Rechtbank Noord-Nederland, kort geding verbintenissenrecht

ECLI:NL:RBNNE:2025:3351

Op 13 August 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een kort geding procedure behandeld op het gebied van verbintenissenrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is C/19/152833 / KG ZA 25-100, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNNE:2025:3351. De plaats van zitting was Assen.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
C/19/152833 / KG ZA 25-100
Datum uitspraak:
13 August 2025
Datum publicatie:
15 August 2025
Advocaat:
mr. F.L.P Vulto;mr. H.N. Kuiper

Indicatie

Verzekeringsrecht. Kort geding. Het is niet voldoende vast komen te staan dat er met opzet een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven om de verzekeraar te misleiden. De verzekeraar moet daarom de registraties van de persoonsgegevens van eiser in (o.m.) het IVR en EVR ongedaan maken.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht

Zittingsplaats Assen

Zaaknummer: C/19/152833 / KG ZA 25-100

Vonnis in kort geding van 13 augustus 2025

in de zaak van

[eiser] , te [woonplaats] ,

eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,

advocaat: mr. F.L.P. Vulto,

tegen

TVM VERZEKERINGEN N.V., te Hoogeveen,

gedaagde partij, hierna te noemen: TVM,

advocaat: mr. H.N. Kuiper.

1
De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in kort geding van [eiser] , aan TVM betekend op 25 juli 2025;- de mondelinge behandeling van 30 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;

- de pleitnota’s van de beide advocaten.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

Beslissing

2
De motivering van de beslissing

De kern van deze zaak

2.1.

Op 25 oktober 2024 heeft [eiser] telefonisch een schademelding/-claim bij TVM ingediend ter zake schade aan zijn Renault Trafic bestelbus met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) die hij bij TVM casco-verzekerd heeft. De schade is volgens hem ontstaan bij het lossen of bij het daarna wegrijden door een vrachtwagen(chauffeur) van [Transportbedrijf] (hierna: [Transportbedrijf] ) die op 9 oktober 2024 vlak naast de geparkeerde auto stond bij een bouwterrein. TVM betwist na een onderzoek (niet aan de auto zelf) en een uitvoerige correspondentie tussen partijen dat de vrachtwagen(chauffeur) de schade heeft veroorzaakt. De door [eiser] geclaimde schade betreft volgens TVM oude schade aan de rechter spiegel, koplamp en rechter voorzijde. TVM stelt zich op het standpunt dat [eiser] TVM bewust heeft willen misleiden door schade te claimen waarvan hij wist daar geen recht op te hebben. [eiser] is daarom door TVM opgenomen in onder meer het Intern Verwijzingsregister (IVR) (Voetnoot 1) en Extern Verwijzingsregister (EVR) (Voetnoot 2). Bovendien heeft TVM de verzekeringsovereenkomst met [eiser] per brief van 20 mei 2025 opgezegd. Correspondentie tussen (de advocaten van) partijen heeft niet tot een oplossing van het onderhavige geschil geleid. [eiser] betwist gemotiveerd de fraudeaantijging, stelt dat er sprake is van onzorgvuldig en disproportioneel handelen en wenst via deze procedure zijn rechtspositie, goede naam en verzekerbaarheid te herstellen.

2.2.

[eiser] vordert daarom in dit kort geding – samengevat – een ongedaanmaking van de registraties in het EVR en IVR (inclusief eventuele gekoppelde incidentenregisters of gebeurtenissenadministratie) en van de opzegging van de verzekeringsovereenkomst, rectificatie aan relevante derden en een verbod om bij hem onderzoekskosten in rekening te brengen. Hij vordert dit bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis waarin TVM daartoe veroordeeld wordt op straffe van een dwangsom en met een veroordeling in de (na)kosten van deze procedure met rente. [eiser] baseert zijn vordering op onrechtmatig handelen door TVM, kort gezegd omdat zij [eiser] ten onrechte en te lichtzinnig beticht van frauduleus handelen. (Voetnoot 3)

2.3.

TVM voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad, in de (na)kosten van deze procedure met rente.

2.4.

De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op de verdere stelling en verweren van partijen, voor zover dat voor de beslissing relevant is.

Het beoordelingskader in kort geding

2.5.

In alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, is de voorzieningenrechter bevoegd deze te geven. (Voetnoot 4) Het spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] wordt door TVM weersproken, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de zaak naar zijn aard spoedeisend. Vast staat immers dat de registratie voortduurt en dit voor [eiser] niet zonder gevolgen blijft. TVM bestrijdt in feite enkel de ernst van de gevolgen hetgeen een rol kan spelen in de hierna te noemen belangenafweging. [eiser] heeft echter geen andere wijze om de registratie in rechte ongedaan te krijgen voor de tussenliggende dagen tot in een bodemzaak is beslist. Van [eiser] kan in dit opzicht niet worden verlangd de uitkomst van een bodemzaak af te wachten. De voorzieningenrechter komt daarmee aan een inhoudelijke beoordeling van dit kort geding toe. Daarbij geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt daarbij dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering. Bij het beoordelen van de vraag of het toewijzen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is heeft de voorzieningenrechter de belangen van partijen tegen elkaar af te wegen.

2.6.

De voorzieningenrechter stelt bij de inhoudelijke beoordelingsmaatstaf voorop dat indien persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt een betrokkene recht heeft op verwijdering van zijn persoonsgegevens. (Voetnoot 5) Het zonder afdoende grond beschuldigen van fraude en het om die reden opnemen van persoonsgegevens in een (intern of extern) daarvoor bedoeld register is onrechtmatig. Voor een rechtmatige opname van persoonsgegevens in het EVR of ander extern register moet, kort gezegd, worden voldaan aan de volgende, cumulatieve vereisten: (1) er moet sprake zijn van een gedraging van een (rechts)persoon die een bedreiging vormt voor een financiële instelling of de continuïteit en/of integriteit van de financiële sector; (2) deze gedraging staat voldoende vast; (3) het proportionaliteitsbeginsel moet in acht worden genomen. (Voetnoot 6) Onder een gedraging als hiervoor bedoeld valt (onder meer) opzettelijke misleiding. Omdat de gevolgen van een registratie groot kunnen zijn moet de financiële instelling een zwaardere verdenking hebben dan een redelijk vermoeden van schuld. Voor het voldoende vast kunnen stellen van de fraude is het volgens het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2009 nodig dat sprake is van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring - in de zin van artikel 350 Strafvordering (Sv) - kunnen dragen. (Voetnoot 7) Hoewel het [eiser] is die stelt dat TVM jegens hem onrechtmatig handelt en een beroep doet op het rechtsgevolg daarvan, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit het voorgaande dat aan de zijde van TVM een verzwaarde stel- of onderbouwingsplicht ligt om de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden (in kort geding) voldoende aannemelijk te maken.

2.7.

De voorzieningenrechter overweegt dat de bewuste misleiding die TVM [eiser] verwijt twee gradaties kent. Er zou volgens TVM door [eiser] (met opzet) een onjuiste voorstelling van zaken zijn gegeven over de schadetoedracht in het algeheel dan wel over de omvang van de schade die door de schadetoedracht is ontstaan. In feite moeten er daarom twee vragen beantwoord worden. Heeft [eiser] met het verhaal over het raken van de auto door de vrachtwagen (bewust) een onjuiste voorstelling van zaken gegeven? En wist [eiser] dat de auto oude schade had of heeft (die met de geclaimde schade geheel of gedeeltelijk overeenkomt)?

2.8.

De voorzieningenrechter verwacht niet dat de bodemrechter zal oordelen dat [eiser] met opzet of bewust TVM heeft misleid door een onjuiste voorstelling van zaken te geven, omdat op basis van wat er in dit kort geding naar voren is gebracht aan concrete feiten en omstandigheden niet valt te verwachten dat die een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 Sv – kunnen dragen. Hieronder wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot dit oordeel is gekomen.

Heeft [eiser] met het raken van de auto door de vrachtwagen (bewust) een onjuiste voorstelling van zaken gegeven?

2.9.

