Rechtbank Noord-Holland, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBNHO:2025:10708

Op 18 September 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 15/321997-23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNHO:2025:10708. De plaats van zitting was Haarlem.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
15/321997-23
Datum uitspraak:
18 September 2025
Datum publicatie:
18 September 2025

Indicatie

Bewezenverklaring doodslag partner. De verdachte heeft zijn partner in haar eigen woning op heel gewelddadige wijze van het leven beroofd. De verdachte heeft vooral bij haar buik, gezicht en hals zeer fors geweld toegepast. Verwerping van het aangedragen alternatieve scenario dat een ander verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer. Oplegging gevangenisstraf van tien jaren. Geen oplegging tbs-maatregel omdat niet is voldaan aan het gevaarscriterium.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/321997-23 (P)

Uitspraakdatum: 18 september 2025

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van

4 september 2025 in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.G.T. Kramer, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. H. Blaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1
Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 2 december 2023 te Heemskerk [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door [het slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht:

- op/tegen het hoofd en/of de buik, althans het lichaam te slaan en/of schoppen en/of tegen enig hard voorwerp te duwen en/of gooien en/of

- bij de neus en/of mond en/of hals te grijpen en/of knijpen, althans enig samendrukkende krachtsinwerking uit te oefenen,

althans anderszins hevig geweld en/of een forse krachtsinwerking op/tegen het hoofd en/of lichaam uit te oefenen.

2
Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

3
Beoordeling van het bewijs
3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet vaststaat dat een causaal verband bestaat tussen het op [het slachtoffer] uitgeoefende geweld en haar dood. Alcoholintoxicatie kan haar overlijden verklaren. Het letsel in de buik kan ook haar overlijden verklaren, maar dit letsel kan door een val met hevige en gelokaliseerde impact zijn ontstaan.

Als de rechtbank er wel van uitgaat dat toegepast geweld tot haar overlijden heeft geleid, bevat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte haar om het leven heeft gebracht. De hoeveelheid DNA-materiaal van de verdachte op het lichaam van [het slachtoffer] kan worden verklaard door het reanimeren. Bovendien waren zij geliefden en droegen ze elkaars kleding. Ten tijde van het eerste gebonk dat de buren hoorden was er (ook) een andere persoon, de heer [getuige A], in de woning van [het slachtoffer]. [getuige A] heeft bij de politie wonderlijk verklaard en had delictinformatie op een moment dat daarover nog geen details naar buiten waren gebracht. Daarmee is aannemelijk dat [getuige A] verantwoordelijk is voor wat er met [het slachtoffer] is gebeurd of daarvan getuige geweest. Ook om deze redenen heeft de raadsman verzocht de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.

3.3.

Oordeel van de rechtbank

3.3.1.

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.

3.3.2.

Nadere bewijsoverwegingen

De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling ter zitting het volgende vast.

Op 3 december 2023 omstreeks 01:11 uur belt de verdachte alarmnummer 112 met de melding dat zijn zus in een plas bloed ligt en niet meer bij kennis is. Omstreeks 01:17 uur komt de politie ter plaatse op de [A-straat] te Heemskerk. Zij treffen de verdachte aan voor de toegangsdeur van het wooncomplex. De verdachte heeft bloed aan beide handen en roept dat het geen zin meer heeft. In de woonkamer van de woning ziet de politie een vrouw op de grond liggen. Zij heeft een grauwe kleur en onder haar hoofd ligt een grote plas bloed. Ook ziet de politie bij haar diverse verwondingen. Het overleden slachtoffer blijkt te zijn [het slachtoffer], de partner van de verdachte en wonende op dat adres. Volgens de ambulanceverpleegkundige ter plaatse is het onwaarschijnlijk dat [het slachtoffer] ten val is gekomen en daardoor overleden is.

Hoe is [het slachtoffer] overleden?

