Rechtbank Noord-Nederland, eerste aanleg - meervoudig materieel strafrecht

ECLI:NL:RBNNE:2025:3774

Op 18 September 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van materieel strafrecht, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 18/176608-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNNE:2025:3774. De plaats van zitting was Leeuwarden.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
18/176608-24
Datum uitspraak:
18 September 2025
Datum publicatie:
18 September 2025
Verwijzingen:
Wetboek van Strafrecht 285, Wetboek van Strafrecht 289, Wetboek van Strafrecht 311, Wetboek van Strafrecht 321, Wetboek van Strafrecht 57, Wetboek van Strafrecht 60a

Indicatie

De rechtbank veroordeelt verdachte wegens moord, bedreiging, oplichting, verduistering en diefstal door middel van braak tot een gevangenisstraf van twaalf jaren en tbs met dwangverpleging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Leeuwarden

parketnummer 18/176608-24

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [instelling]

.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 september 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.I. Veenstra en mr. M. Rosema, beiden advocaat te Burgum. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door officieren van justitie mr. L. Lübbers en mr. H.J. Mous. De drie benadeelde partijen zijn ter terechtzitting aanwezig, bijgestaan door mr. R. Spoelstra, advocaat te Groningen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 14 mei 2024 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,

door:

voornoemde [slachtoffer] (meermalen) met een loodklopper, althans een voorwerp, op het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of

voornoemde [slachtoffer] in het water te duwen en/of te trekken en/of (vervolgens)

voornoemde [slachtoffer] (meermalen) onder water te drukken en/of te houden en/of (daarbij) bovenop die [slachtoffer] te gaan zitten en/of staan, waardoor de ademhaling van die [slachtoffer] werd belet;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 14 mei 2024 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door:

voornoemde [slachtoffer] (meermalen) met een loodklopper, althans een voorwerp, op het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of

voornoemde [slachtoffer] in het water te duwen en/of te trekken en/of (vervolgens)

voornoemde [slachtoffer] (meermalen) onder water te drukken en/of te houden en/of (daarbij) bovenop die [slachtoffer] te gaan zitten en/of staan, waardoor de ademhaling van die [slachtoffer] werd belet;

2.

hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2024 tot en met 9 april 2024, te Leeuwarden, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] via een spraakbericht dreigend de woorden toe te voegen "ik hoop niet dat dat naar mijn naam toegaat want dan bist de klos, stukje beton om de poten

en se vinde dy nooit weer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.

hij in of omstreeks de periode van 4 april 2024 tot en met 24 april 2024, te Leeuwarden, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 22.199,54 euro, door tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen dat hij een aanvraag voor een lening ten behoeve van een verbouwing aan zijn woning moest doen en/of (vervolgens) geld naar hem, verdachte, moest overmaken, zodat hij, verdachte, voornoemde verbouwing voor die [slachtoffer] kon regelen;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij in of omstreeks de periode van 4 april 2024 tot en met 6 mei 2024, op diverse data, te Leeuwarden, opzettelijk een (aantal) geldbedrag(en), te weten (in totaal) een bedrag van 22.200,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,

en welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten welk(e) geldbedrag(en) verdachte van voornoemde [slachtoffer] had ontvangen teneinde een verbouwing te regelen,

wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

4.

hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2024 tot en met 22 mei 2024, te Leeuwarden, opzettelijk een auto (te weten een Toyota Aygo met kenteken [kenteken] ) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten welk(e) auto verdachte van voornoemde [slachtoffer] had geleend, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

5.

hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2024 tot en met 31 maart 2024, te Leeuwarden, een (aantal) laptop(s) (merk Sony Vaio en/of HP Elitebook), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Overwegingen

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 4 en feit 5.

Standpunt van de verdediging

Ten aanzien van betrouwbaarheid verklaringen verdachte

De verklaring van verdachte op 15 november 2024 is onvoldoende betrouwbaar, omdat deze is beïnvloed door medicatie en ontwenningsklachten. Uitgegaan moet worden van de verklaringen van verdachte afgelegd op 10 december 2024, 25 maart 2025 en 6 mei 2025. Toen waren de ergste ontwenningsverschijnselen voorbij en werd het helder in het hoofd van verdachte. Daarnaast is de verklaring van verdachte op 10 december 2024 afgelegd op de plaats delict.

