij alle informatie heeft verstrekt met betrekking tot de met OMT-leden gemaakte afspraken over vertrouwelijkheid niet ongeloofwaardig en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer informatie zou zijn.

Conclusie en gevolgen

18. De beroepen met zaaknummers HAA 23/5424, HAA 23/7082 en HAA 24/839 zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven en er geen reden is om de minister een dwangsom op te leggen. Omdat de beroepen ongegrond zijn, krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het overig gevraagde af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzitter, en mr. P.H. Lauryssen en mr. dr. J.C. de Wit, leden, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2025.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving.

Wet open overheid (Woo)

Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo bepaalt dat het openbaar maken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo bepaalt dat het openbaar maken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage.

Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo bepaalt dat het openbaar maken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.

Artikel 5.1, vijfde lid, van de Woo bepaalt dat in uitzonderlijke gevallen openbaarmaking van andere informatie dan milieu-informatie voorts achterwege kan blijven indien openbaarmaking onevenredige benadeling toebrengt aan een ander belang dan genoemd in het eerste of tweede lid en het algemeen belang van openbaarheid niet tegen deze benadeling opweegt. Het bestuursorgaan baseert een beslissing tot achterwege laten van de openbaarmaking van enige informatie op deze grond ten aanzien van dezelfde informatie niet tevens op een van de in het eerste of tweede lid genoemde gronden.

Artikel 5.2, tweede lid, van de Woo bepaalt dat het bestuursorgaan over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie kan verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

Voetnoot

Voetnoot 1

Dit Woo-verzoek is door de minister geregistreerd onder nummer 2022.292.

Voetnoot 2

Zie Kamerstukken II 2021/22, 35 112, nr. 28 – Bijlage 1001898 (geconsolideerde artikelsgewijze Toelichting), pp. 55-56.

Voetnoot 3

Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 april 2011 over verklaringen die zijn afgelegd in het kader van onderzoek door de rijksrecherche naar de vuurwerkramp Enschede (ECLI:NL:RVS:2011:BQ1879), 25 oktober 2017 over de MCCb (ministeriële commissie crisisbeheersing en besluitvorming) en de MH17-ramp (ECLI:NL:RVS:2017:2883) en 11 juli 2018 over de interviewverslagen van de rekenkamercommissie (ECLI:NL:RVS:2018:2337).

Voetnoot 4

Zie Kamerstukken II 2021/22, 35 112, nr. 28 – Bijlage 1001898 (geconsolideerde artikelsgewijze Toelichting), p. 56.

Voetnoot 5

Zie Kamerstukken II 2021/22, 35 112, nr. 28 – Bijlage 1001898 (geconsolideerde artikelsgewijze Toelichting), p. 57 en de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2699).

Voetnoot 6

Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:314).

Voetnoot 7

Zie Kamerstukken II 2021/22, 35 112, nr. 28 – Bijlage 1001898 (geconsolideerde artikelsgewijze Toelichting), p. 57.

Voetnoot 8

Zie Kamerstukken II 2021/22, 35 112, nr. 28 – Bijlage 1001898 (geconsolideerde artikelsgewijze Toelichting), pp. 57-58 en de uitspraak van de Afdeling 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2143).

Voetnoot 9

Zie Kamerstukken II 2022/23, 25 295 nr. 1965.

Voetnoot 10

Het gaat om de openbare adviezen van 3 juni 2020, 23 november 2020 en 15 maart 2021 en de daarbij behorende audiobestanden en schriftelijke verslagen.

Voetnoot 11

Zie Kamerstukken II 2019/20, 35 112 nr. 9, p. 48.

Voetnoot 12

Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, r.o. 8.2 (ECLI:NL:RVS:2023:2689).

Voetnoot 13

Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017, r.o. 17.1 (ECLI:NL:RVS:2017:2883).

Voetnoot 14

Dit Woo-verzoek is door de minister geregistreerd onder nummer 2023.065.

Voetnoot 15

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, r.o. 7.2 (ECLI:NL:RVS:2023:2689).

Voetnoot 16

Dit Woo-verzoek is door de minister geregistreerd onder nummer 2023.101.

Voetnoot 17

Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 april 2017, r.o. 16 (ECLI:NL:RBMNE:2017:2253).

Voetnoot 18

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, r.o. 7.2 (ECLI:NL:RVS:2023:2689).