[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres ] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 augustus 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Schütz, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Schaafsma.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na aanpassing van de nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 17 oktober 2024 te [plaats] , in de gemeente Noardeast-Fryslân, bij/aan een of meer pand(en), te weten 3 loods(en), gelegen aan of bij de [adres ] , aldaar, opzettelijk brand heeft gesticht, door (een) hoeveelhe(i)d(en) spiritus, althans een brandbare stof, tegen/bij de voorkant(en) en/of zijkant(en) van, in elk geval zeer dichtbij, die loodsen te gieten/sprenkelen en (vervolgens) die spiritus, althans die brandbare stof met een (grote) aansteker aan te steken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, tengevolge waarvan die loods(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de in die loodsen aanwezige goederen en/of de aangrenzende boerderij/woning en/of de inventaris/inboedel in die aangrenzende boerderij/woning en/of te duchten was;
2
zij in of omstreeks de periode van 22 september 2024 tot en met 23 september 2024 te [plaats] , in de gemeente Noardeast-Fryslân bij/aan een pand, te weten basisschool “ [basisschool] ”, gelegen aan of bij [adres ] , aldaar, opzettelijk brand heeft gesticht, door (een) hoeveelhe(i)d(en) spiritus, althans een brandbare stof, bij/tegen een/de toegangsdeur tot die basisschool te gieten/sprenkelen en/of (vervolgens) die spiritus, althans die brandbare stof met een aansteker aan te steken, althans opzettelijk open vuur in aanraking
gebracht met een brandbare stof, tengevolge waarvan die/een toegangsdeur van die basisschool geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten genoemde basisschool en/of de inventaris/inboedel van die basisschool, te duchten
was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 22 september 2024 tot en met 23 september 2024 te [plaats] , in de gemeente Noardeast-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om bij/aan een pand, te weten basisschool “ [basisschool] ”, gelegen aan of bij [adres ] , aldaar, opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten genoemde basisschool en/of de inventaris/inboedel van die basisschool, te duchten was, heeft verdachte (een) hoeveelhe(i)d(en) spiritus, althans een brandbare stof, bij/tegen een/de toegangsdeur tot die basisschool te gieten/sprenkelen
en/of (vervolgens) die spiritus, althans die brandbare stof met een aansteker aan te steken, althans opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 22 september 2024 tot en met 23 september 2024 te [plaats] , in de gemeente Noardeast-Fryslân, opzettelijk en wederrechtelijk de/een toegangsdeur van basisschool
' [basisschool] , gelegen aan of bij [adres ] , aldaar, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam stichting] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield en/of beschadigd.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2 subsidiair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd voor feit 1. De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde brandstichting en poging tot brandstichting onder feit 2. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat wel vaststaat dat verdachte met spiritus bezig is geweest, maar dat er geen sprake is van een voltooide brandstichting. Ook voor het subsidiair ten laste gelegde is de informatie te beperkt volgens de raadsman, ingrijpen van buitenaf was niet nodig en er was geen gemeen gevaar voor goederen te duchten. De vernieling kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt kort gezegd dat verdachte spiritus op een deur heeft aangebracht en dit in brand heeft gestoken. Betreffende deur wilde echter niet (goed) branden, waardoor het vuur weer uit ging. Uit het dossier blijkt dat er sprake is van (roet)schade aan de deur. Onder de gegeven omstandigheden en gelet op de geringe schade kan niet worden gesproken van de primair ten laste gelegde voltooide brandstichting. Wel acht de rechtbank een poging tot brandstichting wettig en overtuigend bewezen. Door spiritus, hetgeen bekend staat als brandbare stof, op een deur aan te brengen en dit in contact te brengen met vuur, is er begin gemaakt met de uitvoering van de brandstichting. Ook staat vast dat de deur schade heeft opgelopen. Door het handelen van verdachte was er gemeen gevaar voor goederen te duchten.
