Rechtbank Noord-Nederland, eerste aanleg - meervoudig civiel recht overig
ECLI:NL:RBNNE:2025:1610
Op 14 March 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is C/18/242598 / KG RK 25-68, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNNE:2025:1610. De plaats van zitting was Leeuwarden.
Indicatie
Het verzoek tot wraking is niet-ontvankelijk. Op het moment van het indienen van het wrakingsverzoek was de verzoeker geen gemachtigde meer van een partij in de zin van artikel 8:15 Awb, waardoor hij geen wrakingsverzoek kon indienen.
Uitspraak
beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummer: C/18/242598 / KG RK 25-68
Beslissing van 14 maart 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
hierna te noemen: de verzoeker.
gemachtigde:
strekkende tot de wraking van
mr. M.W. de Jonge
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 februari 2025;
- het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 25 februari 2025;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 25 februari 2025;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 28 februari 2025.
2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. M.W. de Jonge, bestuursrechter, die is belast met de behandeling van de procedure met zaaknummer [zaaknummer hoofdzaak] , kort gezegd de behandeling van het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2024 van het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente] strekkende tot het intrekken van een uitkering op grond van de Participatiewet. Verzoeker heeft dat beroep ingediend namens [partijnamen hoofdzaak] en [partijnamen hoofdzaak] (verder: [partijnamen hoofdzaak] c.s.). Hij trad in die procedure dus op als hun gemachtigde. Hij zal hierna mede als gemachtigde worden aangeduid voor zover hij die rol in de hiervoor bedoelde procedure heeft gehad.
2.2
Door verzoeker is aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter niet heeft gehandeld zoals van een rechter mag worden verwacht. De behandeling ter zitting van voornoemde procedure was gepland op 25 februari 2025 om 12.00 uur. In verband met uitloop van een andere zitting kon verzoeker zich pas om 12.23 uur melden in de betreffende zittingszaal. De behandeling ter zitting was op dat moment al aangevangen in afwezigheid van de gemachtigde. Wat er tot dan toe was besproken, is door de rechter niet toegelicht aan de gemachtigde. Om 12.28 uur deelde de rechter als beslissing mee dat de behandeling ter zitting zou worden geschorst en dat de behandeling pas zou worden hervat zodra [partijnamen hoofdzaak] c.s. een andere gemachtigde zouden hebben aangewezen. Die beslissing is door de rechter niet toegelicht.
3
Het standpunt van de rechter
3.1
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per brief van 28 februari 2025.
3.2
De rechter heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het verzoek door de gemachtigde is ingediend na de mondelinge uitspraak waarin hem werd geweigerd bijstand te verlenen aan [partijnamen hoofdzaak] c.s. of hen te vertegenwoordigen in de onderliggende procedure. Subsidiair heeft de rechter zich op het standpunt gesteld dat aan het verzoek tot wraking geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid zou kunnen blijken.
Overwegingen
4.1
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 Awb en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria. Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een gemachtigde kan eveneens een wrakingsverzoek indienen namens de partij die hij in de procedure vertegenwoordigt.
4.2
De rechtbank stelt vast dat het wrakingsverzoek is ingediend na afloop van de behandeling ter zitting en nadat de rechter op grond van artikel 8:25 Awb had beslist dat verzoeker niet langer bijstand mocht verlenen aan [partijnamen hoofdzaak] c.s. of hen mocht vertegenwoordigen in de onderliggende procedure. Dat betekent dat verzoeker op het moment van het indienen van het wrakingsverzoek geen gemachtigde meer was van een partij in de zin van artikel 8:15 Awb en daarom geen wrakingsverzoek namens [partijnamen hoofdzaak] c.s. kon indienen. Uit het verzoekschrift blijkt overigens ook niet dat het de bedoeling is geweest om het wrakingsverzoek namens [partijnamen hoofdzaak] c.s. in te dienen, maar dat verzoeker zich bij de wrakingskamer wil beklagen over de beslissing van de gewraakte rechter. Daarvoor is de wrakingsprocedure echter niet bedoeld. Nu het verzoek niet door of namens een partij is ingediend, zal de rechtbank het wrakingsverzoek (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan een bespreking van hetgeen door verzoeker is aangevoerd.
4.3
Voor een behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
Beslissing
5.1
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
5.2
bepaalt dat de procedure met zaaknummer [zaaknummer hoofdzaak] wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
5.3
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- de verzoeker;
- mr. M.W. de Jonge;
- de betrokken partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. C.M. Telman en mr. H.J. Idzenga, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.A. Toussaint, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.