Uit het forensisch (overlijdens)onderzoek ter plaatse blijkt dat [het slachtoffer] meerdere verwondingen had in het gelaat en de hals, op de borst, de armen en de benen. Haar hoofd lag in een zogeheten bloedpoel en in de huid van het achterhoofd werd een scheur of snede geconstateerd. De voetzolen waren niet bebloed en op omliggende objecten rond het lichaam werden geen verstoringen gezien. Door de forensisch opsporingsambtenaren werd een natuurlijk overlijden direct verworpen. Zij achten hun waarnemingen en bevindingen passender in het geval dat [het slachtoffer] is overleden door het toebrengen van geweld op haar lichaam dan door een ongeval of suïcide. Het uiterlijk van het bloedspatpatroon rondom de bloedpoel en de aangetroffen situatie past bovendien bij een krachtsinwerking op bloed van de bloedpoel op de plaats van het hoofd, zoals het bonken en/of stoten van het achterhoofd in de bloedpoel.

De arts en tevens forensisch patholoog heeft op basis van het forensisch pathologisch onderzoek vastgesteld dat het overlijden kan worden verklaard door ernstig bloedverlies als gevolg van verscheuring van weke delen in de buik met een perforatie van de onderste holle ader. Dit letsel is veroorzaakt door stomp botsende krachtsinwerking van zeer hevige aard op de bovenbuik.

Ook had [het slachtoffer] onder meer meerdere uitgebreide letsels aan het hoofd door meervoudige stomp botsende en/of schavende krachtsinwerking zoals vallen, stoten of slagen. De krachtsinwerking daarbij is minstens deels hevig geweest. Het hoofdletsel kan aanleiding hebben gegeven tot bewustzijnsstoornissen en de huidscheuren kunnen via bloedverlies hebben bijgedragen aan de snelheid van het overlijden.

Ter hoogte van de neus, de lippen en de wang is letsel geconstateerd door stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtsinwerking. Dit kan via ademhalingsstoornissen hebben geleid tot of hebben bijgedragen aan het overlijden.

Ook werd aan de kaakranden, de kin en de hals letsel geconstateerd door (samen)drukkende, toesnoerende, stomp botsende en/of schavende krachtsinwerking. Het letsel aan de hals kan via belemmering van de bloedsomloop van het hoofd (met zuurstofgebrek van de hersenen tot gevolg) hebben geleid tot of hebben bijgedragen aan het overlijden.

Ter hoogte van de romp waren huidletsels en talrijke ribbreuken door (hevige) stomp botsende en/of samendrukkende krachtsinwerking. Hierbij waren recente ribbreuken die mogelijk zijn ontstaan door de ondernomen poging tot reanimatie. Er waren echter ook semirecente ribbreuken die zijn ontstaan minstens enkele tientallen minuten tot meerdere uren voor het overlijden. De ribbreuken kunnen via ademhalingsfunctiestoornissen hebben geleid tot of hebben bijgedragen aan het overlijden, alsook samendrukkende krachtsinwerking op de romp met als gevolg belemmering van de ademhalingsbewegingen.

De letsels aan de ledematen, waaronder een gebroken pols, kunnen via bloedverlies hebben bijgedragen aan de snelheid van het overlijden.

De conclusie van de forensisch patholoog is dat het overlijden van [het slachtoffer] goed kan worden verklaard op basis van stomp botsende krachtsinwerking ter hoogte van de buik met ernstig bloedverlies tot gevolg, al dan niet in combinatie met (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals, de neus en mond en/of de romp. De stomp botsende krachtsinwerking op het hoofd, de ziekelijke leverafwijkingen en/of de alcoholintoxicatie kunnen aan het overlijden hebben bijgedragen. Het is onaannemelijk dat de alcoholintoxicatie rechtstreeks heeft geleid tot het overlijden. Het totale letselbeeld past beter bij geweldpleging door derden, al dan niet in combinatie met een of meerdere vallen, dan bij uitsluitend herhalend vallen.

Gelet op het forensisch onderzoek ter plaatse en het rapport van de patholoog stelt de rechtbank vast dat [het slachtoffer] is overleden als gevolg van geweld, welk geweld werd toegebracht in de woonkamer in haar woning waar zij levenloos is aangetroffen.

