Rechtbank Noord-Holland, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBNHO:2025:12857

Op 7 November 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 15/319490-23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNHO:2025:12857.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
15/319490-23
Datum uitspraak:
7 November 2025
Datum publicatie:
6 November 2025

Indicatie

Veroordeling voor het medeplegen van mensensmokkel. Partiële vrijspraak van het bestanddeel te duchten levensgevaar. Verweer strafvermindering wegens vormverzuim transportboeien verworpen; enkel constatering van het vormverzuim. Gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/319490-23 (P)

Uitspraakdatum: 7 november 2025

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 oktober 2025 en 24 oktober 2025 (sluiting) in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. A.M. de Leeuw en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1
Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 2 december 2023 te Den Oever en/of Den Helder en/of de Noordzee en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer, perso(o)n(en), te weten [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] en/of [naam 9] en/of [naam 10] althans één of meer personen van Albanese en/of Vietnamese nationaliteit, althans van buitenlandse afkomt, behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Nederland en/of Groot-Brittannië, en/of hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immer heeft/hebben verdachte(n)

- een zeilboot genaamd ‘Triton’ gekocht/verworven, althans ter beschikking heeft/hebben gehad en/of

- voornoemde perso(o)n(en) aan boord genomen van voornoemde zeilboot en/of uitgevaren

- ( met het kennelijke doel) om voornoemde perso(o)n(en) te vervoeren naar/in de richting van de Noordzee en/of Groot-Brittannië en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te NewYork tot stand gekomen Protocol tegen smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te NewYork tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of

- ( aldus) het transport naar en de toegang tot en het verblijf in Groot-Brittannië en/of enig hiervoor bedoelde lidstaat van die bovengenoemde personen gefaciliteerd,

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of die doorreis wederrechtelijk was, zulks terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.

2
Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

3
Beoordeling van het bewijs
3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde mensensmokkel bewezen kan worden, maar dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het te duchten levensgevaar.

3.3.

Oordeel van de rechtbank

Inleiding

Op 2 december 2023 vloog een Kustwachtvliegtuig boven de Noordzee. De verbalisanten van de Kustwacht zagen een zeiljacht varen in de richting het Verenigd Koninkrijk. Het zeiljacht had geen naam en thuishaven zichtbaar, had de luiken en gordijnen dicht en droeg geen nationaliteitsvlag. De verbalisanten probeerden meermalen contact te krijgen met dit zeiljacht via de VHF radio en de aandacht van het zeiljacht te krijgen door meermalen laag over het zeiljacht heen te vliegen. Door de opvarenden werd op niets gereageerd, waardoor de verbalisanten de situatie als verdacht bestempelde. Op hun verzoek is vervolgens een Kustwachtvaartuig richting het zeiljacht gevaren. De verbalisanten van het Kustwachtvaartuig zijn aan boord van het zeiljacht genaamd “Triton” gegaan en troffen daarop de verdachte en de medeverdachte aan. Een van de verbalisanten vroeg of hij in de voorkajuit mocht kijken. Hier zag hij mensen zitten. Dit bleken uiteindelijk drie Albanese en zeven Vietnamese personen te zijn. De verdachte deelde de verbalisanten desgevraagd mede dat deze tien personen deel uitmaakten van een proefvaart naar IJmuiden. De verdachte en de medeverdachte werden gevorderd naar de haven van IJmuiden varen, waar zij uiteindelijk zijn aangehouden.

De Albanese en Vietnamese personen aan boord zijn als getuige gehoord en een aantal van hen heeft verklaard dat zij onderweg waren naar Engeland. De verdachte en de medeverdachte hebben uiteindelijk verklaard dat zij deze tien buitenlandse personen hebben meegenomen op hun reis naar Engeland en dat zij hen daar zouden afzetten.

