Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank heeft geconstateerd dat er behalve de onderhavige bestuurlijke boetes en last onder dwangsom ook een invorderingsbeschikking is genomen. Gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op de beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom. Eiseres heeft ter zitting verzocht de invorderingsbeschikking wegens proceseconomische redenen niet in deze procedure te betrekken. Voor de overtredingen die volgens de staatssecretaris hebben geleid tot het van rechtswege verbeuren van de last onder dwangsom zijn eveneens punitieve sancties opgelegd. Op het moment zijn separate beroepsprocedures aanhangig tegen de invorderingsbeschikking en de oplegging van de punitieve sancties. In deze procedures liggen daarom dezelfde overtredingen voor ter beoordeling. Het ligt daardoor volgens eiseres meer in de rede de beoordeling van de invorderingsbeschikking en de oplegging van de punitieve sancties tezamen te laten plaatsvinden. Gelet op de samenhang tussen de invorderingsbeschikking en de beroepen tegen de (andere) punitieve sancties ziet de rechtbank aanleiding om de invorderingsbeschikking niet in deze procedure te betrekken.
3. Dat betekent dat de rechtbank in deze uitspraak alleen de oplegging van twee bestuurlijke boetes en een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling van overtredingen van de Alcoholwet zal beoordelen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De staatssecretaris stelt dat eiseres artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet heeft overtreden. Dit artikel bepaalt dat het verboden is om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank aan te bieden of te verstrekken voor gebruik elders dan ter plaatse waarbij de indruk wordt gewekt dat de prijs lager is dan 75% van de prijs die gewoonlijk wordt gevraagd.
Is artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet een kwalitatieve invoerbeperking of een maatregel van gelijke werking?
6. Eiseres stelt zich – primair en kort samengevat weergegeven – op het standpunt dat artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet in strijd is met artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Volgens eiseres beperkt deze bepaling uit de Alcoholwet ten onrechte de concurrentie en daarmee het vrije verkeer van goederen. Artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet is om die reden onverbindend.
6.1.
De staatssecretaris betoogt dat artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet niet binnen de werkingssfeer van artikel 34 van het VWEU valt omdat artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet geldt voor alle aanbieders en verstrekkers van alcoholhoudende dranken die zich begeven op de Nederlandse markt voor particulieren. De staatssecretaris vindt hiervoor steun in de wetgeschiedenis. (Voetnoot 1) Ook heeft de maatregel op producten van zowel Nederlandse als buitenlandse marktdeelnemers rechtens en feitelijk dezelfde invloed. De toegang tot de markt wordt niet beperkt, omdat buitenlandse aanbieders zelf hun prijzen kunnen vaststellen en zij daarbij nog steeds in staat zijn om kortingsacties in te stellen tot ten hoogste 25%. De staatssecretaris licht verder toe dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel van de Alcoholwet is dat problematisch alcoholgebruik wordt voorkomen vanuit het oogpunt van bescherming van de volksgezondheid. Dit doel wordt bereikt door onder meer prijsacties te verbieden waarbij de indruk wordt gewekt van een korting van meer dan 25% van de gewoonlijk gehanteerde verkoopprijs. De Alcoholwet beoogt niet de concurrentie te beïnvloeden.
6.2.
De rechtbank acht aannemelijk dat de gelding van de verbodsbepaling uit artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet een drukkende invloed kan hebben op de toegang tot de Nederlandse markt voor alcoholhoudende dranken. Het is op voorhand niet onaannemelijk dat het verbod op prijsacties van meer dan 25% het toetreden tot de Nederlandse markt minder aantrekkelijk maakt, doordat toepassing van dat verbod kan leiden tot een lagere te verwachten winstmarge voor degenen die bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken aanbieden of verstrekken. Ook is van belang dat niet in alle lidstaten van de Europese Unie vergelijkbare verbodsbepalingen gelden over de beperking op de omvang van prijsacties voor alcoholhoudende dranken. Dit maakt het aanbieden van alcoholhoudende dranken op de Nederlandse markt in potentie minder aantrekkelijk in verhouding tot het aanbieden van alcoholhoudende dranken op de markten van andere lidstaten van de Europese Unie.
6.3.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 28 van het VWEU volgt dat in de Europese Unie het verkeer van goederen vrij is. Artikel 34 van het VWEU bepaalt dat in strijd met het vrije verkeer van goederen wordt gehandeld als sprake is van een kwalitatieve invoerbeperking of een maatregel van gelijke werking. Kwalitatieve invoerbeperkingen omvatten invoerquota en invoerverboden. Een maatregel van gelijke werking is door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) omschreven als iedere handelsregeling van lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren. (Voetnoot 2) Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU bestaan er echter ook maatregelen die aan deze omschrijving voldoen maar die desalniettemin niet binnen de werkingssfeer van artikel 34 van het VWEU vallen. Een voorbeeld hiervan is de uitzondering die het HvJEU heeft beschreven in het Keck arrest. (Voetnoot 3) Maatregelen waarop artikel 34 van het VWEU van toepassing is, kunnen in aanvulling daarop en onder voorwaarden, worden gerechtvaardigd met toepassing van het bepaalde in artikel 36 van het VWEU.
6.4.
Uit de rechtspraak van het HvJEU volgt dat de uitzondering op de werkingssfeer van artikel 34 van het VWEU, zoals is neergelegd in het arrest Keck, van toepassing is op maatregelen die bepaalde verkoopmodaliteiten aan banden leggen of verbieden, mits die bepalingen van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien, en mits zij zowel rechtens en feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten. (Voetnoot 4)
6.5.