Vast staat dat op 9 oktober 2024 een vrachtwagen van [Transportbedrijf] vlak naast de geparkeerde auto van [eiser] aan het lossen geweest is aan [adres] bij of naast een bouwterrein. Een vrachtwagen is vlak naast de auto te zien op een door [eiser] overgelegde (eerste) foto die volgens hem door een niet bij naam genoemde buurtbewoonster is gemaakt. Volgens partijen behoort de zichtbare vrachtwagen aan [Transportbedrijf] en is te zien dat de rechterzijspiegel nog (geheel of gedeeltelijk) aan de auto zit. Op de andere twee door [eiser] overgelegde foto’s, die hij naar eigen zeggen zelf heeft gemaakt, is te zien dat de (achterkap van de) rechterzijspiegel afgebroken naast de auto op de grond ligt en dat de auto krassen op en/of rondom de rechter koplamp heeft. Volgens TVM is er schade op de eerste foto te zien, maar de voorzieningenrechter kan dat niet zien of vaststellen. Op basis van de foto’s en navraag diezelfde dag bij de uitvoerder van het bouwterrein, [uitvoerder] , heeft [eiser] een aantal mogelijke scenario’s genoemd die erop neerkomen dat de vrachtwagen waarschijnlijk (ongemerkt) tegen de rechter zijkant van de auto is gekomen. [eiser] heeft richting TVM gemeld dat niemand daadwerkelijk heeft zien gebeuren dat de vrachtwagen de auto heeft geraakt. TVM bestrijdt daarom dat dit is gebeurd. Vast staat dat [Transportbedrijf] zelf heeft laten weten de aanraking niet te kunnen bevestigen of ontkennen. Ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt niet vast te staan dat de vrachtwagen de auto heeft geraakt, maar valt dit ook niet uit te sluiten. Aan TVM kan worden toegegeven dat het opvallend te noemen is dat een buurtbewoonster de eerste foto heeft gemaakt en [eiser] de naam van die buurtbewoonster niet opgeeft of niet een verklaring van haar overlegt, maar de voorzieningenrechter kan enkel daaruit geen bewuste of opzettelijke misleiding herleiden. [eiser] heeft enkel genoemd wat hij denkt dat er is gebeurd zonder dit te hebben gezien. [eiser] heeft toegelicht dat de buurtbewoonster de foto heeft gemaakt omdat de vrachtwagen bijna tegen de auto aan stond en bij het lossen heen en weer bewoog. In de wijk zou vanwege het bouwterrein wel vaker schade aan zaken zijn ontstaan door vrachtwagens, aldus [eiser] . Hoe het ook zij, de achterkap van de zijspiegel lag eerst niet afgebroken op de grond en later wel. Daar kan ook een andere oorzaak aan ten grondslag liggen, maar die wordt in deze procedure door geen van partijen aangewezen.

Wist [eiser] dat de auto oude schade had of heeft?

2.10.

Op 27 juni 2024 heeft [eiser] de auto gekocht van [autobedrijf] te [plaats] (hierna: [autobedrijf] ) voor een bedrag van € 14.500,00 met een ongespecificeerde korting van € 593,21 en met (circa) 150.000 kilometer op de teller. De korting had volgens [eiser] betrekking op een gebrek aan de stoelbekleding. [eiser] stelt niet beter te weten dan dat de auto schadevrij was en dat hij de auto anders niet had gekocht. Hij heeft naar aanleiding van het onderzoek van TVM [autobedrijf] hierover benaderd. Een verkoper van [autobedrijf] , [verkoper] , heeft op schrift (ongedateerd) verklaard dat de auto bij aflevering schadevrij was. Deze verklaring is door [eiser] in deze procedure overgelegd.

TVM beschikt over een advertentiefoto d.d. 1 mei 2024 waarop (een deel van) dezelfde schade te zien is, met name aan de rechter voorzijde bij de koplamp en bumper. Uit het onderzoeksrapport d.d. 11 maart 2025 van de heer [onderzoeker TVM] , onderzoeker van TVM, volgt dat [onderzoeker TVM] namens TVM [autobedrijf] eveneens heeft benaderd. De heer [directeur autobedrijf] (de directeur) heeft in het onderzoek van TVM verklaard dat hem de eerdere afgegeven verklaring van [verkoper] maar ook de verkoopadvertentie niet bekend voorkomen. Na geconfronteerd te zijn met de verkoopadvertentie heeft (de verkoper van) [autobedrijf] blijkbaar facturen en een foto aan TVM toegezonden die niet door TVM in deze procedure zijn overgelegd. De onderzoeker geeft in zijn rapport aan met die facturen en foto niks te kunnen. Na [autobedrijf] daarmee te confronteren kwam het “hoge woord er toen uit”, aldus de onderzoeker van TVM. De schade was door een kennis provisorisch hersteld, maar daarmee was lang niet alle schade verdwenen, zo verwoordt [onderzoeker TVM] de reactie van [autobedrijf] in het rapport. Volgens TVM blijkt hieruit dat de auto al de onderhavige schade had en dat deze schade niet was hersteld maar slechts bijgewerkt.