Wederrechtelijkheid

Uit het dossier volgt dat geen van de tien buitenlandse personen toegangsdocumenten hadden voor Engeland. Zeven van hen hadden in het geheel geen identiteitspapieren bij zich. Die omstandigheid maakt, ook in gevallen waarin deze personen mogelijk op zichzelf rechtmatig in Nederland verbleven, dat de (door)reis van deze tien personen naar Engeland wederrechtelijk was.

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook wist dat de doorreis wederrechtelijk was. Dat leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden.

De verdachte heeft samen met de medeverdachte midden in de nacht tien buitenlandse personen aan boord gelaten, met de bedoeling hen in Engeland af te zetten. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat zij niet de benodigde (toegangs)documenten bij zich hadden. Deze personen moesten op het zeiljacht in de voorkajuit plaatsnemen en een aantal van hen heeft verklaard dat zij van de schippers gedurende de hele reis stil moesten zijn en hun mobiele telefoon niet mochten gebruiken. Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat de personen zich buiten het zicht moesten houden en dat het ook niet de bedoeling was om Engeland via een grensdoorlaatpost binnen te komen.

Conclusie

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, te weten mensensmokkel.

Partiële vrijspraak te duchten levensgevaar

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er ook sprake is geweest van te duchten levensgevaar voor de tien buitenlandse personen op het zeiljacht.

Om het levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is in algemene zin vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat het levensgevaar daadwerkelijk te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van het behulpzaam zijn bij de reis naar Engeland, gelet op de omstandigheden waaronder die reis plaatsvond, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.

Het dossier bevat een onderzoeksrapport van scheeps- en werktuigkundig expert [naam 11] (hierna: de deskundige). Uit zijn rapport volgt dat, gezien de staat van het zeiljacht, het motorvermogen en de navigatie-uitrusting, de overtocht naar Engeland met de “Triton” technisch gezien haalbaar was. Daarentegen bestond er volgens de deskundige een direct levensgevaar voor de opvarenden, omdat de kans op een aanvaring met een zeeschip groot was. Met name het drukke vaargebied in combinatie met de overbelading en beperkte vaarkennis van de schipper zijn factoren welke de haalbaarheid van de overtocht zeer negatief beïnvloeden, zo niet onmogelijk maken. Door de golfslag en de door overbelading negatieve vaareigenschappen zal het onvermijdelijk zijn dat de bemanning vermoeid raakt en zeeziek wordt. Hierdoor zal de concentratie verminderen en de kans op een aanvaring worden vergroot.

De deskundige is later bij de rechter-commissaris gehoord over de conclusies uit zijn rapport. Daaruit volgt dat de deskundige is uitgegaan van een gebrek aan vaarkennis bij de verdachte en de medeverdachte. Geconfronteerd met de daadwerkelijke vaarkennis heeft hij verklaard dat hij ten tijde van het opstellen van het rapport die vaarkennis graag had willen weten, omdat het verhaal daar anders van wordt. Meer concreet heeft hij verklaard dat hij in zijn rapport is uitgegaan van een windkracht van 2 á 3 BFT en een golfhoogte van een halve tot één meter, hetgeen hij een milde tot onrustige zee zou noemen. Uitgaand van de ervaring die de verdachten als zeelieden hebben, zou hij echter van een milde zee spreken bij een golfhoogte van een halve tot twee meter. Met een dergelijke golfhoogte zullen zij niet zitten, aldus de deskundige. Gevraagd naar de kans op een aanvaring met de gegeven ervaren bemanning, heeft de deskundige vervolgens verklaard dat het dan aanzienlijk minder gevaarlijk is om de overkant te halen, omdat er bij zo’n ervaren bemanning eigenlijk geen risico is op oververmoeidheid of zeeziekte.