De rechtbank is, met de staatssecretaris, van oordeel dat de verbodsbepaling van artikel 2a, tweede lid van de Alcoholwet valt onder deze uitzondering. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
6.5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel uit artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet een verkoopmodaliteit is in de zin van het Keck arrest. De maatregel leidt niet tot een verandering aan het product, maar omvat een voorwaarde waaronder dat product, alcoholhoudende drank, op de markt mag worden aangeboden.
6.5.2.
Eiseres heeft ten eerste aangevoerd dat de maatregel uit artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet een (in)direct discriminerende werking heeft, omdat deze bepaling niet van toepassing is op degenen die vanuit andere lidstaten van de Europese Unie alcoholhoudende dranken aanbieden of verstrekken. Eiseres wijst op de definitie van “verkoop op afstand” in artikel 1 van de Alcoholwet en de wetsgeschiedenis. Volgens de staatssecretaris is het verbod uit artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet ook van toepassing op buiten Nederland in de Europese Unie gevestigde ondernemingen en wordt ook tegen deze ondernemingen handhavend opgetreden. De rechtbank overweegt dat de definitie van “verkoop op afstand” waarin is aangegeven dat de koper en verkoper “zich beiden in Nederland bevinden” niet relevant is voor de toepassing van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet. Immers is “verkoop op afstand” geen bestanddeel van artikel 2a, tweede lid. Voor dit artikel is de vraag relevant of sprake is van het “aanbieden of verstrekken van” en niet of een product ook daadwerkelijk is verkocht. Het verbod van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet is zowel van toepassing op eiseres, die haar producten verkoopt op afstand door enkel producten aan te bieden op een website, als op fysieke winkels. Het voorgaande betekent ook dat deze bepaling, anders dan eiseres meent, zich niet alleen richt tot aanbieders van alcoholhoudende drank die in Nederland gevestigd zijn, maar ook geldt voor buitenlandse aanbieders die alcoholhoudende dranken aanbieden op de Nederlandse markt.
6.5.3.
Eiseres voert ten tweede aan dat de maatregel uit artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet een (in)direct discriminerende werking heeft, omdat deze bepaling niet van toepassing is op de verkoop van alcoholhoudende dranken door groothandels. Algemeen bekend is volgens eiseres dat ook particulieren laagdrempelig alcoholhoudende dranken kunnen aanschaffen bij deze groothandels. De rechtbank overweegt dat voor de vaststelling of sprake is van een direct of indirect discriminerend effect van de door de staatssecretaris toegepaste verbodsbepaling uit de Alcoholwet van belang is of deze bepaling op producten van aanbieders of verstrekkers van alcoholhoudende dranken uit een andere lidstaat niet rechtens en feitelijk dezelfde invloed heeft als op producten van aanbieders of verstrekkers die zich al op de Nederlandse markt bevinden. Daarvan kan sprake zijn indien dezelfde maatregel een product dat wordt ingevoerd vanuit een andere lidstaat sterker beïnvloedt dan het nationale product. (Voetnoot 5) Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van directe of indirecte discriminatie in voorgaande zin. Het verbod van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet geldt alleen voor het aanbieden en verstrekken aan particulieren en niet voor het aanbieden en verstrekken van de ene aan de andere onderneming. Zoals de rechtbank onder 6.5.2. heeft overwogen is de verbodsbepaling zowel van toepassing op Nederlandse ondernemingen die alcoholhoudende dranken aanbieden of verstrekken als op ondernemingen die dit doen vanuit andere lidstaten. De rechtbank ziet niet in hoe het onderscheid tussen het aanbieden en verstrekken aan particulieren en het aanbieden en verstrekken aan ondernemingen gelet op het voorgaande zou leiden tot een (in)direct discriminerend effect. Uit die omstandigheid kan niet worden afgeleid dat een ingevoerde alcoholhoudende drank sterker wordt beïnvloed door de toepassing van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet, dan een nationaal product. Daarbij komt dat de verbodsbepaling uit artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet eveneens geldt voor groothandels voor zover zij aan particulieren alcoholhoudende dranken aanbieden of verstrekken. De gemachtigden van de staatssecretaris hebben op de zitting verder bevestigd dat bij een geconstateerde overtreding ook tegen een groothandel handhavend kan worden opgetreden.
6.6.
Dit alles betekent dat er geen aanleiding is artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet onverbindend te achten wegens strijd met het VWEU.
6.7.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
6.8.
Met het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de gronden die eiseres heeft aangevoerd over toepassing van de rechtvaardigingsgrond uit artikel 36 van het VWEU.