Ten aanzien van feit 1 primair

De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair. Daartoe is aangevoerd dat de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Verdachte had het plan om [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een loodklopper op het hoofd te slaan. Nadat verdachte [slachtoffer] op het hoofd had geslagen en zag dat [slachtoffer] niet was overleden, raakte verdachte in

paniek. Op dit punt ontstond volgens de verdediging een breuk in het handelen van verdachte. In een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, gedreven door intense emoties, heeft verdachte [slachtoffer] daarna het water ingetrokken en onder water gehouden, waardoor [slachtoffer] is overleden.

Ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair

De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3 primair en subsidiair, omdat geen sprake is van (voldoende ernstig) bedrieglijk handelen of wederrechtelijke toe-eigening, maar hooguit van een civielrechtelijk geschil. Daartoe is het volgende aangevoerd.

Verdachte heeft diverse offertes aangevraagd, manuren bijgehouden en eerst uitgaven gedaan voordat hij werkzaamheden kon uitvoeren. Bovendien heeft [slachtoffer] zelfstandig een lening aangevraagd en rechtstreeks een bedrag naar verdachte overgemaakt. Voorts ontbreekt bewijs dat verdachte vanaf het begin het oogmerk had om [slachtoffer] te misleiden of werkzaamheden niet te verrichten. Verder wilde verdachte het geld terugverdienen en de werkzaamheden uitvoeren. De bedragen zijn dus niet met het oogmerk van definitieve toe-eigening ontvangen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 4 en feit 5 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

Betrouwbaarheid verklaringen verdachte

De rechtbank deelt het standpunt van de verdediging, dat de verklaring van verdachte op 15 november 2024 onvoldoende betrouwbaar is, niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat verdachte op dat moment niet in staat was om te verklaren. Bovendien was verdachte tijdens dit verhoor voorzien van rechtsbijstand en is het verhoor niet vroegtijdig door verdachte afgebroken, terwijl hij dit op 25 maart 2025 wel heeft gedaan. Daarbij komt dat de verklaring van verdachte op 15 november 2024 enerzijds wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier en anderzijds ook door zijn eigen verklaring, zoals hij deze ter zitting van 4 september 2025 heeft afgelegd. Dit betekent dat de rechtbank ook acht zal slaan op de verklaring van verdachte op 15 november 2024.

Bewijsmiddelen

De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen, die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende -zakelijk weergegeven- vast.1

Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Inleiding

Verdachte woonde in een bovenwoning aan de [adres] . Hij deelde de trap naar zijn voordeur met zijn buurman [slachtoffer] , die op nummer [nummer] woonde.2 Verdachte is hier in 2020 komen wonen en had weinig contact met [slachtoffer] . Zij zeiden elkaar alleen gedag of hadden een kort praatje in het voorbijgaan.3 Vanaf 2024 is het contact tussen verdachte en [slachtoffer] toegenomen zoals blijkt uit de

hieronder opgenomen chronologische bespreking van de gebeurtenissen.

De inbraak (feit 5)

[slachtoffer] heeft op 31 maart 2024 aangifte gedaan. Op 30 maart 2024 omstreeks 17:00 uur heeft hij zijn woning slotvast afgesloten en onbeschadigd verlaten. Vervolgens hoorde hij op 31 maart 2024 omstreeks 10:00 uur van verdachte dat het raam van zijn voordeur was vernield.4 Op 6 april 2024 ontving de politie een e-mail van [slachtoffer] , met een lijst van goederen die waren weggenomen. Het betrof twee laptops: één van het merk Sony Vaio en één van het merk HP Elitebook.5

Verdachte heeft verklaard dat hij een enorme drang had om te weten hoe de woning van [slachtoffer] er van binnen uitzag en hoe [slachtoffer] daar leefde.6 Hij is naar de woning van [slachtoffer] gegaan en heeft de deur met grof geweld opengeslagen met een lang stootijzer.7 Hij trof in de woning een enorme bende aan en nam twee laptops mee. Daarna nam het contact tussen verdachte en [slachtoffer] toe, doordat verdachte [slachtoffer] had aangeboden te helpen met opruimen.8

De bedreiging (feit 2)

[slachtoffer] heeft op 9 april 2024 een e-mail met bijlage naar de politie gestuurd. In de e-mail staat de volgende tekst:

“De heer [verdachte] heeft videomateriaal van mijn woning (van de bende), heeft gestolen boedel uit mijn woning en dacht dat ik een claim bij de verzekering had ingediend en dan zou hij die boedel misbruiken om mij daarmee ook te chanteren. Hij heeft prima geholpen met opruimen, maar hij probeert mij te misbruiken en bedreigt mij met de dood. Zie WhatsApp bericht. Het is een Hells Angel. Hij is gevaarlijk.”9

De bijlage in de e-mail betreft een gesproken WhatsApp-bericht dat woordelijk is uitgewerkt:

“Ik weet niet wast do bedoelst met chanteert, do hest recht op inboedelverzekering nou? Ik hoop niet dat dat naar mijn naam toegaat want dan bist de klos, stukje beton om de poten en se vinde dy nooit weer.”10

Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij dit heeft gezegd.11

In chatberichten tussen [slachtoffer] en getuige [getuige] over verdachte heeft [slachtoffer] aangegeven bang te zijn en het heel eng te vinden.12

De oplichting (feit 3 primair)

De politie heeft onderzoek gedaan naar de bankrekening van [slachtoffer] .13 Op 16 april 2024 werd van [kredietgever] een geldbedrag van 30.000,00 ontvangen.14 [slachtoffer] heeft op 9 april 2024 met kredietgever [kredietgever] een leenovereenkomst gesloten.15

Op 4 april 2024 heeft verdachte een offerte ontvangen van [kozijnen bedrijf] voor twee deurkozijnen. Dezelfde dag antwoordde verdachte akkoord te gaan met de offerte maar nog te wachten op de hypothecaire verstrekking van de bank. Op 16 april 2024 werd door verdachte definitief akkoord gegeven.16

De politie heeft ook onderzoek gedaan naar de bankrekening van verdachte.17 In de periode van 16 april 2024 tot en met 24 april 2024 werden van [slachtoffer] verschillende geldbedragen ontvangen.18

Verdachte heeft verklaard dat het idee om [slachtoffer] leeg te plukken is begonnen toen [slachtoffer] verdachte vroeg of verdachte de deur -die verdachte zelf had ingeramd- kon repareren.19 [slachtoffer] was namelijk bang geworden van de inbraak en wilde het slot zo snel mogelijk laten maken.20 Over het aanvragen van de lening voor de verbouwing heeft verdachte verklaard dat het in scène is gezet om geld naar hem te transporteren, maar met de gedachte dat alles dan op papier staat.21 Verdachte werkte in het verleden in de bouw22 en had de kennis en de ervaring om werkzaamheden te verrichten en gebruikte dit richting [slachtoffer] .23 Verdachte zag [slachtoffer] als zwakke schakel en heeft misbruik van [slachtoffer] gemaakt. [slachtoffer] was ook bang voor verdachte. [slachtoffer] maakte voor de uitvoering van de verbouwing geldbedragen naar verdachte over, maar verdachte voerde de werkzaamheden vervolgens niet uit. Verdachte probeerde ook om meer geld los te krijgen door de prijzen van bepaalde werkzaamheden richting [slachtoffer] op te voeren. Hij maakte het geld helemaal aan zichzelf op.

Verdachte heeft dit gedaan om een vrij leven te kunnen leiden.24

De moord (feit 1 primair)

Verdachte heeft verklaard dat hij stress kreeg, doordat hij het geld van [slachtoffer] opmaakte. Het werd hem te heet onder de voeten en hij dacht na over een oplossing. Hij wilde van [slachtoffer] af. Verdachte bedacht toen het plan om [slachtoffer] de kop in te slaan met een loodklopper. Dit moest gebeuren op het [adres] vlakbij [plaats 2] , een gebied met landerijen waar verdachte vaak fietste. Hij wilde [slachtoffer] naar deze plek meenemen, omdat [slachtoffer] daar de weg niet kende. Verdachte heeft op deze plek vooronderzoek gedaan en fotos gemaakt, onder andere van de stroming van de [pleeglocatie] . Hij heeft de situatie daar helemaal in zich opgenomen en wist dat daar geen cameras hingen. Verdachte probeerde [slachtoffer] daar naartoe mee te krijgen door te zeggen dat zij pakketjes onder een viaduct moesten ophalen.25

De politie heeft onderzoek gedaan naar de bij verdachte in beslag genomen telefoon.26

Op 11 mei 2024 omstreeks 19:24 uur vroeg verdachte via een spraakbericht aan [slachtoffer] zijn hulp bij het ophalen van een pakketje dat onder een viaduct ligt.