Wie heeft het fatale letsel toegebracht?

I. Alternatief scenario verdediging

De verdachte heeft ontkend dat hij [het slachtoffer] enig letsel heeft toegebracht. Hij heeft verklaard dat hij die avond wel samen met [het slachtoffer] in de woning is geweest, maar dat hij in de slaapkamer lag te slapen. Hij heeft niet gehoord of gezien wat er is gebeurd met [het slachtoffer] wat heeft geleid tot haar dood. Door de verdediging is gesuggereerd dat [getuige A] of een ander persoon verantwoordelijk is voor de dood van [het slachtoffer].

De rechtbank volgt dit alternatieve scenario niet gelet op het volgende. Uit de stukken van het dossier volgt dat [getuige A] op de avond van 2 december 2023 in de woning van [het slachtoffer] op bezoek is geweest. Uit (de beschrijving van) de camerabeelden van een woning aan de achterzijde van de woning van [het slachtoffer] volgt dat [getuige A] die avond om 21:03 uur in de richting van de woning van [het slachtoffer] loopt. Om 22:36 uur loopt hij vanuit de richting van die woning in de richting van het Bachplein, gaat vermoedelijk naar binnen bij een eethuis en stapt uiteindelijk om 23:09 uur in de bus. De rechtbank leidt hieruit af dat [getuige A] tussen 21.03 en 22.36 uur in de woning van [het slachtoffer] is geweest. Uit de locatiegegevens van het telefoonnummer van [getuige A] blijkt dat zijn telefoon zich vervolgens richting Beverwijk begeeft en die avond en nacht niet meer terugkomt naar Heemskerk. Daaruit leidt de rechtbank af dat [getuige A] die avond en nacht niet later weer is teruggegaan naar de woning van [het slachtoffer]. De camerabeelden, noch andere stukken van het dossier bevatten aanwijzingen dat nog een ander persoon de woning heeft bezocht die avond en nacht.

Het lichaam van [het slachtoffer] is uitvoerig onderzocht op biologische sporen. Op de rechterpols aan de duimzijde en aan de binnenzijde van de rechterhand van [het slachtoffer] is een relatief kleine hoeveelheid DNA-materiaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [getuige A]. De overige (vele) bemonsteringen - van onder meer de plekken waar letsel is geconstateerd bij [het slachtoffer] - leverden geen match op met het DNA van [getuige A].

[getuige A] heeft verklaard dat tijdens zijn bezoek die avond [het slachtoffer] op enig moment is gevallen waarna hij haar overeind heeft geholpen. [getuige A] is vervolgens wat gaan eten bij een shoarmatent en daarna met de bus naar Beverwijk gegaan. Dit komt overeen met de camerabeelden, de locatiegegevens van zijn telefoonnummer en het DNA dat mogelijk afkomstig is van [getuige A] dat is aangetroffen op de hand en pols van [het slachtoffer].

Na het vertrek van [getuige A] uit de woning om 22:36 uur zijn op de laptop van [het slachtoffer] om 22:40 uur en om 22:41 uur nog fysieke handelingen verricht, namelijk het bezoeken van twee websites. De verdachte heeft verklaard dat hij die laptop nooit gebruikte en uit het forensisch onderzoek ter plaatse blijkt dat op deze laptop geen bloedsporen zijn aangetroffen. Hieruit leidt de rechtbank af dat [het slachtoffer] haar laptop nog heeft gebruikt nadat [getuige A] haar woning had verlaten en dat zij op dat moment nog geen (bloedend) letsel had.

Voor het alternatieve scenario dat [getuige A] of een ander verantwoordelijk is voor de dood van [het slachtoffer] ontbreken concrete aanwijzingen die dit ondersteunen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank dit scenario niet aannemelijk.

II. De verdachte is verantwoordelijk voor de dood van [het slachtoffer]

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [het slachtoffer] gelet op het volgende.

