Rechtbank Noord-Holland, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBNHO:2025:12303

Op 23 October 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 15/212685-25, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNHO:2025:12303. De plaats van zitting was Alkmaar.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
15/212685-25
Datum uitspraak:
23 October 2025
Datum publicatie:
23 October 2025

Indicatie

Veroordeling voor een poging tot zware mishandeling van een BOA en een mishandeling van een BOA. Verdachte heeft hierbij een BOA tegen het hoofd geschopt. Verwerping beroep op noodweer(exces). Gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/212685-25 (P)

Uitspraakdatum: 23 oktober 2025

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2025 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum en -plaats],

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres].

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. M. Sobering en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Ploeger, advocaat te Schagen, naar voren hebben gebracht.

1
Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Feit 1:

hij op of omstreeks 11 juli 2025 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer 1], werkzaam als buitengewoon

opsporingsambtenaar bij de gemeente Alkmaar, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1]

-een of meerdere klappen in het gezicht heeft gegeven en/of

-een of meerdere keren met geschoeide voet in het gezicht, althans tegen het hoofd,

heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 2:

hij op of omstreeks 11 juli 2025 te Alkmaar, althans in Nederland, [slachtoffer 2], werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Alkmaar, heeft mishandeld, door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen (met de elleboog) in het gezicht te slaan, terwijl het misdrijf werd gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening.

2
Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3
De standpunten
3.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.

3.2

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op (putatief) noodweer toekomt. De verdachte werd belaagd op de openbare weg en wilde wegkomen toen aangevers hem vasthielden. Er was sprake van een (vermeende) wederrechtelijke aanranding nu de verdachte geen idee had dat de aangevers ambtenaren in functie waren. Het door de verdachte toegepaste geweld was noodzakelijk en proportioneel. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’.

Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat hij geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daartoe is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, noch dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.

4
Het oordeel van de rechtbank
4.1

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.

4.2

Bewijsoverweging feit 1: poging zware mishandeling ambtenaar in functie

Voor een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling is van belang of de handelingen van de verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel kunnen opleveren en de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]). Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel door zijn handelen zal intreden.

Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer 1] met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zag dat de verdachte, op het moment dat [slachtoffer 1] op wilde staan en nog op handen en voeten stond, een aanloop nam en vervolgens een zeer krachtige trap in het gelaat van [slachtoffer 1] gaf, alsof hij een penalty nam. Hij hoorde een doffe knal en zag dat [slachtoffer 1] direct zijn bewustzijn verloor en op zijn rug terecht kwam. Door met geschoeide voet en met kracht te schoppen tegen het hoofd bestaat naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van de verdachte dient naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dat hij die kans daarop bewust heeft aanvaard. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1].

De rechtbank zal de verdachte hierbij wel partieel vrijspreken van ten laste gelegde geven van klappen in het gezicht. Bij het ontbreken van enig ander bewijs in het dossier acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de enkele verklaring van de verdachte op de zitting hierover onvoldoende. Dit geldt temeer nu op grond van zijn verklaring niet kan worden vastgesteld op welke plek hij [slachtoffer 1] zou hebben geraakt.

De rechtbank acht, op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bewezen dat de verdachte wist dat zijn handelen gericht was tegen ambtenaren in functie. Beide aangevers verklaren dat zij zich hebben gelegitimeerd als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA). Zij hebben de verdachte hun legitimatiebewijs getoond en de verdachte heeft hiernaar gekeken. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte op enig moment ook “Kanker handhaving” heeft gezegd. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat de aangevers BOA’s waren in dit licht niet aannemelijk.

Daarmee acht de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van een ambtenaar in functie wettig en overtuigend bewezen.

4.3

Bewijsoverweging feit 2: mishandeling ambtenaar in functie

De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meerdere keren te slaan. Voor zover de verdachte op de zitting heeft bedoeld te zeggen dat hij [slachtoffer 2] niet met opzet heeft willen raken met zijn elleboog, constateert de rechtbank dat dit niet strookt met de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd. Daar heeft hij verklaard dat hij werd vastgepakt en wilde loskomen en dat hij dit heeft hij gedaan in een vechtpartijtje, met slaan en zo. De rechtbank gaat uit van deze verklaring, omdat deze wordt bevestigd door de aangifte van [slachtoffer 2]. Zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 reeds overwogen stelt de rechtbank vast dat de verdachte wist dat [slachtoffer 2] op dat moment werkzaam was als BOA.