Op 12 mei 2024 omstreeks 01:47 uur sprak verdachte het bericht in dat [slachtoffer] even op de uitkijk moet staan. [slachtoffer] reageerde toen dat hij ziek is.

Op 13 mei 2024 omstreeks 15:19 uur stuurde verdachte weer een spraakbericht naar [slachtoffer] , waarbij het ging om het maken van een plan om het spul op te halen.27

Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] na een aantal keer vragen in de nacht van 13 op 14 mei 2024 met hem is meegegaan. Zij zijn toen op de fiets naar het [adres] gegaan. Daar aangekomen hebben zij hun fietsen tegen een hek gezet en zei verdachte “We moeten daarheen, daar ligt het pakketje.”, waarna zij het eerste veld en daarna via de dam het tweede veld, grenzend aan de [pleeglocatie] , in zijn gelopen. In het tweede veld sloeg verdachte [slachtoffer] drie keer op het hoofd met een loodklopper. Verdachte heeft [slachtoffer] ook een paar keer met de loodklopper op de handen geslagen. De loodklopper had verdachte vanuit huis in zijn jaszak meegenomen. Vervolgens is [slachtoffer] onderuit gegaan en

bewusteloos geraakt. Daarna heeft verdachte één van de twee fietsen opgehaald en in het water naast hetzelfde perceel gegooid. Hij kwam toen terug bij [slachtoffer] . Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] het water in gesleept en onder water gedrukt. Hij heeft hem zolang onder water gehouden, dat [slachtoffer] niet meer kon leven. Daarna kwam het lichaam van [slachtoffer] omhoog, heeft verdachte hem losgelaten en dreef hij met de stroming mee.28

Op 14 mei 2024 omstreeks 13:20 uur kwam bij de politie de melding binnen dat in het riet van de [pleeglocatie] een lichaam zou liggen. Nadat de politie ter plaatse kwam, werd een van de verbalisanten in de boot meegenomen door de melder, waarna het stoffelijk overschot van [slachtoffer] werd aangetroffen.29Bij de gerechtelijke sectie werden bevindingen vastgesteld die aspecifiek, doch passend zijn bij verdrinking en waarmee het intreden van de dood goed kan worden verklaard. Bij sectie werden verspreid over het lichaam letsels vastgesteld die bij leven zijn opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld.30 Het gaat dan onder andere om twee scheurwonden op het achterhoofd en hematomen op de handruggen/knokkels.31

De verduistering van de auto (feit 4)

Op 4 juni 2024 blijkt uit de gegevens voor de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) dat de personenauto, een rode Toyota Aygo, voorzien van kenteken [kenteken] , die op naam stond van [slachtoffer] , is overgeschreven naar verdachte.32 De laatste tenaamstellingscode voor deze auto is aangevraagd op 22 mei 2024 via de website van het RDW en betaald via iDeal. Dit kost 1,20. Uit de bankgegevens van verdachte volgt dat er op 22 mei 2024 een iDeal betaling is gedaan vanaf de rekening van verdachte aan de rekening ter name van het RDW voor een bedrag van 1,20.33

Verdachte heeft verklaard dat de auto van [slachtoffer] was afgekeurd en dat [slachtoffer] daarom niet in de auto wilde rijden, maar dat verdachte er wel in reed. Na het overlijden van [slachtoffer] heeft verdachte de auto zonder toestemming op zijn naam gezet.34

Bewijsoverwegingen

De voorbedachte raad (feit 1 primair)

