Rechtbank Noord-Holland, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBNHO:2025:5877

Op 28 May 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 15.025252.22 (P), bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNHO:2025:5877.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
15.025252.22 (P)
Datum uitspraak:
28 May 2025
Datum publicatie:
28 May 2025

Indicatie

De verdachte heeft zeer onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en nalatig gehandeld waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat haar kleindochter methadon en cocaïne heeft binnengekregen waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Artikel 308 Sr. Overschrijding redelijke termijn. 120 uren taakstraf waarvan 80 uren voorwaardelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15.025252.22 (P)

Uitspraakdatum: 28 mei 2025

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 mei 2025 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. R.P. Peters en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. A.J.J. van der Heiden, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1
Beschuldiging

In de vroege ochtend van 28 januari 2022 is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), toen bijna twee jaar oud, opgenomen in het ziekenhuis met ademhalingsproblemen en verminderd bewustzijn. In het bloed van [slachtoffer] zijn methadon en benzoylecgonine (een omzettingsproduct van cocaïne) aangetroffen. De verdachte, de grootmoeder van [slachtoffer] , is methadon- en cocaïneverslaafd en had de dag voor opname op [slachtoffer] gepast. De verdachte wordt ervan beschuldigd dat [slachtoffer] door haar schuld verdovende middelen heeft binnengekregen, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

De volledige tenlastelegging luidt als volgt:

zij op 27 januari 2022 te Den Helder, in elk geval in Nederland roekeloos, althans grovelijk, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig, haar 21,5 maanden oude kleinkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2020 in het huis, waar methadon en/of cocaïne op de grond en/of in een voor voornoemde [slachtoffer] toegankelijke tas lag(en), heeft laten rond lopen en/of spelen en/of aanwezig laten zijn zonder (voldoende) toezicht, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat haar 21,5 maanden oude kleinkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2020 een of meerdere van voormelde stoffen heeft ingenomen ten gevolge waarvan zij zwaar lichamelijk letsel, te weten intoxicatie met ademhalingsproblemen en/of verminderd bewustzijn als gevolg (waarvoor beademing en/of sedatie en/of vervoer naar en behandeling op de intensive care nodig was), heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte van deze was ontstaan.

2
Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

3
Beoordeling van het bewijs
3.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Volgens haar is van roekeloosheid of grove schuld geen sprake bij de verdachte, maar wel van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onoplettendheid, onachtzaamheid en nalatigheid.

3.2

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat het ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) maar van een moment van onoplettendheid. Ook heeft [slachtoffer] geen zwaar lichamelijk letsel opgelopen, omdat niet is gebleken van blijvend of langdurig letsel, aldus de raadsman.

3.3

Oordeel van de rechtbank

3.3.1

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt daarbij nog het volgende.

3.3.2

Bewijsoverwegingen

Schuld

Schuld in de zin van artikel 308 Sr ziet op de situatie dat een verdachte zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer niet heeft willen veroorzaken, maar hem of haar dat gevolg toch verweten kan worden. Dat is het geval als de verdachte niet alleen anders had kunnen handelen maar ook anders had moeten handelen. Hierbij is belangrijk in hoeverre de verdachte de gevolgen van zijn handelen had kunnen voorzien. Niet elke fout die iemand maakt is voldoende om van schuld te kunnen spreken. Het moet op zijn minst gaan om een verwijtbare, evidente, grotere fout, of om verdergaande fouten die aanmerkelijk, zeer of grovelijk onvoorzichtig zijn. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld, is belangrijk hoe die schuld is omschreven in de tenlastelegging en moet de rechtbank kijken naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.

De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting het volgende vast.

De verdachte was op 27 januari 2022 tussen circa 11.00 en 20.00 uur bij het gezin van haar dochter thuis. Daar woonden kleine kinderen, waaronder het slachtoffer [slachtoffer] . [slachtoffer] was de hele dag in de woning aanwezig. Zij was op dat moment 21 maanden oud. Zoals de verdachte ter zitting heeft bevestigd kon [slachtoffer] conform haar leeftijd net lopen, was zij nieuwsgierig en stopte zij dingen in haar mond.

De verdachte had op 27 januari 2022 methadon en cocaïne bij zich. De verdachte heeft verklaard dat zij in het algemeen slordig met, in ieder geval, de methadon omging en dat zij overal stukjes van pillen bewaarde voor als zij die nodig had.

De verdachte had de methadon en wikkels met resten cocaïne bij zich in een onafgesloten boterhamzakje in haar broekzak. De verdachte wist niet precies hoeveel verdovende middelen ze bij zich had.