De verdachte heeft verklaard dat hij op 2 december 2023 de hele middag en avond samen met [het slachtoffer] in haar woning is geweest, met uitzondering van de momenten dat zij afzonderlijk van elkaar naar de supermarkt gingen: de verdachte rond het middaguur en [het slachtoffer] aan het einde van middag. Nadat [getuige A] om 22:36 uur uit de woning was vertrokken, was de verdachte dus samen met [het slachtoffer] in de woning. Toen leefde [het slachtoffer] nog, zo blijkt uit het gebruik van haar laptop, en had zij geen bloedend letsel.

Korte tijd later, rond 23:00 uur, horen de buren [getuige B] en [getuige C], ieder vanuit hun eigen woning, ongeveer tien minuten lang gebonk. [getuige B] omschrijft het als heel zwaar gebonk, alsof er een paal op de vloer stampte. Ook [getuige C] verklaart dat het leek alsof er met een stuk hout op de grond werd geslagen en denkt dat het uit de woonkamer van [het slachtoffer] kwam. Zij horen dat het gebonk uit haar woning komt en bellen daar rond 23:15 uur bij de voordeur aan. Op het moment van aanbellen is geen gebonk te horen. Uiteindelijk doet de verdachte de deur open, biedt zijn excuses aan en zegt dat hij al tegen [het slachtoffer] had gezegd dat ze moest ophouden. Hij zegt ook dat [het slachtoffer] half in coma ligt omdat ze teveel had gedronken. Ongeveer twee uur later belt de verdachte 112. De geluiden die [getuige B] en [getuige C] hebben gehoord, passen bij de bevindingen van het forensisch onderzoek, te weten dat het bloedspatpatroon dat is geconstateerd rondom de bloedpoel waarin het hoofd van [het slachtoffer] lag, past bij het bonken en/of stoten van het achterhoofd in de bloedpoel. De verdachte kan het gebonk dat gehoord is vanuit de woning van [het slachtoffer] niet verklaren, terwijl hij op dat moment samen met [het slachtoffer] in de woning aanwezig was.

Dat het de verdachte is geweest die geweld op het lichaam van [het slachtoffer] heeft toegepast, volgt bovendien uit het onderzoek op haar lichaam. Op alle lichaamsdelen van [het slachtoffer] waar letsel is geconstateerd, is enkel DNA-materiaal aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte. Volgens het Nederlands Forensisch Instituut zijn de gevonden DNA-profielen op de letselplekken elk meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [het slachtoffer] en de verdachte dan wanneer het DNA afkomstig is van [het slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de verdachte de letsels heeft toegebracht.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verdachte verantwoordelijk voor de dood van [het slachtoffer]. De rechtbank stelt vast dat de verdachte door het toepassen van talrijke en forse geweldshandelingen, onder meer op kwetsbare plekken van het lichaam, het letsel van [het slachtoffer] heeft veroorzaakt, als gevolg waarvan zij is overleden.

Is sprake van opzet op de dood van [het slachtoffer]?

Uit de aard, ernst en uitgebreidheid van de letsels blijkt dat de verdachte zulk talrijk, excessief - en daarmee op de dood gericht - geweld op het hoofd, hals en lichaam van [het slachtoffer] heeft gebruikt, dat de rechtbank daaruit afleidt dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [het slachtoffer].

Conclusie

Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zijn partner [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.

3.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat

hij op of omstreeks 2 december 2023 te Heemskerk [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [het slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht:

- op/tegen de buik te slaan en/of schoppen en/of tegen enig hard voorwerp te duwen en/of gooien en/of

- bij de neus en/of mond en/of hals te grijpen en/of knijpen, althans enig samendrukkende krachtsinwerking uit te oefenen,

althans anderszins een forse krachtsinwerking op/tegen het hoofd en/of lichaam uit te oefenen.

Wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4
Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:

doodslag

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5
Strafbaarheid van de verdachte

Bij de beantwoording van de vraag of en in welke mate het gepleegde feit aan de verdachte kan worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum van 7 april 2025, opgemaakt door GZ-psycholoog [deskundige A] en psychiater [deskundige B]. De deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte een chronische psychische stoornis met hypomane ontregelingen en een stoornis in alcoholgebruik heeft. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde feit. De deskundigen hebben niet kunnen vaststellen dat de stoornissen hebben doorgewerkt in het bewezen verklaarde gedrag van de verdachte.

Hoewel vaststaat dat bij de verdachte sprake is van chronische psychische stoornissen die ook aanwezig waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit, kan de rechtbank niet vaststellen of, en in welke mate, verdachtes gedragskeuzes daarbij werden beïnvloed door zijn pathologie. Bij die stand van zaken ziet de rechtbank geen grond het bewezen verklaarde feit niet of verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6
Motivering van de sanctie
6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van het voorarrest. Hierbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.

6.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de deskundigen niets hebben kunnen concluderen over een eventueel risico op recidive en ook ontbreekt een antwoord op de vraag of er een causaal verband tussen de stoornis en de gevaarzetting bestaat. Dit maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de oplegging van een tbs-maatregel. Als de rechtbank wel tot oplegging van een tbs-maatregel komt, heeft de raadsman bepleit dat de behandeling niet te lang op zich moet laten wachten.

6.3.

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van het feit

De verdachte heeft zijn partner die in kwetsbare gezondheid verkeerde in haar eigen woning op heel gewelddadige wijze van het leven beroofd. De verdachte heeft vooral bij haar buik, gezicht en hals zeer fors geweld toegepast. Met zijn handelen heeft de verdachte doelbewust een einde gemaakt aan het leven van [het slachtoffer]. Hiermee heeft hij ook een onomkeerbaar verlies en leed toegebracht aan de nabestaanden van [het slachtoffer], zoals ter zitting is gebleken uit de namens haar halfzus voorgelezen slachtofferverklaring. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het verdriet en de pijn dat het overlijden van [het slachtoffer] heeft veroorzaakt, kan wegnemen.

De rechtbank rekent het de verdachte verder aan dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over wat zich precies heeft voorgedaan die avond en nacht. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft hij voortdurend wisselende verklaringen afgelegd. Hierdoor blijft het voor de nabestaanden onduidelijk waarom hij [het slachtoffer] precies om het leven heeft gebracht. De onzekerheid daarover kan de rouwverwerking van de nabestaanden bemoeilijken. De verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen en heeft geen gevoel van spijt getoond. Hij heeft bovendien een ander de dood van [het slachtoffer] in de schoenen willen schuiven en daarin volhard.

Doodslag is een van de ergste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Het behoeft geen betoog dat dit misdrijf de rechtsorde ernstig heeft geschokt. Het brengt gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.

Persoon van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 augustus 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder wegens geweldsdelicten is veroordeeld. Omdat deze veroordelingen van langere tijd geleden zijn, weegt de rechtbank dit niet in het nadeel van de verdachte mee.

De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de onder 5. genoemde deskundigenrapportage en van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Fivoor van 15 mei 2025.

De psycholoog en de psychiater van het Pieter Baan Centrum hebben bij de verdachte een chronische psychische stoornis met hypomane ontregelingen en een ernstige stoornis in alcoholgebruik geconstateerd. Deze stoornissen zijn sterk met elkaar verweven. De verdachte heeft een abnormaal expansieve stemming met verhoogde activiteit, een opgeblazen gevoel van eigenwaarde en grandiositeit, spreekdrang, gedachtevlucht, verhoogde afleidbaarheid en psychomotore agitatie. Het meest waarschijnlijk is dat bij de verdachte sprake is van een bipolaire-II-stemmingsstoornis, maar niet kan worden uitgesloten dat het toestandsbeeld ook (mede) wordt bepaald door niet nader te specificeren persoonlijkheidspathologie of een neurocognitieve stoornis. Omdat de deskundigen niet hebben kunnen vaststellen of en zo ja hoe de psychische stoornissen van de verdachte in verband staan tot het bewezen verklaarde feit, hebben zij geen uitspraak kunnen doen over het risico op recidive. Ook hebben zij om diezelfde reden geen advies gegeven over interventies.

