Rechtbank Noord-Holland, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBNHO:2025:14051

Op 2 December 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 15.165434.25, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNHO:2025:14051. De plaats van zitting was Haarlem.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
15.165434.25
Datum uitspraak:
2 December 2025
Datum publicatie:
2 December 2025

Indicatie

De rechtbank Noord-Holland veroordeelt een drugskoerier tot twee jaar cel voor het smokkelen naar Nederland van ongeveer 5 kilo cocaïne. Met deze straf wijkt de rechtbank Noord-Holland af van de voor drugskoeriers geldende LOVS-oriëntatiepunten.

Bij het bepalen van de straf voor drugskoeriers heeft de rechtbank Noord-Holland tot nu toe de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Volgens die oriëntatiepunten zou de verdachte voor een hoeveelheid van ongeveer 5 kilo cocaïne een gevangenisstraf krijgen van 36 tot 38 maanden. De rechtbank Noord-Holland ziet reden hiervan af te wijken. De rechtbank vindt dat er een scheefgroei is ontstaan tussen de straffen die aan Schiphol-koeriers worden opgelegd, in vergelijking met de straffen die in grote drugszaken worden opgelegd. Schiphol-koeriers staan onderaan in de organisatie en nemen relatief kleine hoeveelheden drugs mee. In de grote drugszaken gaat het om verdachten hoog in de organisatie en over grote hoeveelheden drugs. De rechtbank vindt dat Schiphol-koeriers, naar verhouding, te zwaar gestraft worden. De scheefgroei is de afgelopen jaren vergroot doordat in grote drugszaken steeds vaker procesafspraken worden gemaakt, wat in de regel een flinke strafkorting oplevert voor de verdachte. Vanwege deze scheefgroei vindt de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten voor de bestraffing van Schiphol-koeriers niet langer geschikt, en hanteert in plaats daarvan de volgende voorlopige algemene uitgangspunten:

- tot 1,5 kilo harddrugs -> tot 8 maanden gevangenisstraf en/of een taakstraf;

- 1,5 tot 5 kilo harddrugs -> 6 tot 24 maanden gevangenisstraf;

- 5 tot 20 kilo harddrugs -> 20 tot 36 maanden gevangenisstraf.

Gelet op deze uitgangspunten legt de rechtbank Noord-Holland aan de verdachte in deze strafzaak een gevangenisstraf op van 24 maanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15.165434.25

Uitspraakdatum: 2 december 2025

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 november 2025 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Colombia),

zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. J.L. Scheltens, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1
Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

zij, op of omstreeks 27 mei 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne, elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2
Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

3
Beoordeling van het bewijs
3.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.2

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, kan worden bewezen.

3.3

Oordeel van de rechtbank

3.3.1

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:

een proces-verbaal van verhoor van 9 juli 2025, p. 87-93;

een proces-verbaal van sporenonderzoek van 4 juni 2025, p. 28-33;

een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 28 mei 2025, p. 112-116;

een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen NFiDENT van 28 mei 2025, p. 128-131.

3.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat

hij, op 27 mei 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4
Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5
Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6
Motivering van de sanctie
6.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van het voorarrest.

6.2

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest. De raadsman heeft daarbij gewezen op artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting; als aan de verdachte een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren wordt opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste de helft van de straf is ondergaan.

6.3

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van het feit

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van een materiaal bevattende cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van mensen zeer schadelijke stof en daarom moet het gebruik ervan worden ontmoedigd. Tegen de invoer ervan wordt dan ook streng opgetreden. De ingevoerde hoeveelheid (circa 5 kilogram) was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het gebruik van en de handel in cocaïne gaan gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Ook om die reden worden in de regel forse straffen opgelegd voor de invoer van cocaïne.

De persoon van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 6 september 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.

De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de toelichting die de verdachte op de zitting heeft gegeven op zijn persoonlijke omstandigheden. Hieruit blijkt dat de verdachte in Colombia twee minderjarige kinderen heeft. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij een ongeluk heeft gehad met een onverzekerde auto en dat hij om die reden geld schuldig is aan een persoon die deel uitmaakt van een criminele groep genaamd Los Chotas. Om die schuld te betalen werd hij gedwongen om harddrugs naar Nederland te vervoeren. De verdachte heeft dit vervolgens gedaan omdat hij vreesde dat er anders een aanslag op zijn leven zou worden gepleegd, aldus de verdachte.

