Rechtbank Noord-Holland, eerste aanleg - meervoudig strafprocesrecht

ECLI:NL:RBNHO:2025:14411

Op 10 December 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafprocesrecht, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 15/262859-24 (P), bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNHO:2025:14411. De plaats van zitting was Alkmaar.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
15/262859-24 (P)
Datum uitspraak:
10 December 2025
Datum publicatie:
9 December 2025

Indicatie

Jeugdstrafrecht. Reeks brandstichtingen, waaronder in een winkel in een winkelcentrum. Bewijsoverweging m.b.t. opzet en medeplegen. Medeplegen opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.

De verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 93 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, een proeftijd van 2 jaren en als dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, begeleiding door Zware Jongens, een ambulante of poliklinische behandeling, het meewerken aan het hebben en behouden van een dagbesteding, een contactverbod met de medeverdachte en een verplichting tot inzage van social media voor de jeugdreclasseerder, de jeugdbeschermer en de coach. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een (onvoorwaardelijke) werkstraf voor de duur van 120 uren. De vorderingen tot schadevergoeding worden steeds voor de helft toegewezen vanwege het verschil in juridische positie tussen de medeverdachte en de ouders van de verdachte. Omdat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit jonger was dan 14 jaar, worden de ouders van de verdachte veroordeeld tot betaling van de toegewezen schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd

Locatie Alkmaar

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken

Parketnummer: 15/262859-24 (P)

Uitspraakdatum: 10 december 2025

Tegenspraak

Vonnis

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 25 en 26 november 2025 in de zaak tegen:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres

[adres] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van:

­ de vordering van de officier van justitie, [officier van justitie] ;

­ wat de verdachte en haar raadsvrouw, mr. J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht;

­ de vorderingen van de benadeelde partijen:

o [benadeelde partij 1] ;

o [benadeelde partij 2] ;

o [benadeelde partij 3] ;

o [benadeelde partij 4] ;

o [benadeelde partij 5] ;

o [benadeelde partij 6] ;

en van wat de benadeelde partijen, danwel diens vertegenwoordigers hierover naar voren hebben gebracht;

­ wat de ouders van de verdachte naar voren hebben gebracht;

­ wat door [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), naar voren is gebracht;

­ wat namens de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers door [vertegenwoordiger van de GI] (jeugdreclassering) en [vertegenwoordiger van de GI] (jeugdbeschermer) naar voren is gebracht en

­ wat door [vertegenwoordiger van de Zware Jongens] namens Zware Jongens naar voren is gebracht.

1
Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

zij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk brand heeft gesticht, door- in kledingwinkel Kik aan [straat] (in winkelcentrum De Mare ) een nekkussen, althans enig voorwerp, in contact te brengen met open vuur,- in de bibliotheek aan [straat] ( [plein] ) een hoed, althans enig voorwerp, in contact te brengen met open vuur,- in de McDonalds aan [straat] een tas en/of een hoed/pet, althans enig voorwerp, in contact te brengen met open vuur,- in de Hema aan [straat] een of meer papieren, althans enig voorwerp, in contact te brengen met open vuur,- in de Grote Kerk op [straat] een tas, althans enig voorwerp, in contact te brengen met open vuur,- in de Decathlon aan de [straat] een tas, althans enig voorwerp, in contact te brengen met open vuur,- in de Vue bioscoop aan [straat] een tas en/of een wc-borstel, althans enig voorwerp, in contact te brengen met open vuur en/of- in de Xenos aan [straat] een tas, althans enig voorwerp, in contact te brengen met open vuur,terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die panden, de in die panden aanwezige goederen, naastgelegen panden en/of in naastgelegen panden aanwezige goederen en/of- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de in die panden, in naastgelegen panden en/of in de omgeving van die panden aanwezige personen te duchten was.