2.11.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de hiervoor genoemde gang van zaken dat de auto weliswaar oude schade had en/of heeft die grotendeels met de geclaimde schade lijkt overeen te komen, maar blijkt daaruit niet dat [eiser] hiervan geweten heeft. Het getuigt er eerder van dat de garage [eiser] heeft misleid, temeer omdat [autobedrijf] blijkbaar niet kan vertellen dat [eiser] van deze oude schade wist. TVM baseert die wetenschap bij [eiser] eigenlijk op niets, terwijl dat hier wel het cruciale element is. De voorzieningenrechter heeft de advertentiefoto’s gezien, maar vindt het toch erg moeilijk om de oude schade te kunnen zien zonder daarvan kennis te hebben. Vast staat bovendien dat de schade aan de auto na de advertentiefoto’s door of via (een medewerker van) [autobedrijf] is “bijgewerkt”. De voorzieningenrechter verstaat onder bijgewerkt dat eventuele bestaande schades zijn verbloemd in de zin dat deze niet of moeilijk zichtbaar zijn. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] de schade zelf had kunnen waarnemen. Een technisch onderzoek aan de auto van [eiser] is door TVM niet uitgevoerd, terwijl dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier wel voor de hand gelegen had om te doen. TVM trekt immers een conclusie die voor [eiser] niet zonder gevolgen is. TVM heeft een onderzoek aan het voertuig naar eigen zeggen niet gedaan omdat haar expert te overtuigd was, maar voor zover die overtuiging ziet op een wetenschap van oude schade bij [eiser] is die voorbarig. Niet uitgesloten kan worden dat door een incident op dezelfde plek schade is ontstaan of (waarschijnlijker) dat pas op dat moment de bestaande schade (voor [eiser] ) zichtbaar geworden is. Aan [eiser] dient in dat geval het voordeel van de twijfel gegeven te worden. Dat heeft TVM naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van haar fraudevermoeden ten onrechte niet gedaan. Het is niet voldoende vast komen te staan dat [eiser] met opzet een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven om TVM te misleiden.

De belangenafweging

2.12.

De voorzieningenrechter overweegt dat een afweging van de belangen van partijen voor de beslissing niet in het voordeel van TVM uitvalt. Volgens TVM heeft [eiser] niet onderbouwd of aangetoond dat de registraties verstrekkende gevolgen voor hem hebben, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat evident wel het geval. Als fraudeur bestempeld worden is niet niets en heeft niet alleen gevolgen voor het verzekeren van [eiser] zijn auto, maar bij alle verzekeringskwesties die hij wil aangaan. [eiser] mag niet liegen en moet dan over deze registraties en de opzegging van de verzekeringsovereenkomst verklaren als daarnaar door andere bedrijven of instanties gevraagd wordt. Daartegenover heeft TVM van haar zijde niet toegelicht waarom een toewijzend vonnis voor haar nadelig uitpakt. Weliswaar is het bestrijden van verzekeringsfraude en -criminaliteit een gerechtvaardigd belang aan de zijde van TVM en de financiële sector, maar dat weegt niet op tegen het belang dat voorkomen moet worden dat een burger ten onrechte als fraudeur bestempeld wordt.

De slotsom

2.13.

Gelet op het voorgaande is het voldoende aannemelijk dat een bodemrechter de gevorderde ongedaanmaking van de EVR-registratie toe zal wijzen en is het gerechtvaardigd om vooruitlopend daarop deze vordering als voorlopige voorziening toe te wijzen. Omdat tegen de gevorderde ongedaanmaking van andere door [eiser] genoemde registraties geen (ander) zelfstandig verweer is gevoerd door TVM, is er reeds om die reden geen belemmering om die eveneens toe te wijzen. Hoewel de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat TVM, zoals zij zegt, aan deze veroordeling zal voldoen – en een dwangsom voor haar dus geen problemen zal opleveren – mag [eiser] gelet op de gevolgen die de registraties voor hem hebben een dwangsom als stok achter de deur verlangen. De gevorderde dwangsom komt de voorzieningenrechter niet buitensporig voor, zij het dat deze op gebruikelijke wijze zal worden gemaximeerd.

