Rechtbank Noord-Nederland, mondelinge uitspraak omgevingsrecht

ECLI:NL:RBNNE:2024:4908

Op 28 November 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een mondelinge uitspraak procedure behandeld op het gebied van omgevingsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is LEE 24/225, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNNE:2024:4908.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
LEE 24/225
Datum uitspraak:
28 November 2024
Datum publicatie:
13 December 2024

Indicatie

Het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar is ongegrond. Het bezwaar is te laat ingediend. Het besluit was op de juiste wijze gepubliceerd. Eisers hebben geen argumenten naar voren gebracht waarom het bezwaar niet op tijd is ingediend, zodat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Voor zover eisers een beroep doen op het evenredigheidsbeginsel, slaagt dat niet. Bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb gaat het namelijk om een gebonden bevoegdheid. Voor een aanvullende belangenafweging is dus geen plaats.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 24/225

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2024 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. G.P. Wempe),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen, het college

(gemachtigden: G.B.E. Fik en A.M. Timmer).

Als derde-partij neemt aan het geding deel Huisman Supermarkt B.V. te Elim, vergunninghouder

(gemachtigde: mr. L.J. Gerritsen).

Zitting hebben: mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.

Verschenen zijn: de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college, [derde] namens vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering beslissing

1. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en zal hieronder uitleggen waarom.

1.1.

Vast staat dat eisers te laat bezwaar hebben gemaakt tegen de omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een supermarkt en het bouwen van appartementen in [woonplaats] .

1.2.

Die vergunning is verleend en verzonden op 16 juni 2023. Dat betekende dat de bezwaartermijn eindigde op 28 juli 2023. Het bezwaar is op 6 september per mail en op 8 september 2023 per post ingediend. Dat is te laat.

1.3.

De rechtbank moet vervolgens beoordelen of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Vast staat dat de vergunning op de juiste wijze is gepubliceerd. Eisers hebben geen verdere argumenten naar voren gebracht waarom het bezwaar niet op tijd is ingediend, zodat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

1.4.

De beroepsgrond van eisers dat de bezwaartermijn niet meer van openbare orde zou zijn, dat de bestuursrechter de bezwaartermijn niet langer ambtshalve toetst en dat de gemeente vrijheid zou hebben om van de termijnoverschrijding geen punt meer te maken, leidt niet tot een ander oordeel. Deze argumenten zien namelijk niet op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding maar op het wel of niet ambtshalve beoordelen van de bezwaartermijn.

1.5.

De rechtbank begrijpt uit de vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters (Voetnoot 1) overigens niet dat het bestuursorgaan ‘vrijheid zou hebben van de termijnoverschrijding geen punt meer te maken.’ Uit die rechtspraak blijkt namelijk dat de bezwaartermijn een dwingendrechtelijke bepaling is. Dat betekent dat de instantie waarbij een rechtsmiddel is ingesteld, gehouden is de tijdigheid van dat rechtsmiddel te beoordelen en, in geval van niet-verschoonbare termijnoverschrijding, het rechtsmiddel niet-ontvankelijk te verklaren. Dat is wat het college in dit geval heeft gedaan.

1.6.

Voor zover een beroep wordt gedaan op het evenredigheidsbeginsel, slaagt dat niet. Bij de toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht gaat het namelijk om een gebonden bevoegdheid. Voor een aanvullende belangenafweging is dus geen plaats.

1.7.

Het beroep is dus ongegrond en er is derhalve geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

1.8.

Als een partij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank, kan deze partij binnen 6 weken na verzending van het proces-verbaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2024 door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.

griffier

rechter

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoot

Voetnoot 1

Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500.