2
Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3
Bewijs
3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken, voor zover het tenlastegelegde feit ziet op het medeplegen van brandstichting bij de HEMA , Xenos , Grote Kerk, Decathlon , bioscoop Vue en de KiK . Primair omdat verdachte geen opzet had op het stichten van deze branden, subsidiair omdat de verdachte geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan de brandstichtingen heeft geleverd en meer subsidiair omdat geen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De medeverdachte heeft drie verklaringen afgelegd. De eerste is betrouwbaar: dit was de eerste, directe verklaring die is afgelegd kort na de gebeurtenissen. Van deze verklaring dient dan ook te worden uitgegaan. In die verklaring spreekt de medeverdachte van een zeer beperkte betrokkenheid van de verdachte, hooguit bij één of twee situaties. De twee latere verklaringen, waarbij de medeverdachte haar eigen rol minimaliseert en de schuld bij de verdachte neerlegt, zijn onbetrouwbaar en kunnen daarom niet bijdragen aan het bewijs.

Het medeplegen van de brandstichtingen bij de bibliotheek en de McDonald’s heeft verdachte bekend. De verdediging refereert zich ten aanzien van die twee onderdelen van de tenlastelegging aan het oordeel van de rechtbank.

3.3.

Oordeel van de rechtbank

3.3.1.

Bewijsoverweging

Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient in dit geval vast te staan dat sprake is van een dermate nauwe en bewuste samenwerking dat sprake is van medeplegen. Het opzet van een verdachte dient bij medeplegen gericht te zijn op zowel de samenwerking (willens en wetens samenwerken) als op de gedraging van het gronddelict (in dit geval brandstichting).

De verdachte bekent dat zij bij twee brandstichtingen betrokken is geweest, maar verdachte wijst naar de medeverdachte als aanstichter van de overige brandstichtingen. Daarbij geeft zij aan dat zij een aantal keer tegen de medeverdachte heeft gezegd dat ze moest stoppen.

De rechtbank komt tot de conclusie dat ook het medeplegen van de overige brandstichtingen, namelijk die bij de HEMA , Xenos , Grote Kerk, Decathlon , bioscoop Vue en de KiK bewezen verklaard kunnen worden en overweegt daartoe als volgt.

Volgens zowel de verdachte als de medeverdachte hebben zij de nacht voor de brandstichtingen samen gelogeerd bij de vader van de medeverdachte. De volgende dag,

16 augustus 2024, zijn zij samen naar het centrum van Alkmaar gegaan. Uit het dossier blijkt dat de verdachten op 16 augustus 2024 vanaf in elk geval ongeveer 13.30 uur tot aan hun aanhouding door de politie die avond onafgebroken samen zijn geweest. De verdachte heeft dit eveneens zo verklaard. De verklaring van de verdachte dat zij weliswaar bij de brandstichtingen aanwezig is geweest, maar – behalve bij de Macdonald’s en de bibliotheek – niets heeft gedaan, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank schuift dat deel van haar verklaring dan ook terzijde.

Van de eerste brandstichting in de bibliotheek is in de telefoon van de verdachte een video van 15.02 uur aangetroffen, waarbij de verdachte zegt: “Bro kijk die hele hoed gaat naar nu branden. What the kanker en er zit gewoon iemand naast ons daar. Kijk dit! Ik besef het me ook, dat we in een bibliotheek zijn vriend, what the kanker.” Te zien is dat de verdachte degene is die de hoed in brand steekt. Vervolgens is een video aangetroffen van 15.51 uur, gesitueerd in de Macdonald’s waarbij de verdachte zegt: “We zijn in de MC wc, er is hier kanker erge rook.” Daarna heeft de verdachte rond 16.35 uur een bericht gestuurd naar iemand waarin staat “nu gaan we dingen in xenos ding branden”. Verder is in haar telefoon een video te zien van 17.19 uur waarop de verdachte zegt “Bro, we hebben een kankerwinkel in de fik gezet, ik ben kankeryusu. Nee kanker! Camerabeelden, laat me hier om de hoek kijken. Ik wil kijken of politie eraan komt.” Ook is een bericht van 19.22 uur te lezen, waarbij de verdachte zegt: “ey neem op we hebben een winkel in de vik gezey”.

