RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 13/294251-24 en 13/285874-24 (gevoegd ttz)(P)
Uitspraakdatum: 13 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in CTP Veldzicht Vreemdelingen te Balkbrug.
Op 19 december 2024 heeft de rechtbank Amsterdam de zaken op grond van artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie verwezen naar de rechtbank Noord-Holland. Bij gelegenheid van diezelfde zitting heeft de rechtbank Amsterdam de zaken onder bovengenoemde parketnummers gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Hof en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Kisteman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer: 13/294251-24, hierna: zaak A
hij op of omstreeks 13 september 2024 te Amsterdam, in een tabakswinkel aan de [adres 2], vijf a zes pakjes shag, althans één of meer pakjes shag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en/of [getuige 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door aan die [benadeelde 2] en/of [getuige 1] een mes voor te houden/te tonen en/of met dat mes te zwaaien en/of (vervolgens) een mes op die [benadeelde 2] en/of [getuige 1] te richtten;
in de zaak met parketnummer 13/285874-24, hierna: zaak B
1. hij op of omstreeks 6 september 2024 te Amsterdam, een of meer (winkel)goederen (ter waarde van EUR 16,12), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] (locatie [adres 1]), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op of omstreeks 6 september 2024 te Amsterdam, toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke naam en/of geboortedatum en/of geboorteplaats heeft opgegeven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Overwegingen
3
Beoordeling van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A en B ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de drie ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de in zaak A en B ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2025;
het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] van 13 september 2024 (digitale paginanummering 6-9 PV VGL);
het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 13 september 2024 (digitale paginanummering 12-14 PV VGL);
het proces-verbaal van bevindingen – verklaring getuige [getuige 2] van 18 september 2024 (PV aanvulling I).
Ten aanzien van zaak B:
Feit 1:
de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2025;
het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 6 september 2024 (digitale paginanummering 5-6 en bijlage digitale paginanummering 20);
de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2025;
het proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2024 (digitale paginanummering 7).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A en B ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
zaak A
hij op 13 september 2024 te Amsterdam, in een tabakswinkel aan de [adres 2], vijf pakjes shag, die aan [benadeelde 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en [getuige 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door aan die [benadeelde 2] en [getuige 1] een mes te tonen en dat mes op die [benadeelde 2] te richten;
1. hij op 6 september 2024 te Amsterdam winkelgoederen (ter waarde van EUR 16,12), die aan [benadeelde 3] (locatie [adres 1]), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op 6 september 2024 te Amsterdam, toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar een andere dan zijn werkelijke naam en geboortedatum heeft opgegeven.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4
Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 2:
door het bevoegd gezag naar zijn identificerende persoonsgegevens gevraagd, een valse naam en geboortedatum opgeven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
Beslissing
7
Beslissing omtrent het inbeslaggenomen en niet teruggegeven mes
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen en niet teruggegeven mes dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het in zaak A bewezen verklaarde feit met behulp van dat mes, dat aan de verdachte toebehoort is begaan.
8
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.214,08 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit verplaatste schade, zijnde inkomstenderving.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Bij verplaatste schade moet het immers gaan om kosten die de benadeelde partij, als niet de derde maar de benadeelde partij zelf deze zou hebben gemaakt, van de verdachte had kunnen vorderen. De gevorderde gederfde winst van [benadeelde 1] en de gevorderde loonkosten kunnen niet als verplaatste schade worden aangemerkt nu deze schade niet door de benadeelde partij had kunnen worden gevorderd. [benadeelde 2] is immers slechts werkneemster van de tabakswinkel.
Ook ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het geestelijk letsel van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd met stukken van een medisch specialist. Ook liggen de nadelige gevolgen niet zo voor de hand dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zonder onderbouwing aan de hand van stukken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de immateriële schade te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard met betrekking tot de materiële schade. De gevorderde verplaatste schade ziet op inkomensverlies van de werkgever van de benadeelde partij, [benadeelde 1], omdat de winkel na de overval enkele uren was gesloten. Voorts ziet de gevorderde verplaatste schade op doorbetaald loon tijdens ziekte van de benadeelde partij, werkneemster van [benadeelde 1]. De kosten die derden hebben gemaakt, komen op grond van artikel 6:107 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking indien de benadeelde die kosten, als zij die zelf zou hebben gemaakt, zou kunnen vorderen. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat dit voor het inkomensverlies en het doorbetaalde loon het geval is.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het gepleegde feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij voldoende is gebleken dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Gelet op de aard en ernst van de normschending, te weten de bedreiging met een mes, liggen de nadelige gevolgen hiervan voor de benadeelde partij zo voor de hand dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting en mede gelet op de in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen.
De vordering wordt dan ook toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder zaak A bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: winkeloverval] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33, 33a, 36f, 57, 310, 312, 435 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder zaak A en zaak B, feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het in zaak A en zaak B feit 1, bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de verdachte voor het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Verklaart verbeurd: het inbeslaggenomen en niet teruggeven mes
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 2] geleden schade tot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,- (duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Indien de schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig wordt voldaan, kan gijzeling worden toegepast met een totale maximumduur van 20 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M.G. Hink, voorzitter,
mr. E.L. Hoogstraate en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 maart 2025.