Het lex certa-beginsel
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris in strijd met het lex certa-beginsel heeft gehandeld door het opleggen van de bestuurlijke boetes en de last onder dwangsom. Daartoe voert eiseres aan dat de wettekst van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet onvoldoende duidelijk bepaalt wanneer sprake is van een overtreding. De norm in de Alcoholwet is dusdanig vaag dat eiseres, ondanks al haar inspanningen en voorbereidingen om te voldoen aan de Alcoholwet, niet wist en ook niet redelijkerwijs kon weten dat zij mogelijk in strijd handelde met de Alcoholwet. In de wettekst zijn een drietal vage begrippen opgenomen, te weten “de indruk wekken”, “alcoholhoudende drank” en “prijs die gewoonlijk wordt gevraagd”. Deze begrippen zijn voor velerlei interpretaties vatbaar, doordat zij niet zijn voorzien van een nadere toelichting of uitwerking in de Alcoholwet of de regelgeving die ter nadere uitwerking daarvan is opgesteld. Als zodanig is het aan de inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om vast te stellen wanneer aan deze begrippen is voldaan. Dit maakt de toepassing van deze bepaling arbitrair, onvoorspelbaar en onbepaalbaar. Dit heeft de gemachtigde van de staatssecretaris volgens eiseres ook onderkend tijdens de hoorzitting in bezwaar. Door deze omstandigheden is het enkel mogelijk om achteraf duidelijkheid te verkrijgen over de uitleg die moet worden gegeven aan de boetebepaling.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met het lex certa-beginsel uit artikel 7 van het EVRM. (Voetnoot 6) In beginsel is voldoende duidelijk wat wordt bedoeld met: “de indruk wekken”, “alcoholhoudende drank” en “prijs die gewoonlijk wordt gevraagd”. In de wetgeschiedenis is verduidelijkt dat prijsacties met alcoholhoudende drank worden verboden die een voordeel suggereren van meer dan 25%. Dit houdt in dat verstrekkers van alcoholhoudende drank consumenten met een prijsactie iets willen laten denken, waardoor de consument wordt verleid om naar de winkel te komen of de webshop te bezoeken om de alcoholhoudende drank te kopen. De wetgever heeft volgens de staatssecretaris goede redenen gehad om “de indruk wekken” niet nader te specificeren. Daarmee wordt voorkomen dat ongewenste gedragingen buiten het verbod vallen. Op voorhand is niet voorzienbaar op welke wijze en met welke middelen ondernemers bij consumenten de indruk zullen wekken dat een bepaalde korting wordt gegeven. Dit kan immers op vele manieren. Verder wijst de staatssecretaris op een overgelegd overzicht van vragen en antwoorden zoals is opgesteld ter verduidelijking van de toepassing van de verbodsbepaling. Daaruit blijkt volgens de staatssecretaris dat de door eiseres gemaakte prijsvergelijking strijdig is met artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet. Uit de wetsgeschiedenis volgt verder dat “de prijs die gewoonlijk wordt gevraagd” betrekking kan hebben op de prijs die gewoonlijk bij het betreffende verkooppunt wordt gehanteerd, maar ook op de prijs die gewoonlijk elders wordt gevraagd. Ook dit begrip is niet onduidelijk.
7.2.
De rechtbank overweegt dat het lex certa-beginsel besloten ligt in artikel 5:4 van de Awb en artikel 7 van het EVRM. Dit beginsel verlangt van de wetgever dat hij met het oog op de rechtszekerheid op een zo duidelijk mogelijke wijze de verboden gedragingen omschrijft. De betrokkene moet uit de omschrijving van het verbod kunnen afleiden welk gedrag strafbaar is, zodat hij sanctionering kan voorkomen. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat de wetgever soms met een zekere vaagheid, bestaande uit het gebruik van algemene termen, verboden gedragingen omschrijft om te voorkomen dat gedragingen die strafwaardig zijn buiten het bereik van die omschrijving vallen. Die vaagheid kan onvermijdelijk zijn, omdat niet altijd te voorzien is op welke wijze de te beschermen belangen in de toekomst zullen worden geschonden en omdat, indien dit wel is te voorzien, de omschrijvingen van verboden gedragingen anders te verfijnd worden met als gevolg dat de overzichtelijkheid wegvalt en daarmee het belang van de algemene duidelijkheid van wetgeving schade lijdt. (Voetnoot 7)
7.3.
De rechtbank overweegt verder dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Alcoholwet volgt dat het niet langer toestaan van prijsacties van meer dan 25% één van de hoofdlijnen is waarop de Alcoholwet in 2021 is gewijzigd ten opzichte van de daarvoor geldende Drank- en Horecawet. Hieraan ten grondslag ligt de idee dat kortingsacties op alcoholhoudende dranken van meer dan 25% leiden tot het aanschaffen van meer, en daarmee ook een grotere consumptie van, alcoholhoudende dranken. Dit terwijl de consumptie van alcohol negatieve implicaties heeft voor de (volks)gezondheid. In artikel 2a van de Alcoholwet is daarom een verbod op bepaalde prijsacties opgenomen. In de wetgeschiedenis is over het in deze zaak relevante tweede lid van artikel 2a van de Alcoholwet de volgende toelichting opgenomen:
“In het voorgestelde tweede lid wordt verboden om de indruk te wekken dat de prijs lager is dan 75% van de prijs die gewoonlijk wordt gevraagd. Als alcoholhoudende drank wordt aangeboden voor gebruik elders dan ter plaatse met bijvoorbeeld de vermelding «van € 10,–, voor € 7,–», wordt daarmee de indruk gewekt dat er een stuntkorting wordt gegeven. Dit is ook het geval als deze vermelding altijd wordt gebruikt. Daarom wordt in het voorgestelde tweede lid geen aanduiding van een termijn gebruikt, hetgeen wel het geval is in het voorgestelde eerste lid. Ook gaat het in het tweede lid niet om de prijs die gewoonlijk bij het betreffende verkooppunt wordt gevraagd. Het kan ook (juist) gaan om de prijs die gewoonlijk elders wordt gevraagd.
