3.1.
[A] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Gezien het feit dat [A] had gesteld dat de getuigen die door [B] naar voren waren gebracht onderling afgestemde, leugenachtige verklaringen zouden afleggen, lag het in de rede om tijdens het getuigenverhoor strikvragen te stellen aan de getuigen, waarmee het weefsel van verzinsels zou kunnen worden ontrafeld. Mr. Hoogslag heeft dat niet gedaan en heeft bovendien de getuigen afgeschermd van vragen van mr. Bood die erop gericht waren om de getuigen op leugens te betrappen.
Ook heeft mr. Hoogslag vragen gesteld waaruit blijkt van zijn vooringenomenheid. Zo luidde de eerste vraag die hij aan de getuige [D], de zoon van [B] stelde: "Op welke manier heeft [A] stenen gekocht van uw vader?" Gezien het feit dat [A] had betwist dát hij stenen had gekocht van [B] was deze vraag volledig buiten de orde en getuigde deze van vooringenomenheid.
Mr. Hoogslag heeft voorts getuigen woorden in de mond gelegd door het stellen van gesloten, niet objectieve vragen. Zo heeft mr. Hoogslag de vierde getuige, de buurman van [B], er tot drie maal toe op gewezen dat het voor het bestaan van een koopovereenkomst tussen [A] en [B] niet voldoende is dat de buurman van [A] een akkoord had gekregen maar dat het erom ging of ook [B] een akkoord had gekregen. Deze getuige hoefde slechts nog instemmend te antwoorden op de sturende vraag of het écht niet zo was dat [A] aan [B] zijn akkoord had gegeven.
Verder heeft mr. Hoogslag [A] belachelijk gemaakt door hem uit te lachen toen [A] opmerkte dat het ophalen van de tweede getuige door de gemachtigde van [B] lang duurde, waardoor de mogelijkheid bestond dat getuigenverklaringen op elkaar werden afgestemd. [A] wilde daarom met de gemachtigde van [B] mee de hal in om de volgende getuige op te halen. Dit was tegen de zin van mr. Hoogslag. Nadat ook mr. Bood zich met discussie had bemoeid, mocht hij voortaan de gemachtigde van [B] begeleiden bij het ophalen van nieuwe getuigen uit de hal.
Tot slot deden eerdere beslissingen van mr. Hoogslag in deze zaak al twijfels rijzen over zijn onpartijdigheid. Zo heeft mr. Hoogslag [B] toegelaten tot bewijslevering, ondanks het feit dat [B] niet aan zijn stelplicht had voldaan. Ook heeft mr. Hoogslag in het vonnis van 22 november 2013 vastgesteld dat [A] de stelling van [B] dat de stenen vanaf zijn terrein waren afgevoerd niet had betwist, terwijl [A] dat uitdrukkelijk wel had betwist. Tot slot heeft mr. Hoogslag ter gelegenheid van het getuigenverhoor meegedeeld, dat de brief van mr. Bood waarin kritiek geleverd wordt op het vonnis van 22 november 2013 aan zijn aandacht was ontschoten. Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat mr. Hoogslag de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.