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 7 augustus 2025;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 november 2025, opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 19
januari 2025, inhoudend de verklaring van [naam] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 november 2024, opgenomen op pagina 65 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 oktober 2024, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] namens Basisschool [basisschool] ;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2024, opgenomen op pagina 32 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. ?
zij op 17 oktober 2024 te [plaats] , in de gemeente Noardeast-Fryslân, bij een of meer panden, te weten 3 loodsen, gelegen aan de [adres ] opzettelijk brand heeft gesticht, door spiritus, tegen/bij de voorkant(en) en/of zijkant(en) van, in elk geval zeer dichtbij, die loodsen te gieten/sprenkelen en vervolgens die spiritus met een aansteker aan te steken ten gevolge waarvan die loodsen geheel zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de in die loodsen aanwezige goederen en de aangrenzende boerderij/woning en de inventaris/inboedel in die aangrenzende boerderij/woning te duchten was.
2. subsidiair
zij in de periode van 22 september 2024 tot en met 23 september 2024 te [plaats] , in de gemeente Noardeast-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om bij een pand, te weten basisschool “ [basisschool] ”, gelegen aan [adres ] opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten genoemde basisschool en de inventaris/inboedel van die basisschool, te duchten was, heeft verdachte spiritus tegen een toegangsdeur van die basisschool gegoten/gesprenkeld
en vervolgens die spiritus met een aansteker aangestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 subsidiair wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden gevorderd. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de door de deskundigen geadviseerde verminderde toerekenbaarheid in hoge mate van invloed moet zijn op de strafmaat. De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde tbs met voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering van 5 november 2024, 24 januari 2025 en 25 juli 2025, de Pro Justitia rapportages van 14 en 15 april 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan een brandstichting en een poging tot brandstichting. De rechtbank acht dit zeer ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft met haar handelen herhaaldelijk geen enkel respect gehad voor het eigendomsrecht van anderen. Daar komt bij dat brandstichting een (potentieel) bijzonder destructief en gevaarzettend feit is. Een brand kan snel een grote vorm aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen, zoals ook gebeurd is bij de loodsen in [plaats] .
Bij de brandstichting in [plaats] zijn door toedoen van verdachte drie grote loodsen in vlammen opgegaan. De schade die hierdoor is ontstaan loopt in de miljoenen. Voorts kan brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij anderen en leiden tot maatschappelijke onrust.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur rechtvaardigen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 20 juni 2025 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder andere wegens brandstichting en vernielingen. De rechtbank heeft acht geslagen op de psychologische en psychiatrische Pro Justitia onderzoeksrapportage opgemaakt door
drs. C. Sipma (GZ-psycholoog) op 15 april 2025 en door drs. G.J.R. Mensink (psychiater) op 14 april 2025. De conclusie van de rapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis. Deze beperking en stoornis hebben volgens de rapporteurs, via emotieregulatie- en impulscontroleproblemen, een aanzienlijke invloed gehad op de gebrekkige copingvaardigheden van betrokkene in aanloop naar en tijdens de ten laste gelegde feiten.
Verdachte kan in verminderde mate in staat worden geacht de draagwijdte van haar handelingen te overzien. De deskundigen adviseren daarom verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het recidivegevaar wordt door de deskundigen ingeschat als hoog. De deskundigen zijn van oordeel dat een stevig forensisch behandelkader noodzakelijk is, waarbij verdachte (klinisch) zal worden behandeld. Het kader van bijzondere voorwaarden wordt hiervoor niet toereikend geacht. Gezien de forse en meervoudige problematiek, het gebrek aan ziekte-inzicht, het hoge recidiverisico, ter afwending van maatschappelijk gevaar en de noodzaak tot waarborging van de (klinische) behandeling, komen de deskundigen tot het advies om de behandeling te laten plaatsvinden binnen het kader van een maatregel tbs met voorwaarden.
In haar rapport van 25 juli 2025 heeft de reclassering zich aangesloten bij de bevindingen van de gedragsdeskundigen en daarbij positief geadviseerd over de maatregel tbs met voorwaarden. Tijdens de zitting heeft de deskundige het advies van de reclassering bevestigd en het belang benadrukt van behandeling van verdachte in een structurele setting waarbinnen verdachte goed wordt begeleid en behandeld. Als te stellen voorwaarden adviseert de reclassering (onder meer) opname in een zorginstelling en (aansluitend) ambulante behandeling en begeleid wonen, reclasseringstoezicht, dagbesteding en het geven van inzicht door verdachte in haar sociale netwerk en financiën. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat ze bereid is zich te houden aan de voorwaarden die de reclassering in het kader van tbs met voorwaarden heeft geadviseerd.
