Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de verleende vergunning voor de spoedkap van vier bomen op het adres ter hoogte van Laan van de Vrijheid 27-87 te Groningen.
1.1.
Het college heeft de vergunning met het besluit van 7 augustus 2024 verleend.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigden van het college, de heer
[naam]
namens Woningstichting Patrimonium en de heer
[naam]
en
[naam]
namens Donker Groep B.V.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter overweegt ten eerste dat met partijen ter zitting is besproken of sprake is van formele en materiële connexiteit tussen het verzoek om voorlopige voorziening en een ingediend bezwaar. In het verzoek om voorlopige voorziening en het bezwaarschrift staat dat bezwaar wordt gemaakt tegen het kappen van de bomen zonder vergunning. Ter zitting is verder gebleken dat verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend naar aanleiding van de werkzaamheden rondom de bomen die rond 6 en 7 augustus werden uitgevoerd en niet naar aanleiding van de verleende vergunning voor de kap van de bomen. Deze vergunning is op 7 augustus 2024 verleend, op dezelfde dag als bezwaar is gemaakt en het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. Het college heeft ter zitting echter toegezegd dat het bezwaar, nu er wel een kapvergunning is verleend, wordt opgevat alsof het is gericht tegen de kapvergunning. Gelet daarop loopt er op dit moment bij het college een bezwaarprocedure die inhoudelijk is gericht tegen de kapvergunning, waardoor de formele en materiële connexiteit naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet aan een behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening in de weg staan.
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening eveneens opvatten als gericht op de verleende kapvergunning en overweegt verder als volgt. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit, die het besluit toestaat, in beginsel als belanghebbende wordt aangemerkt. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Als gevolgen van enige betekenis ontbreken, wordt geen belanghebbendheid aangenomen. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
5. Verzoekster woont op het adres
[adres]
in
[woonplaats]
. Zij woont daar in een appartementengebouw. Ter zitting heeft verzoekster verklaard zicht te hebben op de bomen vanaf de trappengang en de galerij van het appartementengebouw, maar niet vanuit haar eigen woning of balkon. Zij stelt de galerij ook als balkon te gebruiken. Verder wordt het parkje waar de bomen staan door haar en de andere bewoners van de omliggende appartementengebouwen veel gebruikt en zit zij regelmatig in het parkje bij de bomen.
6. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar bezwaar tegen de verleende kapvergunning. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het appartementengebouw op zo’n 50 tot 60 meter afstand van de bomen ligt. Die afstand alleen is onvoldoende om verzoekster reeds daarom als belanghebbende aan te merken. De afstand moet in onderlinge samenhang worden bezien met onder andere het zicht op de bomen. Verzoekster heeft enkel zicht op de bomen vanaf de galerij en de trappengang van het appartementengebouw. Die delen van het gebouw maken geen onderdeel uit van haar eigen woning. Vanuit haar eigen woning heeft zij geen zicht op de bomen. Enkel het zicht vanaf de galerij en de trappengang acht de voorzieningenrechter te beperkt om verzoekster, in samenhang met de afstand tussen het gebouw en de bomen, om die reden als belanghebbende aan te merken. Verder heeft verzoekster nog naar voren gebracht dat zij gebruikmaakt van het parkje waar de bomen staan. Dit parkje is echter niet alleen toegankelijk voor bewoners van het appartementengebouw waarin zij woont, maar is openbaar toegankelijk en kan ook door andere mensen worden bezocht. Ook daarin ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding om aan te nemen dat verzoekster gevolgen van enige betekenis van de kap ondervindt. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de ruimtelijke uitstraling van de kap en de gevolgen daarvan op het woon- en leefklimaat van verzoekster te beperkt zijn om aan te nemen dat zij gevolgen van enige betekenis ondervindt van de verleende kapvergunning.
7. Omdat de verwachting is dat het bezwaar van verzoekster door het college niet-ontvankelijk zal worden verklaard, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.