Op te leggen straf

De aard en ernst van het gepleegde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, de nabestaanden en de maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Geen tbs-maatregel

De wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel staan in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht: tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, het feit dat de verdachte heeft begaan is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel. De rechtbank stelt vast dat niet is voldaan aan de laatstgenoemde voorwaarde (het gevaarscriterium) en overweegt daartoe als volgt.

Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum volgt onder meer het volgende.

“Door het ontbreken van een helder delictscenario kunnen onderzoekers geen uitspraak doen over de doorwerking van de vastgestelde psychopathologie in het ten laste gelegde. Er bestaan met name vragen over de ernstige mate van agressie die betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde zou hebben toegepast op zijn partner. Niet duidelijk is in welke mate zijn gedrag, indien bewezen, op dat moment voortkwam vanuit de bij hem vastgestelde psychopathologie. Het is vooral onduidelijk gebleven hoe de agressieregulatie bij betrokkene is; in nuchtere toestand is tijdens de huidige observatieperiode (maar ook in het afgelopen jaar in detentie) geen sprake van voortdurende conflicten of (agressieve) impulsdoorbraken. Eerdere geweldsincidenten zoals vermeld op zijn UJD waren, voor zover onderzoekers hier zicht op hebben gekregen, meestal onder invloed van alcohol of andere middelen. Ook ten tijde van het huidig ten laste gelegde is geobjectiveerd en door betrokkene zelf gerapporteerd dat hij onder invloed was van (veel) alcohol.

Omdat onderzoekers niet hebben kunnen vaststellen hoe de psychopathologie van betrokkene in het ten laste gelegde zou hebben doorgewerkt, noch hoe de psychopathologie van invloed zal zijn op het risico van recidive van soortgelijke feiten, onthouden zij zich van advies over interventies.”

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wel voldaan is aan het gevaarscriterium, omdat de verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld wegens (ernstige) geweldsdelicten waarbij kan worden aangenomen dat de bij hem vastgestelde stoornissen daarbij een rol hebben gespeeld. Uit een risicotaxatie van De Waag uit 2007 volgt dat het risico op agressie werd ingeschat als hoog. Niet is gebleken dat er nadien effectieve behandeling heeft plaatsgevonden. Ook zouden er eerdere incidenten met agressie zijn voorgevallen en zou in de relatie tussen de verdachte en [het slachtoffer] vaker sprake zijn geweest van geweld. De achtergrond en motieven voor het gedrag van de verdachte zijn onbekend en onbehandeld, aldus de officier van justitie.

De rechtbank stelt vast dat het risico op geweld in 2007 weliswaar werd ingeschat als hoog, maar dat deze inschatting van lang geleden is en daarom onvoldoende is om het recidiverisico uit af te leiden. Ook de eerdere veroordelingen op het strafblad van de verdachte wegens geweldsincidenten dateren van lang geleden, namelijk 2013 en ouder. Nadien is de verdachte niet veroordeeld voor soortgelijke feiten. De recente meldingen over vermoedens van huiselijk geweld door de verdachte zijn niet nader onderzocht en zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om bij te dragen aan onderbouwing van het gevaarscriterium. Daarvoor is ook van belang dat hoewel bij de verdachte sprake is van een stoornis in alcoholgebruik, en dit ten tijde van het onderhavige feit ook het geval was, de verdachte al sinds 2004 (dagelijks) alcohol gebruikt en zijn alcoholmisbruik en pathologie als chronisch worden bestempeld, terwijl hij sinds 2013 niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan het gevaarscriterium en komt de rechtbank daarom niet tot oplegging van een tbs-maatregel.

