Rechtbank Noord-Holland, raadkamer strafrecht overig

ECLI:NL:RBNHO:2023:1810

Op 1 March 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland een raadkamer procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 15-269219-20 rekest 22-012007, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNHO:2023:1810. De plaats van zitting was Alkmaar.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
15-269219-20 rekest 22-012007
Datum uitspraak:
1 March 2023
Datum publicatie:
2 March 2023

Indicatie

Verzoek schadevergoeding art. 530 Sv. Deels afgewezen i.v.m. ongegrond verklaard beklag. Beperkte vergoeding voor verschijnen ter zitting, omdat die zitting voorkomen had kunnen worden door schriftelijke vragen te beantwoorden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Alkmaar

parketnummer : 15-269219-20

raadkamernummer : 22-012007

datum : 1 maart 2023

beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker]

,

woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam

([adres]),

hierna te noemen: de verzoeker.

Feiten

De verzoeker is op 14 maart 2022 door de politierechter van deze rechtbank vrijgesproken. Dit vonnis is onherroepelijk geworden.

Procedure

Het verzoekschrift is op 30 mei 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.

De griffier van deze rechtbank heeft de raadsvrouw van verzoeker bij e-mails van 8 december 2022, 15 december 2022 en telefonisch op 21 december 2022 verzocht om twee zaken toe te lichten: Waarom worden “administratieve handelingen” tegen het uurtarief van de advocaat in rekening gebracht en waarom wordt ondanks jurisprudentie van de Hoge Raad vergoeding gevraagd voor de ongegrond verklaarde beklagprocedure.

Verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal € 6.236,80:

€ 5.556,80 wegens kosten rechtsbijstand;

€ 680,00 wegens opstelling en indiening van het verzoekschrift.

Standpunten in raadkamer

De raadsvrouw heeft in raadkamer het verzoekschrift nader toegelicht. Zij heeft bevestigd dat het klaagschrift in een procedure op grond van artikel 552a Sv ongegrond is verklaard op 14 december 2020. De raadsvrouw heeft in het onderhavige verzoekschrift bewust verzocht, de gemaakte kosten van rechtsbijstand voor de beklagprocedure toch te vergoeden. Dit gelet op de verwevenheid tussen de beklagprocedure en de strafzaak tegen de verzoeker.

Daarnaast heeft de raadsvrouw uitleg gegeven over de posten ‘administratieve handelingen’ op de urenspecificatie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een vergoeding kan worden toegekend voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand, met uitzondering van de gemaakte kosten voor de beklagprocedure. Uit de beschikking ECLI:NL:HR:2020:1056 blijkt dat de gemaakte kosten van rechtsbijstand voor de beklagprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komen als het klaagschrift ongegrond is verklaard.

Overwegingen

Beoordeling

De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 14 maart 2022, waarbij de verzoeker is vrijgesproken. Het verzoek is tijdig ingediend.

Met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand

Op grond van artikel 530 lid 2 Sv kan aan de gewezen verdachte, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, een vergoeding worden toegekend voor de kosten van rechtsbijstand. In artikel 534 lid 1 Sv staat beschreven dat deze vergoeding alleen wordt toegekend, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

De rechtbank acht een vergoeding wegens de gemaakte kosten van rechtsbijstand billijk, met uitzondering van de gemaakte kosten voor de beklagprocedure.

Uit artikel 530 lid 4 Sv jo 529 lid 5 Sv volgt dat een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ook van toepassing is op de behandeling van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv. Daarbij merkt de rechtbank op dat het moet gaan om een gegrond verklaard klaagschrift. (Voetnoot 1)

Het namens de klager ingediende klaagschrift (20-002731) is op 14 december 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de gemaakte kosten voor de beklagprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komen en volgt daarbij de rechtspraak van de Hoge Raad. (Voetnoot 2) De volgende onderdelen komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking:

24-03-2020 opstellen processtuk 2,00

27-03-2020 volmacht indienen per akte 0,50

27-03-2020 klaagschrift met bijlagen 0,10

29-06-2020 binnenkomende correspondentie 0,50

14-12-2020 raadkamer 0,50

14-12-2020 reistijd 1,00

24-12-2020 uitgaande correspondentie 0,10

05-02-2021 uitgaande correspondentie 0,10

02-04-2021 uitgaande correspondentie 0,30

24-09-2021 binnenkomende correspondentie 0,10

24-09-2021 Administratieve handelingen 0,20

24-09-2021 Administratieve handelingen 0,10

Dit betekent dat het verzochte bedrag van € 5.556,80 met € 2.116,29 (5,5 uren à € 300,00 =

€ 1.650,00 + 6% bureaukosten + 21% btw) zal worden verminderd, zodat een bedrag van

€ 3.440,51 resteert.

Met betrekking tot de forfaitaire vergoeding

De rechtbank zal het gebruikelijke bedrag van € 340,00 toekennen voor de kosten van opstellen en indiening van dit verzoek.

De rechtbank moet uit maatschappelijk oogpunt zo zuinig mogelijk omgaan met zittingstijd en -ruimte. Verdere achterstanden in de behandeling van zaken dienen zo mogelijk te worden voorkomen, met name in het strafrecht. Het is daarom dat de rechtbank probeert om verzoeken tot schadevergoeding (530 en 533 Sv) buiten een zitting om te beoordelen, dus zonder mondelinge behandeling op een zitting. Dat levert in enorm veel gevallen resultaat op; die zaken kunnen worden afgedaan, zonder mondelinge behandeling.

In deze zaak is dat ook geprobeerd, door na de indiening van het verzoekschrift aan de raadsvrouw twee vragen te stellen over de inhoud van het door haar opgestelde verzoekschrift. Na beantwoording daarvan zou een mondelinge behandeling van het verzoek waarschijnlijk niet nodig zijn. De raadsvrouw heeft echter niet de moeite genomen om op de vragen van de rechtbank te reageren, ook niet na een tweede verzoek en zelfs niet na een telefonische ‘reminder’.

Hierin ziet de rechtbank aanleiding om het forfaitaire bedrag van € 340,00 voor de behandeling ter zitting niet toe te kennen voor de behandeling van de zaak op de zitting. Die zitting ging inhoudelijk immers slechts over dezelfde twee vragen die de rechtbank eerder al had gesteld. Beantwoording daarvan, voorafgaande aan de zitting, zou in redelijkheid – gelet op de ervaring van de raadsvrouw – maximaal 20 minuten hebben gekost. Dat betekent € 128,26 (inclusief kantoorkosten en btw).

De overige aan het verzoek bestede tijd heeft (de raadsvrouw van) verzoeker aan zichzelf te wijten.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 3.908,41 (zegge: drieduizend negenhonderdacht euro en eenenveertig cent), als volgt gespecificeerd:

de kosten van een raadsvrouw in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer tot een bedrag van € 3.440,15;

de kosten van een raadsvrouw voor het opstellen en indienen van dit verzoek tot een bedrag van € 340,00;

de kosten voor de behandeling van het verzoekschrift ter zitting € 128,26 en

wijst af wat meer is verzocht.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. D. Koppe, griffier,

en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.

Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van: € 3.908,41 (zegge: drieduizend negenhonderdacht euro en eenenveertig cent) ten gunste van de verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer NL66 ABNA 0550137491, ten name van Stichting Derdengelden Takens Admiraal Advocaten te Amsterdam onder vermelding van D106549.

Voetnoot

Voetnoot 1

Hoge Raad 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191, NJ 2009/99

Voetnoot 2

Hoge Raad 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1056, NJ 2020/298 m.nt. W.H. Vellinga