Voor beide voorgestelde leden geldt dat het niet nodig is om vast te stellen dat de alcoholhoudende drank daadwerkelijk is verkocht, slechts het aanbieden is voldoende om een overtreding vast te stellen. Daartoe is in het voorgestelde artikel 2a opgenomen dat het gaat om «aan te bieden of te verstrekken».” (Voetnoot 8)
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de toelichting van de staatssecretaris en de toelichting in de wetsgeschiedenis van de Alcoholwet, aanvaardbaar is dat de wetgever in artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet heeft volstaan met het hanteren van enigszins ruime omschrijving van de verboden gedraging. In de wetsgeschiedenis van de Alcoholwet is duidelijk beschreven dat het verboden is met een prijsactie de suggestie te wekken van een prijsvoordeel van meer dan 25% ongeacht of deze prijsactie tijdgebonden is. Ook is duidelijk aangegeven dat voor de indruk die wordt gewekt ook juist de prijs die gewoonlijk elders wordt gevraagd relevant kan zijn. (Voetnoot 9) De rechtbank is van oordeel dat de enigszins ruime omschrijving van de verboden gedraging er niet aan in de weg heeft gestaan dat voor eiseres duidelijk had kunnen en moeten zijn dat de door haar gedane prijsuitingen niet waren toegestaan gelet op het bepaalde in artikel 2a, tweede lid van de Alcoholwet, zoals hierna onder 8.2. en 9.2. verder wordt overwogen. De rechtbank is van oordeel dat de bepaling op zichzelf bezien voldoende bepaald en kenbaar is om ten aanzien van de door eiseres gedane prijsuitingen handhavend te kunnen optreden door middel van de oplegging van de bestuurlijke boetes en de last onder dwangsom.
7.5.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Heeft eiseres artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet overtreden?
Bestuurlijke boete van €.1360,-
8. Met het primaire besluit I, zoals in stand gelaten in het bestreden besluit I, heeft de staatssecretaris aan eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 1.360,-. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van bevindingen van 31 december 2021. Daaruit blijkt dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat op de hoofdpagina een aan eiseres toebehorende website ( [website] ) een wijnfles van het merk “Château Haut Tour de Coutelin Saint-Estèphe” stond afgebeeld met daarbij in grote letters “Kerstdeal”. Naast de fles stonden twee grote ronde cirkels met daarin de tekst: “Bij Gall & Gall 23,99 per fles. Bij ons slechts 9,99 per fles”. De toezichthouder heeft op grond hiervan geconcludeerd dat eiseres een korting suggereerde van 58,36% op de prijs die gewoonlijk voor deze wijn bij een ander verkooppunt wordt gevraagd. Dit levert volgens de staatssecretaris een overtreding op van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet.
8.1.
Eiseres voert aan dat de staatssecretaris een onjuiste uitleg van het begrip ‘prijs die gewoonlijk wordt gevraagd’ hanteert in het bestreden besluit. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat voor deze vergelijking van belang is welke prijs gewoonlijk in de markt wordt gehanteerd. Hiervoor is volgens eiseres vereist dat tenminste een vergelijking met meerdere verkooppunten plaatsvindt, ofwel dat de toezichthouder de prijs bij één verkooppunt gedurende een langere tijd monitort. Een andere uitleg is volgens eiseres eveneens problematisch vanuit Unierechtelijk perspectief, omdat daarmee de normale prijsvorming in het geding komt. Ten aanzien van deze monitoring verwijst eiseres eveneens naar een mededeling van de staatssecretaris tijdens een wetgevingsoverleg. (Voetnoot 10) Nu de toezichthouder in het rapport van bevindingen dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit I ten onrechte slechts een vergelijking heeft gemaakt met één ander verkooppunt op één specifiek moment heeft de staatssecretaris niet kunnen vaststellen dat eiseres een prijs heeft gehanteerd waarmee zij een korting suggereert van hoger dan 25% ten opzichte van de prijs die gewoonlijk wordt gevraagd voor de betreffende fles wijn. Daarbij biedt eiseres deze fles wijn gewoonlijk aan voor een prijs van € 13,29. De prijs van € 9,99 ligt dan ook niet meer dan 25% lager dan de gewoonlijk gehanteerde prijs van de fles. De bestuurlijke boete kan volgens eiseres om deze redenen geen standhouden.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiseres artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet heeft overtreden. De staatssecretaris heeft als uitgangspunt mogen hanteren dat voor het bepalen van de indruk die eiseres wekt met een prijsuiting leidend is de vergelijking en aanduiding van producten zoals zij deze zelf heeft beschreven. Doordat eiseres de fles wijn van het merk “Château Haut Tour de Coutelin Saint- Estèphe” die zij zelf voor € 9,99 aanbiedt, vergelijkt met een wijn van hetzelfde merk bij een andere aanbieder en daarbij zelf de prijs vermeldt die de andere aanbieder vraagt (te weten € 23,99) heeft zij de indruk gewekt dat zij deze alcoholhoudende drank aanbiedt voor minder dan 75% van de gewoonlijk gehanteerde prijs elders. Deze indruk wordt nog versterkt door de wijze van weergave van de prijsuiting in de banner van de webpagina en het hanteren van formuleringen als: “bij Gall & Gall”, “bij ons slechts” en “kerstdeal”.
8.2.1.