De informatie uit de telefoon van de verdachte weerspreekt dan ook haar verklaring dat zij niet als medepleger kan worden gezien van alle tenlastegelegde brandstichtingen. De verdachten waren constant samen, ook op de plekken waar de andere branden zijn gesticht. De verdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van de brandstichtingen, terwijl zij daar wel de gelegenheid toe had. De verdachte heeft een aantal branden zelfs gefilmd, waarbij zij consequent spreekt van “we” als het gaat om het stichten van de branden en het taalgebruik van de verdachte duidt niet op iemand die iets doet wat zij niet wil en zich daarvan niet kan distantiëren.

Naar het oordeel van de rechtbank vinden de twee latere verklaringen van de medeverdachte van 19 augustus 2024 en 3 april 2025, waarin de medeverdachte verklaart de tenlastegelegde branden samen met de verdachte te hebben gesticht, steun in de informatie uit de telefoon van de verdachte. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de medeverdachte ten tijde van haar eerste verklaring – zoals zij zelf naar voren heeft gebracht – haar vriendin in bescherming wilde nemen en daarom alle schuld op zich heeft genomen. Uit de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dan ook dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan alle tenlastegelegde brandstichtingen en dat de verdachten in dat kader nauw en bewust hebben samengewerkt.

3.3.2.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:

zij op 16 augustus 2024 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk brand heeft gesticht, door- in kledingwinkel Kik aan [straat] (in winkelcentrum De Mare ) een nekkussen in contact te brengen met open vuur, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand, de in dat pand aanwezige goederen, naastgelegen panden en in naastgelegen panden aanwezige goederen te duchten was en- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de in dat pand, in naastgelegen panden en in de omgeving van die panden aanwezige personen te duchten was, en- in de bibliotheek aan [straat] ( [plein] ) een hoed in contact te brengen met open vuur, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand, de in dat pand aanwezige goederen, naastgelegen panden en in naastgelegen panden aanwezige goederen te duchten was, en- in de McDonald’s aan [straat] een tas in contact te brengen met open vuur, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand, de in dat pand aanwezige goederen, naastgelegen panden en in naastgelegen panden aanwezige goederen te duchten was, en- in de HEMA aan [straat] een of meer papieren in contact te brengen met open vuur, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand, de in dat pand aanwezige goederen, naastgelegen panden en in naastgelegen panden aanwezige goederen te duchten was, en- in de Grote Kerk aan [straat] een tas in contact te brengen met open vuur, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand en de in dat pand aanwezige goederen te duchten was en- in de Decathlon aan de [straat] een tas in contact te brengen met open vuur, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand, de in dat pand aanwezige goederen, naastgelegen panden en in naastgelegen panden aanwezige goederen en- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de in dat pand, in naastgelegen panden en in de omgeving van die panden aanwezige personen te duchten was, en- in de Vue bioscoop aan [straat] een tas en/of een wc-borstel in contact te brengen met open vuur, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand, de in dat pand aanwezige goederen, naastgelegen panden en in naastgelegen panden aanwezige goederen te duchten was, en- in de Xenos aan [straat] een tas in contact te brengen met open vuur, terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand, de in dat pand aanwezige goederen, naastgelegen panden en in naastgelegen panden aanwezige goederen te duchten was.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.

4
Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:

Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5
Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Overwegingen

6
Motivering van de straf
6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 93 dagen met aftrek van het voorarrest waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de door de Raad geadviseerde dadelijk uitvoerbaar te verklaren bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 uren wordt veroordeeld.

6.2.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit de verdachte te veroordelen tot een werkstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke jeugddetentie met de daarbij door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden en daarbij rekening te houden met het Pro Justitia-advies om het feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.

6.3.