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.35

Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend. Verdachte heeft het plan gemaakt om [slachtoffer] te doden, als oplossing voor zijn stress van (het uitkomen van) het financieel misbruik, en heeft daarvoor voorbereidingen getroffen door bijvoorbeeld een vooronderzoek op de plaats delict te doen en de stroming van de [pleeglocatie] te checken. Vervolgens probeert verdachte [slachtoffer] meermalen met een smoes uit zijn woning mee te lokken naar de door hem uitgekozen plek. In de nacht van 13 op 14 mei 2024 lukt het verdachte uiteindelijk om [slachtoffer] mee te krijgen. Verdachte neemt die nacht ook een loodklopper mee. Er volgen daarna verschillende beslismomenten voor verdachte om zijn plan om [slachtoffer] om het leven te brengen voort te zetten of af te breken, zoals tijdens de fiets- en wandelroute naar de plaats delict die bij elkaar enige tijd hebben geduurd, na het bewusteloos slaan van [slachtoffer] , het ophalen en wegmaken van de fiets en nadat [slachtoffer] in het water is gesleurd. Verdachte zet tijdens al deze momenten zijn plan om [slachtoffer] van het leven te beroven voort.

Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte het vooropgezette plan had het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte voor de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.

Dat verdachte [slachtoffer] op een andere manier heeft gedood dan van te voren door hem was bedacht, namelijk door verdrinking in plaats van slaan met de loodklopper, doet niet af aan dit oordeel. Het besluit om [slachtoffer] te doden is niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling genomen, maar na beraad.

Verdachte heeft voor zijn besluit om [slachtoffer] te doden ook voorbereidingen getroffen. Het was het doel van verdachte om [slachtoffer] te doden en dat het middel om dit doel te bereiken bij de uitvoering is gewijzigd, omdat [slachtoffer] niet kwam te overlijden door het slaan met de loodklopper, maakt niet dat daarom geen sprake meer is van voorbedachte raad. De rechtbank merkt hierbij nog op dat er na het neerslaan van [slachtoffer] met de loodklopper nog meerdere beslismomenten voor verdachte zijn geweest en dat er enige tijd heeft gezeten tussen het neerslaan en het uiteindelijke fatale onder water houden.

Namelijk nadat verdachte [slachtoffer] had neergeslagen met de loodklopper, is verdachte teruggelopen naar de plek waar zij de fietsen hadden achtergelaten en heeft een van de fietsen in het water geslingerd. Vervolgens is hij teruggelopen naar de plek waar hij verdachte had achtergelaten. Telkens koos verdachte er echter voor om de door hem voorgenomen daad om [slachtoffer] van het leven te beroven voort te zetten en niet af te breken. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd en komt daarmee tot een bewezenverklaring van moord.

De oplichting (feit 3 primair)

Een deel van de verweren van de verdediging ten aanzien van feit 3 primair wordt weerlegd door de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in het bijzonder door de verklaring van verdachte die in de kern bekennend van aard is. Daarin komt naar voren dat verdachte het slachtoffer bewust heeft uitgezocht als zwakke schakel om gelden voor zichzelf te krijgen door zich voor te doen als iemand die de verbouwing voor hem zal regelen en hem daarbij heeft misleid door leugens te vertellen, onder meer over de hoogte van de kosten van bepaalde werkzaamheden. Er is dan ook sprake geweest van meer dan een enkele onware mededeling. Dat verdachte [slachtoffer] heeft beïnvloed om de lening voor de verbouwing aan te vragen blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van verdachte dat de lening voor de verbouwing in scène is gezet. Dit in combinatie met het feit dat verdachte reeds voor de aanvraag van de lening al een offerte had opgevraagd voor de vervanging van twee deurkozijnen en hier op 16 april 2024 definitief akkoord op heeft gegeven. Dezelfde dag dat [slachtoffer] de lening ontving. Hieruit volgt

dat verdachte al handelingen ten behoeve van de verbouwing verrichte voordat de lening werd aangevraagd en op de hoogte was van (het verloop van) de leningaanvraag.

De rechtbank overweegt verder dat de ontvangen gelden van [slachtoffer] door verdachte aan zichzelf zijn opgemaakt en dat daarnaast door verdachte op geen enkele manier aanstalten is gemaakt om deze gelden terug te betalen, zoals door openheid van zaken te geven aan [slachtoffer] , een terugbetalingsregeling te treffen of door geld opzij te zetten. Integendeel, verdachte heeft geprobeerd om ermee weg te komen door het plan te beramen om [slachtoffer] van het leven te beroven en dit plan ook uit te voeren.