De verdachte heeft verklaard dat zij op een gegeven moment zag dat het boterhamzakje uit haar broekzak, met daarin de verdovende middelen, op de grond lag, omdat er een gat in haar broekzak zat. Ze wist niet hoe lang het zakje daar gelegen had. De verdachte heeft de ouders van [slachtoffer] niet gewaarschuwd dat er onbeheerd verdovende middelen op de grond in hun woning hadden gelegen waar [slachtoffer] ook rondliep. Ook heeft ze niet kunnen of proberen te achterhalen of, en zo ja, hoeveel verdovende middelen ze miste.

De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is van schuld in de zin van artikel 308 Sr. In de hiervoor vastgestelde feiten komt een reeks van momenten terug waarop de verdachte onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel heeft nagelaten om voorzorgsmaatregelen te treffen.

De verdachte heeft een onbekende hoeveelheid verdovende middelen meegenomen naar het huis waar [slachtoffer] van 21 maanden oud aanwezig was. Zij wist dat [slachtoffer] net kon lopen, nieuwsgierig was en spullen in haar mond stopte. De verdachte heeft de verdovende middelen niet buiten bereik van [slachtoffer] bewaard, maar in een open boterhamzakje in haar broekzak. Toen zij erachter kwam dat het boterhamzakje met daarin verdovende middelen uit haar broekzak op de grond lag, heeft zij niet kunnen nagaan of alle verdovende middelen nog aanwezig waren, omdat zij niet wist hoeveel zij precies bij zich had.

Dat gaat verder dan een moment van onoplettendheid, zoals de verdediging heeft betoogd. Deze onzorgvuldigheden maakten het voorzienbaar dat [slachtoffer] in contact zou komen met de door de verdachte meegebrachte – en voor een kind levensgevaarlijke – verdovende middelen. Hetgeen ook is gebeurd. Verder heeft de verdachte niets gedaan om ervoor te zorgen dat er direct adequate medische (voorzorgs)maatregelen konden worden genomen, nadat zij de verdovende middelen op de grond had aangetroffen. Zij heeft immers niet tegen de ouders van [slachtoffer] gezegd dat de verdovende middelen binnen het bereik van [slachtoffer] waren geweest, waardoor de vader van [slachtoffer] pas toen hij ‘s nachts wakker werd van de abnormale ademhaling van [slachtoffer] medische hulp heeft gezocht. De verdachte had op al deze momenten dan ook anders kunnen en moeten handelen. Gelet op de ernst en de aard van de onzorgvuldigheden, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld.

Zwaar lichamelijk letsel

De volgende vraag die moet worden beantwoord is of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 Sr geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat die bepaling de rechter desondanks de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, als dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij wegen mee de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Een voor de gezondheid nadelige verstoring van lichamelijke functies kan, ook al is zij tijdelijk en herstelbaar, zwaar lichamelijk letsel opleveren. Daarbij mag de rechter de leeftijd van het slachtoffer betrekken.

Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] in de vroege ochtend van 28 januari 2022 naar het Noordwest Ziekenhuis in Den Helder is gebracht. Er was sprake van ademhalingsproblemen en verminderd bewustzijn. Zij werd daar geïntubeerd en aan de beademing gelegd. Iets later die ochtend werd zij naar het Amsterdam UMC overgebracht, terwijl ze met medicatie in slaap werd gehouden. Daar werd ze opgenomen op de Intensive Care afdeling voor kinderen. Op 1 februari 2022 kon zij gedetubeerd worden en op 2 februari 2022 was haar situatie voldoende gestabiliseerd om op de reguliere kinderafdeling te worden geplaatst. Uit het forensisch geneeskundig letselverslag van 14 december 2023 blijkt dat [slachtoffer] voorafgaand aan medisch ingrijpen gevaar liep op dodelijk of blijvend lichamelijk letsel, bijvoorbeeld door langdurig ademhalingstekort of een tekort aan zuurstof in de (vitale) organen. Het medisch ingrijpen is noodzakelijk geweest om de verwezenlijking van die risico’s te voorkomen.

Hoewel uit het dossier ook blijkt dat [slachtoffer] waarschijnlijk geen blijvend letsel heeft opgelopen, is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij speelt de aard van het letsel een rol, maar met name de ingrijpende aard van het medisch ingrijpen dat noodzakelijk was om dodelijk dan wel blijvend lichamelijk letsel te voorkomen in combinatie met de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer.

Conclusie

De rechtbank komt gezien het voorgaande tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.4

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat

zij op 27 januari 2022 te Den Helder zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam en nalatig haar 21,5 maanden oude kleinkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2020, in het huis waar methadon en cocaïne op de grond lag, aanwezig heeft laten zijn zonder voldoende toezicht, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] voormelde stoffen heeft ingenomen ten gevolge waarvan zij zwaar lichamelijk letsel, te weten intoxicatie met ademhalingsproblemen en verminderd bewustzijn als gevolg, waardoor beademing en sedatie en vervoer naar en behandeling op de intensive care nodig was, heeft bekomen.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.

Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4
Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:

aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5
Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6
Motivering van de sanctie
6.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf ter hoogte van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

6.2

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gevraagd toepassing te geven aan artikel 9a Sr. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om uitsluitend een voorwaardelijke taakstraf aan de verdachte op te leggen.

6.3

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van het feit

De verdachte heeft methadon en cocaïne meegenomen naar het huis waar haar kleinkinderen wonen en is hier zeer slordig mee omgesprongen. Zij bewaarde de drugs onverpakt en niet buiten bereik van de kinderen, maar in haar broekzak en in een plastic tas aan de verwarming in de keuken. Op enig moment heeft de verdachte ontdekt dat er drugs vanuit haar broekzak op de grond in de woonkamer waren gevallen. Zij heeft verklaard dat ze niet wist hoe lang die drugs al op de grond lagen en of één van haar kleinkinderen, waaronder de 21 maanden oude [slachtoffer] , bij die drugs in de buurt was geweest. Hieruit volgt dat de verdachte niet voortdurend toezicht heeft gehouden. Dit terwijl zij wist dat [slachtoffer] , conform haar leeftijd net had leren lopen, nieuwsgierig was en dingen in haar mond stopte. Evenmin wist zij of alle drugs nog aanwezig waren toen zij die weer in haar broekzak stopte, omdat ze niet wist hoeveel zij had meegebracht naar de woning. De verdachte heeft vervolgens nagelaten de ouders van haar kleindochter te waarschuwen of enige andere maatregel te treffen waardoor [slachtoffer] medische hulp kon krijgen. Later bleek dat [slachtoffer] methadon en cocaïne binnen heeft gekregen. Zij heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dat [slachtoffer] geen blijvend letsel of erger heeft opgelopen, is niet te danken aan de verdachte. Zoals is gebleken brengt de combinatie van drugs enerzijds en kleine kinderen anderzijds in één woning grote risico’s met zich. Kinderen staan in een afhankelijke positie ten opzichte van volwassenen en zouden nooit door hen aan dergelijke risico’s mogen worden blootgesteld. Zij zouden daartegen juist beschermd moeten worden.

De op te leggen straf

Gelet op straffen die door Nederlandse rechters in soortgelijke zaken worden opgelegd acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf ter hoogte van 120 uren passend en geboden.

Persoon van de verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 april 2025 (het strafblad) van de verdachte. Hieruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld vanwege een soortgelijk feit, zodat dit niet in haar nadeel zal meewegen.

Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 29 juli 2024. In dit rapport geeft de reclassering aan dat het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat interventies of toezicht niet nodig zijn.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog meegewogen dat de verdachte van haar schuld is doordrongen en ter terechtzitting geëmotioneerd spijt heeft betuigd. De rechtbank twijfelt er wel aan of de verdachte helemaal is gestopt met het gebruiken van drugs, zoals de verdachte op de terechtzitting heeft verklaard. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat de relatie tussen de verdachte en haar dochter en kleinkinderen inmiddels weer hersteld is. Gelet op de ernst van het feit ziet de rechtbank evenwel geen ruimte voor toepassing van artikel 9a Sr of voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals de raadsman heeft bepleit.

Redelijke termijn

In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de

Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd

om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop.

De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen

op 29 januari 2022, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen haar strafvervolging zou worden ingesteld. Dit vonnis wordt op 28 mei 2025 gewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is de zaak niet bijzonder ingewikkeld. De rechtbank stelt verder vast dat de inhoudelijke behandeling van de zaak geen vertraging heeft opgelopen door omstandigheden die voor rekening komen van de verdachte en haar verdediging. De rechtbank stelt de duur van de overschrijding van de redelijke termijn daarom vast op bijna 16 maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging en zal een deel van de op te leggen taakstraf opleggen in voorwaardelijke zin.

Slotsom

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf ter hoogte van 120 uren moet worden opgelegd, met aftrek van de drie dagen tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal, gelet op wat hiervoor is overwogen onder ‘Persoon van de verdachte’ en vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, bepalen dat een gedeelte van 80 uren daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7
Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 308 Sr.

Beslissing

8
Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van 120 (HONDERDTWINTIG) UREN taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 60 (ZESTIG) DAGEN hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot 80 (TACHTIG) UREN, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 (VEERTIG) DAGEN hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Bepaalt dat de drie dagen tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. J.M. Jongkind, voorzitter,

mr. S.J. Riem en mr. B.V.A. Corstens, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2025.