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

De aard en ernst van het feit

De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan acht brandstichtingen en daarmee (levens)gevaar voor personen en goederen veroorzaakt. Op

16 augustus 2024 hebben de verdachten zich door de binnenstad van Alkmaar verplaatst, waarbij zij brand hebben gesticht in achtereenvolgens de bibliotheek, de McDonald’s, de HEMA , de Xenos , de Grote Kerk, de Decathlon en de bioscoop Vue . Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de verdachten bij de Decathlon naast gemeen gevaar voor goederen ook gemeen gevaar voor personen hebben veroorzaakt. De verdachten zijn namelijk in een tent gaan zitten en hebben in deze tent een tasje in de brand gestoken, wat al snel leidde tot een flinke brand. Dat de schade ten aanzien van de branden in het centrum van Alkmaar uiteindelijk beperkt is gebleven, is louter te danken aan het optreden van oplettend personeel en omstanders en geenszins aan het handelen van de verdachten. De verdachten zijn telkens zonder zich te bekommeren om de gevolgen na de brandstichtingen weggegaan. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.

De verdachten zijn na de brandstichtingen in het centrum naar winkelcentrum De Mare gegaan waar zij rond 19:15 uur brand hebben gesticht in de winkel KiK . Door het handelen van de verdachten is een nekkussentje tussen de schappen in brand gestoken. Daarna hebben zij de winkel verlaten. De brand verspreidde zich snel en als gevolg hiervan is het hele pand uitgebrand.

Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat door deze brandstichting in de KiK zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar voor personen is ontstaan. Het mag slechts toeval heten dat bij deze grote brand geen ernstige gewonden of dodelijke slachtoffers zijn gevallen. Zo blijkt uit de aangifte van de filiaalmanager van de KiK dat zij zich op het moment van het ontstaan van de brand in de bovengelegen kantine bevond. Als zij haar volledige pauzetijd had doorgebracht in deze ruimte, had het mogelijk anders voor deze medewerkster kunnen aflopen. Gelukkig heeft zij samen met de andere medewerker en de aanwezige klanten veilig het pand kunnen verlaten. Zowel de naastgelegen winkels als de woningen rondom de KiK hebben aanzienlijke schade geleden. Direct omwonenden hebben urenlang in onzekerheid verkeerd over de staat van hun woning en spullen en werden bij thuiskomst geconfronteerd met de financiële en emotionele gevolgen van de brand. Meerdere winkels zijn noodgedwongen voor kortere of langere tijd gesloten geweest vanwege de water- en roetschade die door de brand is veroorzaakt.

De verdachte en de medeverdachte hebben door deze brandstichting forse materiële en emotionele schade bij de slachtoffers veroorzaakt. Uit hun (schriftelijke) slachtofferverklaringen blijkt dat de impact van de brand bij de KiK op hun leven nog altijd groot is. Tot op de dag van vandaag zijn de gevolgen van de brand bij de KiK voor iedereen zichtbaar. Het winkelpand is nog steeds niet in gebruik en de schade is nog niet hersteld.

De branden hebben daarnaast grote impact gehad op de maatschappij in het algemeen en op de stad Alkmaar in het bijzonder. De brandstichtingen die overdag en in de nabijheid van (winkelend) publiek hebben plaatsgevonden, hebben in de Alkmaarse samenleving geleid tot gevoelens van onzekerheid en onveiligheid. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de verdachte geen inzicht heeft kunnen geven over de beweegredenen die hebben geleid tot het stichten van de branden, wat de rechtbank voor de slachtoffers en overige betrokkenen onbevredigend acht.

Persoon van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

het op naam van de verdachte staande uittreksel justitiële documentatie van 15 oktober 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld;

het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport van 3 december 2024, opgesteld door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog. De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van dit rapport en maakt deze tot de hare;

het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 18 november 2025, opgesteld door [raadsmedewerker] , raadsmedewerker bij de Raad. De Raad adviseert de verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden en daarnaast een werkstraf.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen.