De rechtbank verwerpt daarom de verweren van de verdediging en komt tot een bewezenverklaring van oplichting.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 4 en feit 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

1. primair

hij op 14 mei 2024 in de gemeente Leeuwarden [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,

door:

[slachtoffer] meermalen met een loodklopper op het hoofd en elders tegen het lichaam te slaan en

[slachtoffer] in het water te trekken en vervolgens

[slachtoffer] onder water te drukken en te houden, waardoor de ademhaling van die [slachtoffer] werd belet;

?

hij in de periode van 30 maart 2024 tot en met 9 april 2024 te Leeuwarden [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [slachtoffer] via een spraakbericht dreigend de woorden toe te voegen "ik hoop niet dat dat naar mijn naam toegaat want dan bist de klos, stukje beton om de poten en se vinde dy nooit weer";

3. primair

hij in de periode van 4 april 2024 tot en met 24 april 2024 te Leeuwarden met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen, door tegen [slachtoffer] te zeggen dat hij een aanvraag voor een lening ten behoeve van een verbouwing aan zijn woning moest doen en vervolgens geld naar verdachte moest overmaken, zodat verdachte voornoemde verbouwing voor [slachtoffer] kon regelen;

?

hij in de periode van 30 maart 2024 tot en met 22 mei 2024 te Leeuwarden opzettelijk een auto, te weten een Toyota Aygo met kenteken [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten welke auto verdachte van [slachtoffer] had geleend,

wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

?

hij in de periode van 30 maart 2024 tot en met 31 maart 2024 te Leeuwarden laptops (merk Sony Vaio en HP Elitebook), die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. primair moord;

2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

3. primair oplichting;

4. verduistering;

5. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en maatregel

Vordering van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 4 en feit 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging).

Daarbij hebben de officieren van justitie gevorderd om verdachte de feiten in (licht) verminderde mate toe

te rekenen.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat in grote mate rekening moet worden gehouden met de door de psycholoog en psychiater geconstateerde problematiek bij verdachte. Uit de door hen opgemaakte rapportages volgt namelijk dat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De verdediging vindt dat een tbs met dwangverpleging niet gecombineerd moet worden met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De geadviseerde tbs-maatregel is namelijk niet uitsluitend gericht op het beveiligen van de samenleving, maar ook op behandeling, herstel en het voorkomen van recidive. De oplegging van een langdurige gevangenisstraf zou een tbs-traject ernstig vertragen en zou contraproductief werken. Onder verwijzing naar een aantal uitspraken is aangevoerd dat de combinatie van een gevangenisstraf van 5 jaren en tbs met dwangverpleging in zaken van een ernstig levensdelict en verminderde toerekeningsvatbaarheid als passend en geboden wordt beschouwd. De verdediging heeft verzocht deze door haar in de rechtspraak gevonden lijn te volgen.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psychiater, de psycholoog en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officieren van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op zijn buurman door hem in de [pleeglocatie] te verdrinken. In de nacht van 13 op 14 mei 2024 heeft verdachte hem met een smoes naar een weiland meegelokt. Daar aangekomen heeft hij het slachtoffer eerst driemaal op het hoofd geslagen met een voor dat doel meegenomen loodklopper. Het slachtoffer is door deze handelingen bewusteloos geraakt.

Vervolgens heeft verdachte hem in deze staat het water in gesleept en onder water gedrukt en gehouden, totdat het slachtoffer niet meer leefde. Een dag later is zijn levenloze lichaam in het riet van de [pleeglocatie] aangetroffen.

Verdachte heeft zich na het door hem gepleegde feit actief opgeworpen als bezorgde buurman richting de nabestaanden van het slachtoffer. Hij heeft ze benaderd en aan hen doen voorkomen dat hij zich zorgen maakte over het lot van het slachtoffer. Tegelijkertijd heeft verdachte geprobeerd om de ware toedracht van het overlijden te verhullen. Zo heeft hij het slachtoffer tijdens de moord met de loodklopper op de bovenkant van zijn handen geslagen, om het te doen laten lijken op een vechtpartij. Daarnaast heeft hij een door hem opgemaakte valse anonieme brief over de toedracht van het overlijden verspreid. Daarmee heeft hij ook de nabestaanden misleid en hen lange tijd in het ongewis gelaten over wat er daadwerkelijk met hun broer en zoon was gebeurd.