Dat eiseres stelt dat zij deze wijn doorgaans aanbiedt voor € 13,29 maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De prijsuiting van eiseres, zoals is beschreven in het rapport van bevindingen van de NVWA van 31 december 2021, omvat immers geen vergelijking tussen de gewoonlijk door eiseres gehanteerde prijs voor de fles wijn en de prijs voor de fles die in afwijking van die gewoonlijk door eiseres gehanteerde prijs wordt gerekend. Daardoor is de flesprijs zoals eiseres deze stelt gewoonlijk te hebben gehanteerd, niet relevant bij het bepalen van de indruk die eiseres wekt met de door haar gedane prijsuiting.
8.2.2.
De rechtbank vindt, anders dan eiseres, in de wettekst en wetgeschiedenis geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de staatssecretaris bij de uitleg van het begrip “prijs die gewoonlijk wordt gehanteerd” had moeten aansluiten bij de prijs die gewoonlijk in de markt wordt gehanteerd. Voor de indruk die wordt gewekt met een prijsactie is de vergelijking tussen producten en aanduidingen relevant zoals deze door een aanbieder of verstrekker zelf is gedaan. Dat de in de vergelijking opgenomen prijzen van alcoholhoudende dranken mogelijk niet aansluiten bij de gemiddelde marktprijzen voor deze alcoholhoudende dranken is op zichzelf niet relevant voor de indruk die wordt gewekt met de door de aanbieder of verstrekker gedane prijsuiting. In de wetgeschiedenis van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet is verder overwogen dat voor de bepaling van de prijs die gewoonlijk wordt gehanteerd ook relevant kan zijn welke prijs gewoonlijk elders wordt gerekend. Daaruit valt niet af te leiden dat een vergelijking met de prijzen van meerdere verkooppunten dient plaats te vinden. Verder heeft de wetgever expliciet overwogen dat bewust geen maximale termijn is opgenomen voor de overtreding. Ook verder biedt de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten voor de stelling dat om de prijs die gewoonlijk wordt gevraagd te kunnen vaststellen in de zin van artikel 2a, tweede lid, een monitoring over een langere tijd is vereist. De overweging uit de wetsgeschiedenis over het monitoren van de prijs ziet, anders dan eiseres betoogt, op het bepaalde in het eerste lid van artikel 2a. De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat deze uitleg van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet in strijd is met het vrije verkeer van goederen in de Europese Unie, zoals door eiseres is betoogd.
8.2.3.
Eiseres betoogt voorts ten onrechte dat de overtreding niet kan worden vastgesteld omdat zij geen identieke wijnen heeft vergeleken in de door haar gedane prijsuiting. Door gebruik te maken van de vermeldingen “bij ons € 9,99 per fles” en “bij Gall & Gall € 23,99 per fles” wekt eiseres zelf de indruk dat het gaat om een voldoende vergelijkbare alcoholhoudende drank die zij voor minder dan 75% van de gewoonlijke prijs elders aanbiedt.
8.3.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Bestuurlijke boete van € 2.720,-
9. In het primaire besluit II, zoals in stand gelaten in het bestreden besluit II, heeft de staatssecretaris aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van € 2.720,-, omdat zij bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank aanbood of verstrekte voor gebruik elders dan ter plaatse waarbij de indruk werd gewekt dat de prijs lager was dan 75% van de prijs die gewoonlijk werd gevraagd. De staatssecretaris heeft zich voor het vaststellen van de overtreding gebaseerd op het rapport van bevindingen van 15 juli 2022. De staatssecretaris wijst erop dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat op de beginpagina van een website van eiseres het volgende stond vermeld: “SUPERSTUNT Zomerkoning uit de Provence – Les Hauts Plateaux Alpes-de-Haute-Provence Rosé. – Eén fles 12,98 – Doos 6 flessen 6,49 per fles – Bestel de SUPERSTUNT nu!”. Ook heeft de toezichthouder gezien dat “Eén fles 12,98” in een oranje cirkel was afgebeeld en dat de vermelding “Doos 6 flessen 6,49 per fles” in een witte cirkel was afgebeeld. Ook was de witte cirkel meer op de voorgrond geplaatst en was deze beduidend groter dan de oranje cirkel. Uit deze bevindingen leidt de toezichthouder af dat eiseres een korting suggereerde van 50% per fles op de prijs die normaal per losse fles wordt gevraagd.
9.1.