Uit de rapportages komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een leer- of onderwijsprobleem. Er wordt geadviseerd om het feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over. De Raad en de Pro Justitia-psycholoog zijn het erover eens dat de kans op recidive hoog is en dat de zorgen over de verdachte groot zijn. Hoewel de verdachte zich feitelijk aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en komt opdagen op alle afspraken met Zware Jongens en De Waag, is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de verdachte niet (meer) intrinsiek gemotiveerd is voor hulpverlening en begeleiding. Zo geeft de begeleidster van Zware Jongens ter terechtzitting aan dat zij een mooie start met de verdachte had gemaakt en dat zij toen fijne kanten van de verdachte heeft mogen meemaken, maar dat de motivatie van de verdachte is verslapt naarmate het traject langer bleek te duren. Ook De Waag geeft aan nog steeds in de kennismakingsfase met zowel de verdachte als haar ouders te zitten, terwijl De Waag al in beeld is sinds mei 2025. Hieruit blijkt dat de uitvoering van behandeling en begeleiding tot nog toe stroperig of in elk geval te langzaam op gang komt. De rechtbank acht het verder zorgelijk dat de verdachte geen hobby’s en interesses lijkt te hebben anders dan scrollen op TikTok en desgevraagd ook niet kan aangeven wat zij interessant vindt. De rechtbank gunt het de verdachte dat zij de komende periode ontdekt waar haar interesses liggen en dat zij positieve plannen voor de toekomst ontwikkelt. Het is positief dat de verdachte bezig is haar schoolgang te hervatten.

De rechtbank is met alle betrokken deskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is om verdere behandeling en begeleiding vorm te geven in een dwingend kader, namelijk als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Op die manier wordt de kans verkleind dat de verdachte afhaakt en wordt bevorderd dat zij door blijft gaan met het begeleidings- en behandeltraject. Daarmee wordt de kans op recidive zoveel mogelijk beperkt. Gelet op de ernst van het feit, de maatschappelijke impact en de grote gevolgen daarvan voor de betrokken partijen is hiervoor slechts jeugddetentie passend, ondanks de zeer jonge leeftijd en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank acht het echter niet in het belang van de verdere ontwikkeling van de verdachte om nu in een justitiële jeugdinrichting te worden geplaatst.

Deels voorwaardelijke jeugddetentie

De rechtbank is daarom van oordeel dat een jeugddetentie van 93 dagen moet worden opgelegd met aftrek van het voorarrest en volgt hierin de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 90 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

Daarbij acht de rechtbank een meldplicht bij de jeugdreclassering, begeleiding door Zware Jongens, ambulante of poliklinische behandeling door De Waag (of een soortgelijke instantie), het meewerken aan het hebben en behouden van een dagbesteding, een contactverbod met de medeverdachte en inzage in social media aan de jeugdreclassering, jeugdbeschermer en de coach noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie worden verbonden.

De door de Raad genoemde voorwaarde meewerken aan “opname in een klinische setting, wanneer dat vanuit de jeugdreclassering nodig wordt geacht” kan door de rechtbank niet worden opgenomen, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2022 (Voetnoot 1), waarin is bepaald dat een beslissing tot opname in een zorginstelling en de daartoe benodigde duur is voorbehouden aan de rechter en daarmee niet bij de (jeugd)reclassering kan worden belegd. Mocht blijken dat de verdachte op een zeker moment een klinische opname bij De Waag (of een soortgelijke instantie) nodig heeft in het kader van deze strafprocedure, dan dient een daartoe strekkend verzoek om de huidige bijzondere voorwaarden te wijzigen te worden ingediend, zodat de rechter op dat moment kan beoordelen in hoeverre dat daadwerkelijk noodzakelijk is. Voor nu beperkt de rechtbank deze bijzondere voorwaarde dan ook tot een ambulante of poliklinische setting.

Onvoorwaardelijke werkstraf

Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat daarnaast een werkstraf van 120 uren moet worden opgelegd. De rechtbank volgt ook hierin de eis van de officier van justitie. De raadsvertegenwoordiger heeft ter terechtzitting aangegeven dat de uitvoering van de werkstraf er hopelijk toe leidt dat de verdachte wordt ingezet op een plek waar zij kan zien dat zij nuttig is en zodoende nieuwe vaardigheden kan opdoen. De rechtbank sluit zich daarbij aan.

Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar

veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Zonder behandeling wordt het recidiverisico in de rapportages consequent als hoog ingeschat. Bovendien wordt de verdachte als beïnvloedbaar beschouwd. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden noodzakelijk en tevens in het belang van de verdachte. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht (Sr) uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7
Vorderingen benadeelde partijen
7.1.

[benadeelde partij 1]

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,- ingediend tegen de ouders van de verdachte wegens materiële schade die het bedrijf als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit eigen risico van de verzekering.

7.2.

[benadeelde partij 2]

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.678,92 ingediend tegen de ouders van de verdachte wegens materiële schade die het bedrijf als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit kosten van de inventaris, een stofzuiger, voorraad, doorbetaling van loon van personeel tijdens de sluiting van het bedrijfspand, het huren van een bouwdroger en herstelkosten van de muren en het plafond.

7.3.

[benadeelde partij 3]

De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 100.000,- ingediend tegen de ouders van de verdachte wegens materiële schade die het bedrijf als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit eigen risico van de verzekering.

7.4.

[benadeelde partij 4]

De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 750,- ingediend tegen de ouders van de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

7.5.

[benadeelde partij 5]

De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 937,32 ingediend tegen de ouders van de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit (vervanging van) gordijnen, een bank en een vloer.

7.6.

[benadeelde partij 6]

De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 350,- ingediend tegen de ouders van de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

7.7.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de helft van de vorderingen met toepassing van de wettelijke rente, vanwege de leeftijd van de verdachte en de medeverdachte.

7.8.

Het standpunt van de ouders van de verdachte

De ouders hebben geen verweer gevoerd tegen de vorderingen.

7.9.

Het oordeel van de rechtbank

Algemene overwegingen

De rechtbank stelt vast dat de vorderingen betrekking hebben op gedragingen van een minderjarige die ten tijde van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt. In verband met de leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit worden de vorderingen daarom op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn ingediend tegen de (gezaghebbende) ouder(s) van de verdachte. Uit het dossier blijkt dat beide ouders met het gezag over de verdachte zijn belast. Dat was ook het geval ten tijde van het bewezenverklaarde.

Zoals artikel 496 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering voorschrijft, zijn de ouders in de gelegenheid gesteld verweer te voeren tegen de vorderingen. De ouders hebben de keuze gemaakt geen verweer te voeren.

In het geval een vordering niet (gemotiveerd) wordt betwist, zal de rechtbank in beginsel uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten en zal de vordering in de regel worden toegewezen. Dit is slechts anders als de rechtbank de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Ook als gelet wordt op wat namens de raadsvrouw van de verdachte is aangevoerd, komen de ingediende vorderingen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. (Voetnoot 2)

7.9.1.

[benadeelde partij 1]

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de officier van justitie volgen in het standpunt om de vordering voor de helft toe te wijzen, vanwege het verschil in juridische positie tussen de medeverdachte en de ouders van de verdachte.

De rechtbank zal de vordering van [benadeelde partij 1] daarom toewijzen tot een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Daarnaast dienen de ouders van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

De rechtbank zal de vordering gelet op het voorgaande voor het overige afwijzen.

7.9.2.

[benadeelde partij 2]

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de officier van justitie volgen in het standpunt om de vordering voor de helft toe te wijzen, vanwege het verschil in juridische positie tussen de medeverdachte en de ouders van de verdachte.

De rechtbank zal de vordering van [benadeelde partij 2] daarom toewijzen tot een bedrag van € 4.339,46, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Daarnaast dienen de ouders van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

De rechtbank zal de vordering gelet op het voorgaande voor het overige afwijzen.

7.9.3.

[benadeelde partij 3]

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de officier van justitie volgen in het standpunt om de vordering voor de helft toe te wijzen, vanwege het verschil in juridische positie tussen de medeverdachte en de ouders van de verdachte.

De rechtbank zal de vordering van [benadeelde partij 3] daarom toewijzen tot een bedrag van € 50.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Daarnaast dienen de ouders van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

De rechtbank zal de vordering gelet op het voorgaande voor het overige afwijzen.

7.9.4.