4.3.1

Beroep op (putatief) noodweer

Voor een geslaagd beroep op noodweer moet sprake zijn van een noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Deze verdediging moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De verdachte heeft met zijn scooter in een voetgangersgebied gereden. Beide aangevers waren als BOA werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening toen zij de verdachte daarop hebben aangesproken en hem staande hebben gehouden. De verdachte heeft aan zijn staande houding willen ontkomen waarna een worsteling tussen de BOA’s en de verdachte is ontstaan. Nu aangevers als BOA werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, was van een wederrechtelijke aanranding geen sprake. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer. Nu, zoals hiervoor onder 4.2 overwogen, de rechtbank de verdachte niet volgt in zijn stelling dat hij niet wist dat zijn handelen gericht was tegen ambtenaren in functie, kan het beroep op putatief noodweer evenmin slagen.

4.3.2

Conclusie feit 2

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde mishandeling.

4.4

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

Feit 1:

hij op 11 juli 2025 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Alkmaar, gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] een keer met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Feit 2:

hij op 11 juli 2025 te Alkmaar [slachtoffer 2], werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Alkmaar, heeft mishandeld, door die [slachtoffer 2] meerdere malen met de elleboog in het gezicht te slaan, terwijl het misdrijf werd gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5
Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:

ten aanzien van feit 1:

poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

ten aanzien van feit 2:

mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

Het beroep op noodweer is gevoerd ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten. Zoals reeds onder 4.3.1 overwogen, heeft de rechtbank dit beroep verworpen. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. De bewezenverklaarde feiten zijn dus strafbaar.

6
Strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft hiervoor onder 4.3.1. overwogen dat de verdachte geen beroep op putatief noodweer toekomt. Omdat er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte dus strafbaar.

Overwegingen

7
Motivering van de sanctie
7.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 200 uren gevorderd.

7.2

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel met daarbij een taakstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte het voorarrest als zeer zwaar heeft ervaren en in staat en bereid is een taakstraf te verrichten.

7.3

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken.

Ernst van de feiten

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een mishandeling van twee BOA’s. Nadat de verdachte door hen werd aangesproken, heeft hij buitensporig geweld toegepast. De verdachte heeft eerst met geschoeide voet tegen het hoofd van een van de BOA’s geschopt, waardoor deze bewusteloos is geraakt en naar het ziekenhuis is gebracht. Dat het letsel beperkt is gebleven tot een hersenschudding mag een wonder heten en is niet te danken aan het handelen van de verdachte, nu hij tegen het hoofd heeft geschopt alsof hij een penalty nam. Daarna heeft de verdachte de andere BOA met zijn ellebogen in het gezicht geslagen. Deze geweldsexplosie is volstrekt ontoelaatbaar, temeer nu het gaat om ambtenaren die aan het werk waren ter beveiliging en in dienst van de maatschappij. Dergelijk geweld zorgt bij zowel de slachtoffers als de maatschappij in het algemeen voor gevoelens van angst en onveiligheid.

Persoon van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het strafblad van de verdachte van 1 september 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het strafblad weegt daarom niet in het nadeel van de verdachte mee.

De rechtbank heeft verder gelet op het reclasseringsrapport van 2 september 2025. De reclassering ziet middelengebruik en verslaving als een risicofactor. Zij schat het recidiverisico gemiddeld in. Het psychosociaal functioneren en de belaste jeugd van de verdachte leidt wel tot zorgen bij de reclassering, maar zij ziet daarin geen verband met de strafbare feiten in onderhavige zaak. De verdachte kan hiervoor – als hij dat wil – in een vrijwillig kader hulp vragen. De reclassering acht interventies of toezicht als bijzondere voorwaarden dan ook niet nodig.

Op te leggen straf

De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.

Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van 46 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is daarmee gelijk aan het voorarrest. De verdachte heeft zich op de zitting berouwvol en kritisch over zijn eigen handelen getoond. De rechtbank ziet mede daarom aanleiding een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen om deze nog jonge verdachte de kans te bieden te laten zien dat hij voortaan in soortgelijke situaties anders zal handelen. Tegelijkertijd dient deze voorwaardelijke straf als waarschuwing voor de verdachte, immers heeft hij nu ervaren wat het inhoudt om vast te zitten, en dient deze straf als extra stimulans om geen nieuwe strafbare feiten te plegen.

Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank ook een taakstraf opleggen voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis als de verdachte die taakstraf niet of niet naar behoren verricht.

8
Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 300, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

9
Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat de onder 4.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 46 (zesenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van 200 (tweehonderd) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.

Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. V.J.A. de Weerd, voorzitter,

mr. L. Boonstra en mr. J.O. Rutten, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2025.