De op te leggen straf

Bij de bepaling van de straf voor drugskoeriers die zijn aangehouden op de luchthaven Schiphol, heeft de rechtbank tot voor kort vrijwel steeds de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt gehanteerd. Daarin is voor de in-/uitvoer van harddrugs bij een hoeveelheid van 4000 tot 5000 gram bij de categorie ‘standaard’ een gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.

Ten aanzien van het hiervoor genoemde oriëntatiepunt overweegt de rechtbank dat daarin met een forse gevangenisstraf tot uitdrukking wordt gebracht dat het bij de in/-uitvoer van harddrugs gaat om een ernstig misdrijf, waarvan potentiële nieuwe daders zoveel mogelijk moeten worden weerhouden. Het belang van dit strafdoel (generale preventie) staat als zodanig niet ter discussie, maar de rechtbank constateert wel dat al enige tijd een disbalans bestaat tussen de hoogte van gevangenisstraffen die worden opgelegd aan op de luchthaven aangehouden drugskoeriers, en de hoogte van gevangenisstraffen die worden opgelegd aan verdachten die zich, vaak voor langere tijd, hebben beziggehouden met (de organisatie van) vervaardiging, handel, in- en/of uitvoer van (zeer) grote hoeveelheden harddrugs. In tegenstelling tot deze laatste groep hebben de koeriers die via Schiphol reizen een relatief kleine hoeveelheid drugs bij zich en is hun aandeel in de smokkel in de regel beperkt tot het enkele vervoer ervan. Desondanks worden deze drugskoeriers verhoudingsgewijs aanmerkelijk zwaarder gestraft dan verdachten die worden berecht voor de smokkel van, al dan niet in georganiseerd verband, grote hoeveelheden drugs. Deze disbalans is in de afgelopen jaren verder vergroot door procesafspraken die regelmatig worden gemaakt met verdachten die worden beschuldigd van betrokkenheid bij de organisatie van grootschalige drugshandel. Bij procesafspraken is sprake van een tussen het openbaar ministerie en de verdediging overeengekomen afdoeningsvoorstel dat – indien het door de rechter wordt gevolgd – doorgaans leidt tot een aanzienlijk lagere straf dan zonder de gemaakte procesafspraken zou zijn opgelegd. In deze ontwikkelingen ziet de rechtbank aanleiding om de straffen voor de drugskoeriers die op de luchthaven Schiphol worden aangehouden te matigen. Voor deze matiging van de strafmaat ten opzichte van het oriëntatiepunt van het LOVS hanteert de rechtbank – voorlopige – algemene uitgangspunten. De rechtbank probeert met deze uitgangspunten ook te komen tot meer maatwerk bij de bestraffing van de genoemde categorie drugskoeriers, omdat het daarbij in veel gevallen gaat om verdachten die kwetsbaar zijn door hun slechte persoonlijke omstandigheden en die (mede) onder invloed daarvan tot het plegen van hun misdrijf zijn gekomen.

Die nieuwe voorlopige uitgangspunten nemen bij een gewicht tot 1.500 gram aan harddrugs als uitgangspunt een gevangenisstraf tot 8 maanden en/of een taakstraf. Bij een hoeveelheid van 1.500 tot 5.000 gram is een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 24 maanden als uitgangspunt geformuleerd. Voor een hoeveelheid van 5.000 tot 20.000 gram is als vertrekpunt een gevangenisstraf van 20 tot 36 maanden bepaald.

De rechtbank stelt vast dat het nettogewicht van het in deze zaak aangetroffen materiaal bevattende cocaïne 4999,2 gram is en dat dit aan de bovengrens van voornoemde gewichtscategorie (1.500-5.000 gram) zit.

De rechtbank acht het door de verdediging aangevoerde scenario ten aanzien van de vermeende bedreiging en dwang onvoldoende aannemelijk geworden. De verklaring is weinig gedetailleerd, op onderdelen wisselend en op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hier in het voordeel van de verdachte rekening mee te houden. Ook de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn niet van dusdanig bijzondere aard dat de rechtbank reden ziet daar in de straftoemeting in het voordeel van de verdachte gevolgen aan te verbinden.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, moet worden opgelegd.

7
Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

2 en 10 van de Opiumwet.

Beslissing

8
Beslissing

De rechtbank:

verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;

verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;

bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;

verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;

bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. E. van Kampen, voorzitter,

mrs. J.M. Jongkind en M. Ramondt, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 december 2025.