Eiseres betoogt dat het rapport van bevindingen onvoldoende grondslag biedt om een overtreding van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet te kunnen vaststellen. Bij het inrichten van de advertentie heeft zij rekening gehouden met de gemiddelde consument. De webpagina wekt niet de indruk dat een korting van meer dan 25% korting wordt gehanteerd. Ook is van belang dat de doosprijs van 6 x € 6,49 afgezet tegen de gewoonlijk gehanteerde doosprijs geen prijs oplevert van minder dan 75% van de gewoonlijke doosprijs.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiseres artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet heeft overtreden. Zoals de rechtbank hiervoor onder 8.2 heeft overwogen heeft de staatssecretaris als uitgangspunt mogen hanteren dat voor het bepalen van de indruk die eiseres wekt met een prijsuiting leidend is de vergelijking en aanduiding van producten zoals zij deze zelf heeft beschreven. Uit het rapport van bevindingen van 15 juli 2022 volgt in dit opzicht dat eiseres een prijsuiting heeft gedaan waarbij zij de gewoonlijke flesprijs van € 12,98 van de wijn Les Hauts Plateaux Alpes-de-Haute-Provence Rosé heeft afgezet tegen een flesprijs van € 6,49 die wordt gerekend voor zover een consument een doos met zes flessen van deze wijn aanschaft. Met deze vergelijking en de daarin opgenomen aanduidingen wekt eiseres de indruk dat de aanschaf van zes flessen Les Hauts Plateaux Alpes-de-Haute-Provence Rosé resulteert in een prijs per fles die lager ligt dan 75% van de prijs die gewoonlijk voor deze fles wordt gevraagd. Die indruk wordt versterkt door de wijze van vormgeven van de webpagina en de gehanteerde formuleringen. Dat eiseres stelt dat de prijs van gehele doos zoals deze volgt uit de geplaatste advertentie niet lager dan 75% ligt van de gewoonlijke prijs van de gehele doos doet aan het voorgaande niet af nu door eiseres in de door haar gedane prijsuiting niet de gewoonlijke doosprijs is vergeleken met de prijs van de doos die met toepassing van de gehanteerde korting tot stand is gekomen.
9.3.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel?
10. Eiseres betoogt verder dat de bestreden besluit I en II in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. Van belang is dat de staatssecretaris enkel optreedt tegen Nederlandse bedrijven die op afstand online handelen en niet tegen bedrijven die alcoholhoudende dranken aanbieden vanuit fysieke verkooppunten. Dit vermoeden wordt bevestigd doordat de NVWA deze keuze probeert te rechtvaardigen.
10.1.
De staatssecretaris stelt dat hij ook handhavend optreedt ten aanzien van bedrijven met fysieke verkooppunten van alcoholhoudende dranken die het verbod in kwestie overtreden. Ter illustratie wijst de staatssecretaris erop dat hij ook handhavend heeft opgetreden op het moment dat bij een fysieke vestiging van de Hema een overtreding werd geconstateerd.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de staatssecretaris in gelijke gevallen ongelijk heeft gehandeld door enkel handhavend op te treden ten aanzien van bedrijven die online alcoholhoudende dranken aanbieden. De staatssecretaris heeft deugdelijk toegelicht dat hij ook optreedt tegen overtredingen van artikel 2a, tweede lid van de Alcoholwet zoals begaan in fysieke winkels en dat heeft eiseres niet gemotiveerd betwist.
10.3.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel?
11. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris met het bestreden besluit II in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Eiseres wijst op van de NVWA en het ministerie van VWS afkomstige vragen en antwoorden over de toepassing van de Alcoholwet, zoals vermeld op de website van Stichting Verantwoorde Alcoholconsumptie (STIVA). (Voetnoot 11) Volgens eiseres kon ze hieraan het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat als zij een normaal gehanteerde losse flesprijs vergelijkt met de flesprijs bij aanschaf van een doos van diezelfde wijn de normale doosprijs bepalend is voor de indruk die zij wekt met de prijsuiting en niet de normale losse flesprijs:
“als een doos alcoholhoudende drank een product is dat gebruikelijk als zodanig wordt aangeboden/verstrekt, geldt voor het bepalen van de maximaal toegestane korting de daarvoor geldende prijs als uitgangspunt.”
Dit gerechtvaardigd vertrouwen wordt ondersteund doordat ook de Albert Heijn gebruik maakt van uitingen waarbij zij de prijs van een fles uit een doos vergelijkt met de prijs van een losse fles waarbij sprake is van een prijsverschil van meer dan 25%, aldus eiseres.
11.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Uit het antwoord kan niet worden afgeleid dat het is toegestaan om de prijs van een losse fles wijn te vergelijken met de prijs van een fles wijn als deze in een doos wordt verkocht. Op 13 september 2021 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij de branchevereniging, NVWA en VWS waren vertegenwoordigd. In dit verband konden door de branche vragen worden gesteld over de toepassing van de Alcoholwet. Deze vragen zijn voorzien van een antwoord. De staatssecretaris wijst erop dat de vraag die ten grondslag ligt aan het door eiseres aangehaalde antwoord als volgt luidt:
“Q: Mag dooskorting van 10% worden gezien als een van-prijs? Die wordt het hele jaar gegeven bij aankoop van een doos. De doos is dan het product waarvoor een bepaalde referentieprijs voor geldt en waar dan dus ook als een geheel korting op kan worden gegeven? Of moet dit gezien worden als kwantumvoordeel, hetgeen dat mogelijk wel onder de prijsacties valt? Als ze zo’n korting het hele jaar door geven valt het dan onder de reikwijdte van artikel 2a? / Kan een doos (á 6 fl) een andere CAP hebben dan de CAP van een individuele fles x 6?”
Uit de vraag en het antwoord volgt, aldus de staatssecretaris, dat een doos wijn en een fles wijn als een apart product dienen te worden gezien. Uit deze vermelding kan niet worden afgeleid dat het is toegestaan om de prijs van een losse fles wijn te vergelijken met de prijs van een fles wijn als deze in een doos wordt verkocht. Dat het vergelijken van twee producten onder een verboden prijsactie kan vallen volgt ook uit het volgende vraag en antwoord:
“Q: Is het toegestaan dat retailer prijsvergelijking tussen eigen producten en die van andere aanbieders communiceert, waarbij verschil in prijs >25% bedraagt?
A: nee, zie lid 2 van artikel 2a.”
