RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.020078.25
Uitspraakdatum: 8 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 april 2025 in de zaak tegen:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.A. Zwinkels, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.L. Koper, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 18 januari 2025 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,één of meerdere keren met een mes, althans scherp voorwerp, heeft gezwaaid en/of heeft gestoken in de richting van de hals en/of buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] in de nek en/of de hand en/of zijn trui (ter hoogte van zijn buik), althans in het lichaam en/of de kleding, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 januari 2025 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen één of meerdere keren met een mes, althans scherp voorwerp, heeft gezwaaid en/of heeft gestoken in de richting van de hals en/of buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] in de nek en/of de hand en/of zijn trui (ter hoogte van zijn buik), althans in het lichaam en/of de kleding, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
8
Vordering benadeelde partij
[slachtoffer]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft zijn advocaat, mr. M.J. van Rooij, advocaat te Purmerend, een vordering tot schadevergoeding tegen de verdachte ingediend ter hoogte van € 26.083,- wegens vermogensschade en immateriële schade die [slachtoffer] als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
Vermogensschade:
inkomstenderving ad € 17.968,-;
eigen risico zorgverzekering ad € 385,-;
beschadigde kleding en schoenen ad € 230,-;
Immateriële schade: € 7.500,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de vermogensschade in zijn geheel toewijsbaar is en dat de immateriële schade deels kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, primair verzocht de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft zij verzocht de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk te verklaren omdat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW en het bepalen daarvan een onevenredige belasting voor het strafproces vormt.
Meer subsidiair heeft zij verzocht de gevorderde inkomstenderving af te wijzen omdat de benadeelde partij er zelf voor gekozen heeft geen arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten, waardoor het verhalen van deze schade op de verdachte niet redelijk is.
De benadeelde partij dient in de gevorderde schade voor de kleding en schoenen niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard, omdat deze schade niet is onderbouwd. Bovendien lijkt het erop dat ten onrechte de nieuwprijs van de kleding en de schoenen wordt gevorderd.
Ten aanzien van de vergoeding van het eigen risico voor de zorgkosten is niet onderbouwd dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt. Daarom dient ook op dit punt de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht de vergoeding aanzienlijk te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot het de vermogensschade en de immateriële schade deels toewijzen en overweegt daartoe het volgende.
Voor wat betreft de verzochte inkomstenderving is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd en dat nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Daarom zal de benadeelde partij op dit punt in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde schade van de schoenen en de kleding overweegt de rechtbank dat deze schade weliswaar niet is onderbouwd, maar dat op basis van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat het slachtoffer deze schade heeft geleden. De kleding is immers bebloed en/of kapot en de schoenen zijn in beslag genomen en niet teruggeven. De rechtbank komt, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid, een bedrag van € 150,- als vergoeding voor deze schade billijk voor en wijst de vordering voor het overige af.
De schade voor het eigen risico ad € 385,- kan naar het oordeel van de rechtbank in zijn geheel worden toegewezen. Gelet op het vervoer met de ambulance en de aard van de behandeling in het ziekenhuis acht de rechtbank het aannemelijk dat de benadeelde partij deze kosten heeft moeten maken.
Met betrekking tot de immateriële schade stelt de rechtbank vast dat sprake is van lichamelijk letsel dat rechtstreeks is veroorzaakt door het bewezenverklaarde. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering van immateriële schade van de benadeelde partij (zie hiervoor artikel 6:106 lid 1 onder b van het BW). Voor het antwoord op de vraag welk bedrag billijk is als vergoeding voor geleden immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft littekens op zijn linker onderarm, een litteken op de rechterhand en twee littekens bij de keel. Daarnaast heeft hij geestelijk letsel, te weten onder meer een posttraumatische stressstoornis, waarvoor hij in behandeling gaat en waardoor hij op dit moment niet kan werken. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.000,- en voor het overige de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij. Het enkele feit dat kennelijk sprake is van een langlopende familieconflict tussen de verdachte en de benadeelde partij maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
In totaal zal de vordering van de benadeelde partij worden toegewezen voor een bedrag ter hoogte van € 5.535.-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2025 tot aan de dag van algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot zes (6) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 5.535,-, bestaande uit € 535,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de gevorderde schade ten aanzien van de kleding en de schoenen voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.535,- en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal 62 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
een geldbedrag ad € 570,-;
een geldbedrag ad € 1.040,-;
een geldbedrag ad € 1.500,-.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. A.K. Korteweg en mr. I.A. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2025.