Het plegen van moord is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het meest fundamentele recht dat een mens bezit, namelijk het recht op leven. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen dat recht aan het slachtoffer ontnomen, maar heeft hij ook onherstelbaar leed toegebracht aan de

nabestaanden van het slachtoffer. Uit de spreekrechtverklaringen van de ouders en de broer van het slachtoffer blijkt het intense verdriet dat zij hebben. Door de nabestaanden lange tijd in onzekerheid te houden over de manier waarop het slachtoffer is overleden en daarover leugens te vertellen, is dit verdriet nog meer vergroot. Daarbij moet het slachtoffer zich in de laatste momenten van zijn leven bijzonder angstig en verdrietig hebben gevoeld, omdat hij werd mishandeld en verraden door iemand die zich al die tijd heeft voorgedaan als vriend. Ook kon hij (gelet op zijn fysieke beperking) maar weinig weerstand bieden tegen iemand zoals verdachte.

In de periode voorafgaand aan, maar ook na, de moord heeft verdachte zich daarnaast schuldig gemaakt aan diverse andere strafbare feiten, gericht tegen hetzelfde slachtoffer. Op 30 maart 2024 heeft hij ingebroken in de woning van het slachtoffer. Hij zou een enorme drang hebben gehad om te weten hoe de woning van het slachtoffer er van binnen uitzag en hoe het slachtoffer leefde. Na de inbraak nam het contact tussen verdachte en zijn buurman toe. Verdachte had namelijk aangeboden om hem te helpen met het opruimen van de woning van het slachtoffer. Vrij kort hierna, op 9 april 2024, deed het slachtoffer al aangifte van bedreiging. Na het overlijden van het slachtoffer is gebleken dat verdachte het slachtoffer ook heeft opgelicht door hem onder het mom van een door hem in de woning van het slachtoffer te verrichten verbouwing een groot aantal geldbedragen naar hem te laten overmaken. Verdachte gebruikte deze bedragen vervolgens voornamelijk om zijn eigen medicijnverslaving te kunnen bekostigen. Hij zag het slachtoffer als een zwakke schakel en heeft hem financieel misbruikt door hem leeg te plukken. Verder heeft verdachte na de moord het voertuig van het slachtoffer verduisterd, door deze op zijn naam te laten zetten.

Door het plegen van deze feiten heeft verdachte op grove en slinkse wijze misbruik gemaakt van het slachtoffer. Hij is berekenend te werk gegaan en kreeg het slachtoffer steeds meer in zijn greep. Verdachte heeft het slachtoffer van zijn geld en goederen, zijn vertrouwen en uiteindelijk zelfs van zijn leven beroofd. Het slachtoffer moet in deze laatste periode van zijn leven in grote angst hebben geleefd.

Mate van toerekeningsvatbaarheid

Over verdachte is op 24 mei 2025 een psychiatrisch rapport opgemaakt. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met vermijdende trekken en van zwakbegaafdheid. Ook heeft verdachte al lange tijd een ernstige verslaving aan alcohol en alprazolam. Deze aandoeningen waren ten tijde van de feiten aanwezig en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de feiten ook beïnvloed. Verder komt uit het rapport naar voren dat verdachte, die een basaal angstige en zwakbegaafde man is, dingen minder goed overziet en minder goede probleemoplossende vaardigheden heeft. Hij probeert al jaren zijn angst te beteugelen met overmatig gebruik van alcohol en alprazolam. Onder invloed hiervan vermindert de sociale angst en kan hij zich flink opblazen en ontremd worden en agressief gedrag vertonen. Verdachte is zich op cognitief niveau wel bewust geweest van het ernstig grensoverschrijdende gedrag naar het slachtoffer toe, maar zijn problematiek heeft ervoor gezorgd dat hij minder goed in staat was zijn wil te bepalen en zijn gedrag bij te sturen. Ten aanzien van de levensberoving van het slachtoffer voelt hij geen schuld of berouw, wat samenhangt met de antisociale trekken van zijn persoonlijkheidsstoornis. De psychiater adviseert de feiten aan verdachte in (licht) verminderde mate toe te rekenen.

Daarnaast is op 26 mei 2025 een psychologisch rapport over verdachte opgemaakt. De psycholoog beschrijft dat verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende, antisociale en borderline trekken en aan een ernstige stoornis in het gebruik van benzodiazepines.