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Zoals onder 9.2. is overwogen heeft eiseres als onderdeel van een door haar gedane prijsuiting een normale losse flesprijs vergeleken met de prijs van die fles als onderdeel van een doos met zes flessen van diezelfde wijn. Aan de door eiseres aangehaalde vragen en antwoorden heeft zij niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat een vergelijking is toegestaan tussen een losse fles en een fles als onderdeel van een doos voor zover daarbij de indruk wordt gewekt dat aanschaf van een zes flessen wijn resulteert in een prijs van minder dan 75% van de prijs die voor een normale fles wordt gehanteerd. Door eiseres is immers niet de normale doosprijs vergeleken met de prijs van die doos door toepassing van de korting. De staatssecretaris heeft in dit opzicht toegelicht dat tegen soortgelijke uitingen van andere ondernemingen ook handhavend wordt opgetreden.
11.3.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
De hoogte van de bestuurlijke boetes
12. Volgens eiseres bestaat aanleiding over te gaan tot matiging van de bestuurlijke boetes. Eiseres draagt daartoe aan dat zij niet wist en niet kon weten dat de prijsuitingen op de webpagina’s in strijd zijn met artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet. Zij is in dit opzicht ten onrechte niet gewaarschuwd door de staatssecretaris. Eiseres is daarbij uitgegaan van de informatie op de website van de NVWA en zij wordt hiervoor onredelijk zwaar bestraft. De overtredingen betreffen allemaal verschillende gedragingen en eiseres heeft nooit bewust de wet willen overtreden. Ook benadrukt eiseres dat zij een kleine speler is op de markt voor alcoholhoudende dranken, zodat de impact van een mogelijke overtreding beperkt is. Het Alcoholbesluit en het specifiek interventiebeleid Alcoholwet van de NVWA (het interventiebeleid) bieden de staatssecretaris onvoldoende ruimte om met deze door eiseres genoemde omstandigheden rekening te houden bij het bepalen van de hoogte van de boete. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. (Voetnoot 12)
12.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat bij het bepalen van de boetehoogte voor de overtreding van artikel 2a van de alcoholwet in het Alcoholbesluit rekening is gehouden met de ernst van het feit. Het artikel is ingevoerd om overmatig alcoholgebruik te voorkomen. Dit is een speerpunt van het alcoholbeleid. Een overtreding wordt daarom gezien als een ernstig feit. Ook staat het boetebedrag in verhouding met het financieel voordeel dat door de overtreder behaald kan worden. Bij het bepalen van de boetehoogte is rekening gehouden met de personele omvang van de onderneming: onderscheid wordt gemaakt tussen ondernemingen met meer of minder dan 50 werknemers. Bij recidive wordt de boete met 50% of 100% verhoogd. Het beleid voorziet in een indeling van overtredingen in klassen. Daarbij is rekening gehouden met de omvang van (het risico op) gevolgen voor de volksgezondheid en de herstelbaarheid daarvan. Hoe groter (het risico op) gevolgen voor de volksgezondheid, des te hoger de classificering van de overtreding. Uit de bijlage volgt dat overtreding van artikel 2a is ondergebracht in categorie B, omdat er (risico op) ernstig gevaar voor de gezondheid bestaat. Hiermee is de mate van verwijtbaarheid reeds verdisconteerd in het beleid. Tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam is hoger beroep ingesteld.
12.2.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de bestuurlijke boetes van € 1.360,- en € 2.720,-, zoals vastgesteld door de staatssecretaris, passend en geboden is. De door eiseres aangevoerde omstandigheden geven geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de overtredingen van artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet, zoals deze hiervoor zijn vastgesteld, in verminderde mate aan eiseres zijn toe te rekenen. De rechtbank is van oordeel dat het voor eiseres duidelijk had kunnen en moeten zijn dat zij met de door haar gedane prijsuitingen in strijd handelde met artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet. Mede in dit verband valt niet in te zien dat de staatssecretaris heeft moeten volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Dat verschillende gedragingen hebben geleid tot het vaststellen van overtredingen kan eiseres eveneens niet baten. De rechtbank is van oordeel dat daaruit juist blijkt dat eiseres kennelijk steeds heeft getracht naar andere wegen te zoeken en daarmee bewust het risico heeft gelopen op een bestuurlijke boete, terwijl zij had kunnen en moeten weten dat dit niet was toegestaan. Door de staatssecretaris is in het verweerschrift van 1 februari 2024 voorts betwist dat eiseres een kleine speler op de markt van alcoholhoudende drank is. Hoe dat ook zij, het valt niet in te zien op welke wijze de marktpositie van eiseres een omstandigheid is die moet leiden tot het matigen van de hoogte van de bestuurlijke boetes.
12.3.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
De last onder dwangsom
13. Volgens eiseres is de oplegging van de last onbegrijpelijk en daarmee in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dit door de onduidelijkheden die de toepassing van de Alcoholwet met zich brengt. Van de zeven boetes die de staatssecretaris aanhaalt bij de oplegging van de last zijn twee nog niet onherroepelijk. Eiseres voert verder aan dat de dwangsom van € 10.000,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 50.000,- zodanig hoog is dat de invordering daarvan een onevenredige impact heeft. Op de zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat de invordering van de last mede heeft geleid tot gedwongen ontslagen. Ook zijn bestuurlijke boetes die ten grondslag liggen aan de last onder dwangsom opgelegd naar aanleiding van technische drukfouten. Deze fouten zijn na het constateren daarvan direct door eiseres aangepast. De bestuurlijke boetes zijn daarbij alle opgelegd voor andere gedragingen. Ook is eiseres een kleine speler op de wijnmarkt.
