3.3.2
Bewijsoverwegingen
Op zaterdag 15 april 2023 omstreeks 12:04 uur vond op de T-kruising van de Van Ostadelaan, de Ruysdaelkade en de Nicolaas Beetskade te Alkmaar een verkeersongeval plaats tussen een motorfiets en een elektrisch ondersteunde bakfiets. Hierbij kwam de vijfjarige [naam slachtoffer] die ten tijde van het verkeersongeval in de bakfiets zat om het leven.
Op grond van de stukken in het dossier en wat op de terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende toedracht van dit ongeval.
Op 15 april 2023 rijdt de verdachte in Alkmaar op een (door hem gehuurde) motor over de Van Ostadelaan in de richting van de Ruysdaelkade. De Van Ostadelaan bestaat uit één rijbaan. Aan weerszijden van die rijbaan is een fietsstrook gesitueerd voorzien van roodkleurig asfalt. Ter hoogte van de plek waar het verkeersongeval plaatsvond, is de Van Ostadelaan verdeeld in twee rijstroken voor tegengesteld verkeer. De rijstroken zijn daar onderling gescheiden door middel van een verkeersgeleidingsstrook met wit puntstuk en een middengeleider. Na de middengeleider bestaat de weg weer uit één rijbaan met twee rijstroken voor verkeer in beide richtingen. Ter plaatse bedraagt de maximumsnelheid 50 km per uur. Aan het begin van de middengeleider is aan beide zijden het bord conform model D2 van bijlage 1 van het RVV 1990 geplaatst op een verkeerszuil. Dit bord houdt in dat het verkeer de daar beginnende middengeleider aan de rechterkant moet passeren.
Bij het naderen van de middengeleider ziet de verdachte drie auto’s langzaam rijden dan wel stilstaan. In plaats van achter deze auto’s aan te sluiten besluit de verdachte de auto’s links in te halen. Hij rijdt daarbij over de verkeersgeleidingsstrook met wit puntstuk, negeert het op de verkeerszuil geplaatst bord model D2 en rijdt met zijn motor links van de middengeleider en dus over de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer.
Vóór de drie langzaam rijdende dan wel stilstaande auto’s, rijdt de vader van [naam slachtoffer] op een elektrisch ondersteunde bakfiets. In de bak zit [naam slachtoffer] . Hij steekt zijn hand uit en maakt vlak na de middengeleider aanstalten om met de bakfiets linksaf te slaan. Omdat de auto achter hem stilstaat en er geen tegemoetkomend verkeer nadert, rijdt hij stapvoets de kruising op om deze over te steken en de Ruysdaelkade in te rijden. Op dat moment botst de verdachte met de motor tegen de zijkant van de bakfiets aan, waardoor [naam slachtoffer] uit de bak wordt geslingerd en op het wegdek terechtkomt.
Als gevolg van het verkeersongeval raakt [naam slachtoffer] zwaargewond en zij wordt met spoed overgebracht naar het ziekenhuis. Korte tijd later overlijdt [naam slachtoffer] in het ziekenhuis als gevolg van zwaar hoofd- en hersenletsel.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte kort vóór en op het moment van het ongeval aanmerkelijk harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Naar de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, onder meer op basis van videobeelden van de PCC Fabritiusschool. Deze beelden beginnen op een afstand van ongeveer 56 meter tot aan de plaats van het ongeval. Uit het (aanvullende) onderzoek indicatieve snelheid op basis van de laatste 17 frames van deze beelden is gebleken dat de motorfiets op dat traject een indicatieve snelheid had van minimaal 66 kilometer per uur en maximaal 77 kilometer per uur. De gemiddelde indicatieve snelheid van de betrokken motorfiets over de afgelegde afstand in de 17 geselecteerde frames bedroeg 71 kilometer per uur. Verder is uit het onderzoek gebleken dat het zeer waarschijnlijk is dat de bestuurder van de motorfiets zijn snelheid verhoogde in de laatste 17 frames van de videobeelden. Uit het proces-verbaal Analyse snelheid kan worden opgemaakt dat de afstand tot het ongeval op dat moment nog maar 47 meter bedroeg en dat het ongeval slechts 2 tot 3 seconden hierna moet hebben plaatsgevonden.