De rechtbank is op grond van de inhoud van de verklaring van de deskundige bij de rechter-commissaris van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er een (ver)grote kans was op een aanvaring of andere calamiteit, met mogelijk levensgevaar tot gevolg. De overige omstandigheden op het zeiljacht, zoals de afwezigheid van voldoende reddingsmiddelen aan boord, zijn naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende om vast te stellen dat daadwerkelijk levensgevaar te duchten was. Dit is immers slechts relevant wanneer de kans op een calamiteit en het te water raken van personen gedurende de overtocht groot zou zijn geweest.

De verdachte zal om die reden dan ook worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat levensgevaar te duchten was.

Het bewijs

Omdat sprake is van een bekennende verdachte en namens hem geen integrale vrijspraak is bepleit, zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:

de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 16 oktober 2025 afgelegd;

een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 januari 2024 (dossierpagina 99 e.v.);

een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2023 (dossierpagina 63 e.v.);

een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] d.d. 2 december 2023 (dossierpagina 144 e.v.);

een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] d.d. 2 december 2023 (dossierpagina 150 e.v.);

een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] d.d. 2 december 2023 (dossierpagina 156 e.v.);

een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] d.d. 3 december 2023 (dossierpagina 161 e.v.);

een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 5] d.d. 3 december 2023 (dossierpagina 165 e.v.);

een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 6] d.d. 3 december 2023 (dossierpagina 172 e.v.);

een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 7] d.d. 3 december 2023 (dossierpagina 178 e.v.);

een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 8] d.d. 3 december 2023 (dossierpagina 182 e.v.);

een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 9] d.d. 3 december 2023 (dossierpagina 187 e.v.);

een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 10] d.d. 3 december 2023 (dossierpagina 193 e.v.).

3.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, in die zin dat

hij op 2 december 2023 te Den Oever en/of de Noordzee en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meer personen, te weten [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] en [naam 6] en [naam 7] en [naam 8] en [naam 9] en [naam 10] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Nederland en/of Groot-Brittannië, immers hebben verdachten

- een zeilboot genaamd ‘Triton’ ter beschikking gehad en

- voornoemde personen aan boord genomen van voornoemde zeilboot en uitgevaren

- met het doel om voornoemde personen te vervoeren naar Groot-Brittannië en

- aldus het transport naar en de toegang tot het verblijf in Groot-Brittannië van die bovengenoemde personen gefaciliteerd,

terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die toegang en die doorreis wederrechtelijk was.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4
Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van mensensmokkel

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5
Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6
Motivering van de sancties
6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft gezeten.

6.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een lagere straf passend is, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid van te duchten levensgevaar. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat strafvermindering moet volgen, omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.

De verbalisanten hebben volgens de raadsman namelijk in strijd met artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, transportboeien bij de verdachte aangelegd. Dit artikel bepaalt dat transportboeien slechts mogen worden aangelegd als de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de desbetreffende persoon, de ambtenaar of derden. In het dossier is niet vastgelegd of er concrete feiten of omstandigheden aanwezig waren die het gebruik van handboeien redelijkerwijs noodzakelijk maakten. Dit blijkt ook niet uit andere omstandigheden uit het dossier. Het kan daarom niet worden vastgesteld of het aanleggen van de transportboeien noodzakelijk of proportioneel was. Het gebruik van de transportboeien is volgens de raadsman daarom onrechtmatig geweest en levert volgens hem een onherstelbaar vormverzuim op. De raadsman stelt dat er sprake is van een schending van de lichamelijke integriteit van de verdachte, terwijl het betreffende voorschrift er juist op is gericht om dat fundamentele recht te waarborgen.

De raadsman heeft ten aanzien van de hoogte van de straf verder nog verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte first offender is, dat de verdachte tijdens zijn schorsing de draad weer heeft opgepakt, samenwoont met zijn vriendin en veel op zee is en dat de reclassering geen risico op herhaling noch redenen voor interventies ziet. Tot slot is aangevoerd dat de verdachte tijdens zijn werk als visser vluchtelingen heeft gezien die op rubberbootjes de overtocht probeerden te halen en dat hij echt meende deze mensen op deze manier te kunnen helpen. De raadsman heeft om al deze redenen verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijke strafdeel. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om een taakstraf op te leggen.