13.1.
De staatssecretaris heeft toegelicht dat hij met toepassing van het Interventiebeleid overgaat tot het opleggen van een last onder dwangsom indien blijkt dat andere handhavingsmodaliteiten, zoals de eerder aan eiseres opgelegde bestuurlijke boetes, niet tot gevolg hebben dat het verbod uit artikel 2a, tweede lid, van de Alcoholwet in het vervolg in acht genomen wordt. De staatssecretaris heeft benadrukt dat bij eiseres een veelheid van overtredingen is geconstateerd waarvan in deze procedure maar een klein aandeel voorligt. Aan eiseres zijn onder meer bestuurlijke boetes opgelegd ter hoogte van € 5.000,-. Nu de bestuurlijke boete van deze hoogte niet heeft geleid tot een gedragsverandering bij eiseres, heeft de staatssecretaris de hoogte van de dwangsom per overtreding vastgesteld op € 10.000,- met een maximum van € 50.000,-.
13.2.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de overtredingen die zijn vastgesteld de staatssecretaris bevoegd was de last onder dwangsom op te leggen. Wat betreft de hoogte van de dwangsom is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris de hoogte van de last onder dwangsom heeft kunnen vaststellen op € 10.000,- met een maximum van € 50.000,-. Niet gebleken is dat deze bedragen niet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. (Voetnoot 13) Voor zover eiseres betoogt dat de financiële draagkracht van haar niet toereikend is, overweegt de rechtbank dat die draagkracht bij het opleggen van de last onder dwangsom in beginsel geen rol kan spelen. Van een dwangsom die naar draagkracht wordt vastgesteld, gaat immers geen zodanige prikkel uit dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. (Voetnoot 14) Eiseres heeft haar stelling dat de hoogte van de last onder dwangsom een onevenredige impact heeft op haar bedrijfsvoering niet nader onderbouwd met stukken zodat daarmee niet is gebleken dat de hoogte van de last onder dwangsom onredelijk is. Ook de overige omstandigheden geven, gelet op het onder 12.2. overwogene, geen aanleiding voor de conclusie dat oplegging van de last onder dwangsom onredelijk is of dat de hoogte daarvan dient te worden gematigd.
13.3.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Bijlage
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- verkoop op afstand: een koopovereenkomst:
a. tussen degene die bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank verkoopt en een particulier;
b. die zich beiden in Nederland bevinden;
1. Het is verboden om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank aan te bieden of te verstrekken voor gebruik elders dan ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van een maand of korter lager is dan 75% van de prijs die in het betreffende verkooppunt gewoonlijk wordt gevraagd.
2. Het is verboden om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank aan te bieden of te verstrekken voor gebruik elders dan ter plaatse waarbij de indruk wordt gewekt dat de prijs lager is dan 75% van de prijs die gewoonlijk wordt gevraagd.
Artikel 43b
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van artikel 2a, eerste en tweede lid.
Artikel 44aa
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het gestelde bij of krachtens:
a. de artikelen 2, 2a, 14a, 20a, tweede tot en met vierde lid, en 25, derde lid, waar ook te lande gepleegd;
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete bepaalt.
1. Voor in de bijlage I omschreven overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens deze wet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de bestuurlijke boete die opgelegd kan worden.
1. Het in kolom I van de bijlage I genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de dag waarop de overtreding is begaan minder dan vijftig werknemers telde.
2. Het in kolom II van de bijlage I genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de dag waarop de overtreding is begaan vijftig of meer werknemers telde.
3. Het in de kolommen I en II opgenomen bedrag van de bestuurlijke boete wordt met 50% verhoogd, indien aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend, door de burgemeester of Onze Minister een bestuurlijke boete is opgelegd wegens overtreding van hetzelfde artikel van de wet en er nog geen twaalf maanden zijn verlopen sinds die eerdere bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden.
4. Het in de kolommen I en II opgenomen bedrag van de bestuurlijke boete wordt met 100% verhoogd, indien aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend, door de burgemeester of Onze Minister tweemaal of vaker een bestuurlijke boete is opgelegd wegens overtreding van hetzelfde artikel van de wet en er nog geen twaalf maanden zijn verlopen sinds de eerste van die bestuurlijke boetes onherroepelijk is geworden.
Specifiek interventiebeleid NVWA Alcoholwet (IB02-SPEC 29, versie 2)
Sanctionerende interventie
Overtredingen van de Alcoholwet worden doorgaans bestuurlijk beboet.
Corrigerende interventies kunnen naast of in plaats van sanctionerende interventies worden ingezet. Dat kan nuttig zijn zodra blijkt dat sanctionerende interventies (alleen) onvoldoende leiden tot naleving van de regelgeving.
Specifieke corrigerende interventie
Als één of meer overtredingen worden geconstateerd die in ernst, aantal en tijdsbestek een corrigerende interventie rechtvaardigen, wordt met een specifieke corrigerende interventie ingegrepen. Dit ingrijpen kan betrekking hebben op:
a. beëindiging van een overtreding; of
b. voorkoming van nieuwe overtredingen.
Aan een specifieke corrigerende interventie kan, voor zover van toepassing, een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang worden verbonden.(…).