7
Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen en niet teruggegeven:

1. STK Computer (Omschrijving: NHRAB23006_796464, grijs, merk: acer);

2. 1 STK Computer (Omschrijving: NHRAB23006_796466, zwart/blauw, merk: acer);

3. 1 STK GSM (Omschrijving: NHRAB23006_795976, wit, merk: apple);

4. 1 STK GSM (Omschrijving: NHRAB23006_795975, zwart, merk: apple);

5. 1 STK Notitieblok (Omschrijving: NHRAB23006_798621 notitieblaadje a6).

7.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 4. in beslag genomen telefoon moet worden geretourneerd aan de verdachte. De overige goederen moeten worden geretourneerd aan de rechthebbenden, zijnde de nabestaanden van het slachtoffer.

7.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

7.3.

Oordeel van de rechtbank

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder 4. in beslag genomen en niet teruggegeven telefoon moet worden teruggegeven aan de verdachte. De overige in beslag genomen en niet teruggegeven goederen moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, omdat tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8
Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
8.1.

De vordering van [nabestaande A] (halfzus [het slachtoffer])

De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 440,74 ingediend tegen de verdachte wegens schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De vordering bestaat uit een bedrag van € 50,00 aan materiële schade voor vergoeding van bloemen voor de uitvaart. Ook heeft de benadeelde partij een bedrag van € 390,74 aan proceskosten gevorderd in verband met het bijwonen van de inhoudelijke behandeling, bestaande uit € 231,44 voor vliegtickets en € 159,30 aan kosten voor een hotel. Verder vordert zij vergoeding van de wettelijke rente over het toegewezen bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. Het gevorderde bedrag aan materiële schade en proceskosten is redelijk en onderbouwd waar mogelijk. Bovendien is de gevorderde schade door de verdediging niet betwist. De gevorderde schade zal daarom geheel worden toegewezen.

De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een totaalbedrag van

€ 440,74, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het bepalen van de startdatum van de wettelijke rente ten aanzien van de toegewezen materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat zij niet kan vaststellen wanneer de uitvaart van het slachtoffer heeft plaatsgevonden en wanneer de bloemen zijn aangeschaft. De rechtbank ziet daarom aanleiding om aan te sluiten bij de startdatum van de wettelijke rente ten aanzien van de gemaakte proceskosten, zijnde 12 augustus 2025.

Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.

8.2.

De vordering van [nabestaande B]

De benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens schade die de benadeelde partij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De vordering bestaat uit een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade. Ook vordert zij vergoeding van de wettelijke rente over het toegewezen bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen verweer gevoerd.

Oordeel van de rechtbank

Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.

De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de moeder is van het slachtoffer. Zij behoort daarmee tot de kring van gerechtigden en heeft dus een wettelijk recht op vergoeding van affectieschade. Door de verdediging is het bestaan en de hoogte van de vordering niet betwist. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.

8.3.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: doodslag] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9
Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

10
Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.

Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Benadeelde partijen

[nabestaande A]

Wijst de vordering van de benadeelde partij geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 440,74 (zegge: vierhonderdveertig euro en vierenzeventig cent), bestaande uit € 50,00 aan materiële schade en € 390,74 aan proceskosten.

Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag van € 440,74, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 8 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

[nabestaande B]

Wijst de vordering van de benadeelde partij geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit affectieschade.

Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag van € 17.500,00, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 122 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Beslag

Gelast de teruggave aan de verdachte van:

- 1 STK GSM (Omschrijving: NHRAB23006_795975, zwart, merk: apple).

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:

- 1 STK Computer (Omschrijving: NHRAB23006_796464, grijs, merk: acer);

- 1 STK Computer (Omschrijving: NHRAB23006_796466, zwart/blauw, merk: acer);

- 1 STK GSM (Omschrijving: NHRAB23006_795976, wit, merk: apple);

- 1 STK Notitieblok (Omschrijving: NHRAB23006_798621 notitieblaadje a6).

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. M. Rigter, voorzitter,

mr. I.A.M. Tel en mr. I.E. Voorberg, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 september 2025.

Bijlage

De bewijsmiddelen

(…)