Toerekenbaarheid
De rechtbank neemt de (gemotiveerde) conclusies van de gedragsdeskundigen over. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten werd het (psychisch) functioneren van verdachte beïnvloed en beperkt door de bij haar aanwezige stoornissen. Dit leidt tot het oordeel van de rechtbank dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Op te leggen straf
De aard, ernst en hoeveelheid van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen dat een straf in de vorm van een gevangenisstraf aan verdachte wordt opgelegd. De rechtbank houdt bij de strafoplegging echter ook rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en acht het van groot belang dat verdachte zo snel mogelijk begint aan de voor haar noodzakelijke behandeling. De rechtbank zal daarom aan verdachte een lagere straf opleggen dan geëist. De rechtbank acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, zijnde 281 dagen, passend en geboden.
De maatregel tbs met voorwaarden
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel tbs met voorwaarden moet worden opgelegd. Gelet op de problematiek van verdachte, het hoge recidiverisico en de noodzaak van (klinische) behandeling en begeleiding, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van deze maatregel passend en geboden is. De rechtbank zal aan deze maatregel de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank heeft bij haar oordeel in aanmerking genomen dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel is voldaan. Uit de Pro Justitia rapportage volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een beperking en een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Voorts betreffen beide bewezen verklaarde feiten misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tot slot eist de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van de tbs-maatregel. De rechtbank heeft hierbij gelet op de aard, ernst en hoeveelheid van de bewezen verklaarde feiten en op hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico.
De rechtbank stelt vast dat de op te leggen tbs-maatregel in duur is gemaximeerd. Het strafbare handelen van verdachte levert, hoe kwalijk ook, geen misdrijf op dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Mocht omzetting in een tbs met dwangverpleging (wegens het niet naleven van de voorwaarden) aan de orde zijn, dan kan deze gelet op artikel 38e Sr derhalve de periode van vier jaren niet te boven gaan.
De officier van justitie heeft gevorderd de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Op grond van artikel 38e Sr kan de rechtbank dit bevel slechts geven indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. De rechtbank zal dan ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden niet gelasten.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van parketnummer 18-289904-22
Bij onherroepelijk vonnis van 8 juni 2023 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot onder meer- een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 22 juni 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 januari 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging afwijzen.
Ten aanzien van parketnummer 18-121847-24
Bij onherroepelijk vonnis van 25 september 2024 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 10 oktober 2024. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 januari 2025 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting de vordering tot tenuitvoerlegging gehandhaafd, omdat de algemene voorwaarden zijn overtreden binnen de lopende proeftijd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen. De raadsman heeft betoogd dat indien verdachte gelijk de juiste hulp had ontvangen de strafbare feiten niet waren gepleegd.
De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging afwijzen. Gelet op het traject dat verdachte gaat volgen acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun.
De rechtbank
Verklaart het onder feit 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 281 dagen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. De verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of zal een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.
2. De verdachte zal zich niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
3. De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering.
4. De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat:
-
is;
-
-
-
De verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig
De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering; De verdachte verschaft een actuele foto van zichzelf aan de reclassering waarop haar gezicht
De verdachte werkt mee aan huisbezoeken van de reclassering;
De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door
andere instellingen of hulpverleners;
- De verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact
hebben met verdachte als dat van belang is voor het toezicht.
5. Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time- out wordt opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een andere instelling. Deze time- out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid tot verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar. Indien de toestemming voor opname van de verdachte ontbreekt, vindt de tenuitvoerlegging van deze opname niet eerder plaats dan na goedkeuring van de rechter.
6. De verdachte laat zich opnemen bij [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
7. De verdachte laat zich behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
8. De verdachte verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijk opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijft start aansluitend aan de opname in de kliniek. Het verblijft duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
9. De verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
10. De verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) ter controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welk controlemiddel en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
11. De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur.
Draagt Reclassering Nederland op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.