2.14.

De voorzieningenrechter is met TVM van oordeel dat op grond van het petitum onduidelijk is bij wie en, gelet op wat TVM in randnummer 55 van de pleitnota onweersproken naar voren heeft gebracht (Voetnoot 8), waarom er tot rectificatie moet worden overgegaan behalve voor zover het gaat om het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) van het Verbond van Verzekeraars. Uit de brief van TVM blijkt immers dat zij het CBV van de onderhavige EVR-registratie op de hoogte heeft gebracht, zodat bij deze uitkomst van de procedure van TVM ook mag worden verwacht dat zij de uitschrijving uit het EVR aan het CBV meldt. Het meer aan rectificatie gevorderde – inclusief dwangsom – wordt bij gebrek aan belang afgewezen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij het gegeven dat [eiser] indien gewenst met behulp van dit vonnis zelf het CBV op de hoogte kan stellen.

2.15.

Verder ontbreekt bij deze uitkomst van de procedure de grondslag die TVM aan de opzegging van de verzekeringsovereenkomst en het innen van SODA-kosten heeft gelegd. De gevorderde ongedaanmaking van de opzegging is daarmee toewijsbaar. Het ontbreekt bij [eiser] echter aan een belang om in kort geding een verbod op het incasseren van de SODA-kosten te vorderen, temeer nu de voorzieningenrechter zojuist al geconcludeerd heeft dat de grondslag voor deze kosten er niet is en TVM te kennen heeft gegeven de incasso te staken bij deze uitkomst van de zaak.

2.16.

TVM is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:

- kosten van de dagvaarding

148,04

- griffierecht

331,00

- salaris advocaat

1.107,00

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

1.764,04

2.17.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3
De beslissing

De voorzieningenrechter:

3.1.

veroordeelt TVM om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de registratie van de persoonsgegevens van [eiser] in het EVR en IVR (inclusief eventuele gekoppelde incidentenregisters of gebeurtenissenadministratie) volledig ongedaan te maken en verwijderd te houden, zulks met veroordeling om aan [eiser] schriftelijk te bevestigen dat zijn persoonsgegevens uit voornoemde registers zijn gewist;

3.2.

veroordeelt TVM om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hiervoor genoemde veroordeling onder 3.1 voldoet, zulks tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt;

3.3.

veroordeelt TVM om binnen één week na de hiervoor onder 3.1 bedoelde uitschrijving van de onderhavige EVR-registratie van [eiser] een rectificatie te verzenden aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV), welke rectificatie inhoudt dat de onderhavige EVR-registratie van [eiser] is uitgeschreven;

3.4.

veroordeelt TVM om de opzegging van de verzekeringsovereenkomst met [eiser] ongedaan te maken;

3.5.

veroordeelt TVM in de proceskosten van € 1.764,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als TVM niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

3.6.

veroordeelt TVM tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;

3.7.

verklaart de veroordelingen van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.8.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra en in het openbaar uitgesproken door

mr. C.J.R. de Locht op 13 augustus 2025.

c532/MS

Voetnoot

Voetnoot 1

Van TVM.

Voetnoot 2

Van de Stichting CIS (Centraal Informatie Systeem).

Voetnoot 3

Verder heeft TVM volgens [eiser] in strijd gehandeld met artikel 8 EVRM en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in combinatie met het Protocol Incidenten-waarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (PIFI 2021).

Voetnoot 4

Artikel 254 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Voetnoot 5

Zie ook artikel 17 lid 1 aanhef en onder d AVG (met uitzondering van de lid 3 genoemde gevallen).

Voetnoot 6

Zie het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI). Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 november 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10092.

Voetnoot 7

Hoge Raad 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720.

Voetnoot 8

Een EVR-melding is immers alleen zichtbaar voor deelnemende verzekeraars die in het kader van een aanvraag van een verzekeringsproduct of bij het afwikkelen van een schadeclaim de door CIS

bijgehouden databank raadplegen. Deze gegevens zijn niet openbaar, zijn door anderen niet te raadplegen of in te zien en worden ook niet gepubliceerd, aldus TVM.