[benadeelde partij 4]

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank daarom billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en wat op de zitting is besproken. De rechtbank zal de officier van justitie volgen in het standpunt om de vordering voor de helft toe te wijzen, vanwege het verschil in juridische positie tussen de medeverdachte en de ouders van de verdachte.

De rechtbank zal de vordering van [benadeelde partij 4] daarom toewijzen tot een bedrag van € 375,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Daarnaast dienen de ouders van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

De rechtbank zal de vordering gelet op het voorgaande voor het overige afwijzen.

7.9.5.

[benadeelde partij 5]

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de officier van justitie volgen in het standpunt om de vordering voor de helft toe te wijzen, vanwege het verschil in juridische positie tussen de medeverdachte en de ouders van de verdachte.

De rechtbank zal de vordering van [benadeelde partij 5] daarom toewijzen tot een bedrag van € 468,66, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Daarnaast dienen de ouders van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

De rechtbank zal de vordering gelet op het voorgaande voor het overige afwijzen.

7.9.6.

[benadeelde partij 6]

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank zal de officier van justitie volgen in het standpunt om de vordering voor de helft toe te wijzen, vanwege het verschil in juridische positie tussen de medeverdachte en de ouders van de verdachte.

De rechtbank zal de vordering van [benadeelde partij 6] daarom toewijzen tot een bedrag van € 175,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Daarnaast dienen de ouders van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

De rechtbank zal de vordering gelet op het voorgaande voor het overige afwijzen.

8
Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

artikel 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

9
Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.2. weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 93 (drieënnegentig) dagen.

Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

­ zich meldt bij De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de jeugdreclassering), gevestigd te [adres] , zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;

­ meewerkt aan de begeleiding van Zware Jongens of een soortgelijke instantie, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;

­ meewerkt aan behandeling van De Waag of een soortgelijke instantie, in een ambulante of poliklinische setting, wanneer en voor zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. De behandeling moet gericht zijn op het verbeteren van de gewetensontwikkeling, het verbeteren van het sociaal-emotioneel functioneren, het aanleren van meer copingvaardigheden, procesdiagnostiek en eventueel onderzoek naar de hormoonhuishouding;

­ meewerkt aan het hebben en behouden van een dagbesteding in de vorm van school, werk en/of stage, te beoordelen door de jeugdreclassering;

­ op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;

­ inzage geeft aan de jeugdreclassering, jeugdbeschermer en coach in haar social media, applicaties en sociale contacten (offline en online) op haar mobiele telefoon(s) en/of andere digitale apparaten, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht.

Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.

Bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden bijzondere voorwaarden en het op de naleving van die bijzondere voorwaarden uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Bepaalt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van 120 (honderdtwintig) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door zestig (60) dagen jeugddetentie.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geleden schade tot een bedrag van € 10.000,- (tienduizend euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de ouders van de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de ouders van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Wijst de vordering voor het overige af.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geleden schade tot een bedrag van € 4.339,46 (vierduizend driehonderdnegenendertig euro en zesenveertig eurocent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de ouders van de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de ouders van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Wijst de vordering voor het overige af.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] geleden schade tot een bedrag van € 50.000,- (vijftigduizend euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de ouders van de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de ouders van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Wijst de vordering voor het overige af.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] geleden schade tot een bedrag van € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de ouders van de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de ouders van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Wijst de vordering voor het overige af.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] geleden schade tot een bedrag van € 468,66 (vierhonderdachtenzestig euro en zesenzestig eurocent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de ouders van de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de ouders van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Wijst de vordering voor het overige af.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 6] geleden schade tot een bedrag van € 175,- (honderdvijfenzeventig euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de ouders van de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de ouders van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Wijst de vordering voor het overige af.

Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.M. van Weely, voorzitter,

mr. W.C. Oosterbroek en mr. A.K. Mireku, rechters, allen tevens kinderrechter,

in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D.A.C. Sinnige,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2025.

Voetnoot

Voetnoot 1

ECLI:NL:HR:2022:1027

Voetnoot 2

ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.8.3.