6.3.

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van de feiten

De verdachte is samen met een ander behulpzaam geweest bij de wederrechtelijke doorreis van tien Albanese en Vietnamese personen in een zeiljacht vanuit Nederland naar Engeland. De tien personen zaten in de voorkajuit zonder frisse lucht en sommigen werden zeeziek. Op de boot waren daarnaast onvoldoende veiligheidsmiddelen voorhanden, namelijk slechts twee (kinder)reddingsvesten voor twaalf aanwezige personen op de boot en was er geen eten voor deze buitenlandse personen aanwezig. De rechtbank acht deze omstandigheden voor de tien buitenlandse personen inhumaan.

De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte door zijn handelen schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Mensensmokkel, in al zijn verschillende uitvoeringen, is een zeer ernstig feit dat inbreuk maakt op de (internationale) rechtsorde en in de samenleving gevoelens van grote onrust veroorzaakt. Daarnaast draagt mensensmokkel bij aan de instandhouding van een illegaal circuit waarin financieel voordeel wordt getrokken van kwetsbare mensen die aanzienlijke bedragen betalen en grote risico’s lopen tijdens hun reis. De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij zich geheel niet heeft bekommerd om (het welzijn van) de gesmokkelde tien personen op zijn zeiljacht en het kwalijke van zijn bijdrage aan de mensensmokkel niet lijkt in te zien.

Persoon van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 8 oktober 2025, waaruit blijkt dat de het schorsingstoezicht goed is verlopen en dat de verdachte zich aan zijn afspraken houdt. De reclassering acht interventies of toezicht niet nodig.

Vormverzuim

Transportboeien

Het dossier houdt niets in over de feiten of omstandigheden die het aanleggen van de transportboeien bij de verdachte redelijkerwijs vereisen als in artikel 22 van de Ambtsinstructie is bedoeld. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn ook anderszins niet aannemelijk geworden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zij niet aanwezig zijn geweest. Dat maakt het gebruik van transportboeien bij de verdachte onrechtmatig. Dit is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.

Bij de vraag of dit verzuim moet leiden tot strafvermindering, zoals door de raadsman bepleit, moet rekening worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor voor de verdachte is veroorzaakt. Nu hieromtrent onvoldoende is aangevoerd, noch anderszins van ander concreet nadeel voor de verdachte dan enig ongemak is gebleken, leidt het verzuim naar het oordeel van de rechtbank niet tot strafvermindering en volstaat de rechtbank met de constatering van het vormverzuim.

Op te leggen straf

Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die in geval van hulp bij illegale toegang of doorreis per gesmokkeld persoon een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt neemt. De rechtbank heeft daarentegen ook oog voor het feit dat de verdachte een first offender is en dat hij 186 dagen in voorarrest heeft gezeten. Ook is sprake van een aanzienlijk tijdsverloop, waarin de verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en waarin hij zijn leven weer op orde heeft gekregen. Tot slot is niet vast komen te staan dat het de bedoeling van de verdachte was om geld te verdienen aan het onderhavige feit. Gelet hierop, en omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten twaalf maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank acht een forse voorwaardelijke gevangenisstraf passend en wil hiermee bereiken dat de verdachte ervan doordrongen blijft dergelijke (verkeerde) keuzes niet opnieuw te maken.

Ook is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 240 uren moet worden opgelegd, met aftrek van de resterende zes dagen die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, naar de maatstaf van twee uren per dag.

7
Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63, 197a van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

8
Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, te weten 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van 240 (tweehonderdveertig) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, met dien verstande dat per dag voorlopige hechtenis de taakstraf met 2 uur wordt verminderd.

Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. D.J. Straathof, voorzitter,

mr. L. Boonstra en mr. J.J. Veldheer, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Verheul,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2025.