De vastgestelde gemiddelde indicatieve snelheid van 71 km per uur op nog geen 50 meter van en slechts 2 á 3 seconden voor het ongeval, past naar het oordeel van de rechtbank bij getuigenverklaringen in het dossier. Meerdere getuigen hebben verklaard dat zij de indruk hadden dat de verdachte kort voor het ongeval erg hard reed. Dat de verdachte op dat moment ook zijn snelheid verhoogde, past weer de verklaringen van andere getuigen. Zij hoorden een hoog toerental van een motorfiets, hetgeen even stilvalt, en vervolgens weer terugkeert. Dit geluid past bij het naar een andere versnelling overschakelen om vervolgens weer gas te geven om snelheid te kunnen maken.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat de verdachte niet alleen het aanwezige verkeer via het witte puntstuk op de weg en de linkerzijde van de middengeleider heeft ingehaald, maar ook dat hij daarbij aanmerkelijk harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur.
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is allereerst vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in deze zaak sprake. De verdachte is een aantal langzaam rijdende, dan wel stilstaande auto’s genaderd en hij heeft deze auto’s met hoge snelheid links gepasseerd op een plek waar dit niet was toegestaan. Daarbij heeft hij geen rekening gehouden met de bakfiets die zich voor de auto’s bevond. Toen deze linksaf sloeg, is hij tegen de bakfiets gebotst. De bestuurder van de bakfiets hield op dat moment geen rekening met de spookrijdende verdachte en hoefde dat ook niet.
Op basis van het schouwverslag stelt de rechtbank vast dat [naam slachtoffer] als gevolg van de aanrijding op niet natuurlijke wijze is overleden.
Mate van schuld
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat sprake is van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In geval van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte roekeloos heeft gereden en overweegt daartoe als volgt. De wetgever heeft met de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, de toepasselijke strafbepaling bij overtreding van artikel 6 WVW, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank beoordeelt daarom of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de mate van schuld daarmee in roekeloosheid.
In het kader van artikel 5a WVW moet de rechtbank beoordelen of de verdachte met het verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) een of meer van de verkeersregels genoemd in artikel 5a WVW in ernstige mate heeft geschonden, (b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar van anderen.
a. Ernstige schending verkeersregels
Het ongeval vond plaats op een weg binnen de bebouwde kom in een woonwijk met diverse in- en uitritten van kruisende wegen. Op de weg was allerlei verkeer, waaronder auto’s, fietsers en voetgangers en verkeersdeelnemers moeten daar constant anticiperen op de veranderende verkeerssituaties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens het ongeval binnen de bebouwde kom, waar een maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur geldt, met een aanmerkelijk hogere snelheid heeft gereden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid onder g, WVW uitdrukkelijk opgenomen als een gedraging die een ernstige schending van de verkeersregels kan inhouden.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte het bord conform model D2 van bijlage 1 van het RVV 1990 heeft genegeerd en de middengeleider links heeft gepasseerd. Daarbij heeft de verdachte een aantal auto’s ingehaald, waar dit niet is toegestaan. Op dat moment heeft de verdachte tegen de rijrichting ingereden, van waar andere weggebruikers geen verkeer hoeven te verwachten. Deze gedragingen zijn respectievelijk in artikel 5a, eerste lid onder b en j, WVW aangemerkt als gedragingen waarbij verkeersregels in ernstige mate worden geschonden.
Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet gericht zijn op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Bij het beantwoorden van de vraag of hiervan sprake was, moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet de rechtbank kunnen afleiden dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm een opzettelijke schending van de verkeersregels zijn geweest. De vraag aan de verdachte waarom hij deze gedragingen heeft verricht, is door hem onbeantwoord gebleven. De verdachte had geen haast, had goed zicht en hoefde niet uit te wijken.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een zo veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Ditzelfde geldt voor het gegeven dat de verdachte tegen het verkeer in een aantal auto’s heeft ingehaald op een plek waar dat niet was toegestaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Gevaar te duchten
De rechtbank is van oordeel dat door de hiervoor beschreven gedragingen van de verdachte een zeer gevaarlijke situatie is ontstaan. Door met hoge snelheid in te halen op een plaats waar dat niet is toegestaan, heeft de verdachte een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd. Dat die gevaarlijke situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [naam slachtoffer] is overleden.
Conclusie
De rechtbank merkt de gedragingen van de verdachte die tot het verkeersongeval hebben geleid aan als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, te weten roekeloosheid. Omdat als gevolg van dit verkeersongeval [naam slachtoffer] om het leven is gekomen, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.