Daarnaast is sprake van een laagbegaafd intellectueel niveau. Een autismespectrumstoornis kan niet worden uitgesloten. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van de feiten beïnvloed. Verdachte heeft verteld

dat hij in de periode voorafgaand aan de feiten zeer grote hoeveelheden benzodiazepines heeft gebruikt. Door het directe effect van het middel kon hij niet goed helder denken en hij werd door zijn afhankelijkheid van het middel gedreven door zucht om het middel te kunnen verkrijgen. Door de antisociale trekken in zijn persoonlijkheid werd hij minder dan een ander zonder die trekken zou hebben gehad, gehinderd door een adequaat functionerend geweten. Van langdurig gebruik van benzodiazepines is bekend dat mensen emotioneel afvlakken en meer geneigd zijn antisociaal gedrag te vertonen. Door zijn stoornissen werd hij enigszins gehinderd in het maken van keuzes voorafgaand aan en ten tijde van de feiten. De belemmering in zijn keuzevrijheid was niet in die mate dat hij geen andere keuzes meer kon maken. De psycholoog adviseert de feiten aan verdachte in (enigszins) verminderde mate toe te rekenen.

De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in licht oftewel enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.

Daarbij verdient opmerking dat de psycholoog en psychiater enkel hebben geadviseerd naar aanleiding van feit 1, feit 2 en feit 3, maar de rechtbank ditzelfde oordeel ook ten aanzien van feit 4 en feit 5 is toegedaan.

Oplegging van de tbs-maatregel

Uit de hiervoor aangeduide adviezen van de psychiater en de psycholoog volgt dat sprake is van meerdere stoornissen, waarvoor verdachte een behandeling dient te krijgen. Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt door de psychiater als hoog aangemerkt en door de psycholoog als matig. Beide deskundigen adviseren een klinische behandeling voor de forse problematiek van verdachte. Tijdens deze behandeling zullen de benzodiazepines moeten worden afgebouwd. De persoonlijkheidsstoornis dient vervolgens geëvalueerd te worden als verdachte geruime tijd zonder benzodiazepines is. Van belang is ook dat verdachte beperkt verantwoordelijkheid voor zijn gedrag neemt en dat er geen sprake is van probleeminzicht. De psychiater geeft aan dat verdachte de afgelopen jaren heeft laten zien dat hij zich niet aan adviezen van zijn behandelaars houdt en middelen blijft gebruiken. Er is dan ook een stevige context nodig om verdachte van deze middelen te kunnen afhouden. Beide deskundigen komen tot het advies om verdachte binnen het kader van een tbs met dwangverpleging te laten behandelen.

De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud en conclusies van deze rapportages en neemt deze over.

De rechtbank stelt vast dat aan alle formele eisen voor het opleggen van tbs is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door verdachte begane moord is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel en deze eist ook dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd.

De rechtbank zal de tbs-maatregel ongemaximeerd opleggen, nu de bewezen verklaarde moord een misdrijf betreft dat gericht was tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De duur van de tbs-maatregel is daarom niet gemaximeerd en kan een periode van vier jaar te boven gaan.

Oplegging van gevangenisstraf

Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, waaronder met name de door verdachte gepleegde moord, is de rechtbank met de officieren van justitie van oordeel dat aan verdachte uit het oogpunt van vergelding, maar ook ter beveiliging van de maatschappij, een langdurige gevangenisstraf moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte van deze vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in strafverhogende zin rekening gehouden met de berekenende manier waarop verdachte te werk is gegaan, de omstandigheden waaronder hij de feiten heeft gepleegd en hoe hij zich ook na deze feiten heeft gedragen. In strafverlagende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat zij verdachte (enigszins) verminderd toerekeningsvatbaar acht voor de door hem gepleegde feiten. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte na afloop van de gevangenisstraf naar verwachting nog een (langdurige) behandeling in een tbs-instelling zal moeten ondergaan. Ook heeft de rechtbank gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.

De rechtbank gaat niet mee met de door de verdediging uitgezette lijn om een korte gevangenisstraf op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank zowel gelet op hetgeen hiervoor is overwogen als op het feit dat bij de door de verdediging aangehaalde uitspraken een grotere mate van ontoerekeningsvatbaarheid werd aangenomen.

Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat -naast de maatregel van tbs met dwangverpleging- de oplegging van een gevangenisstraf van 12 jaren passend en geboden is.

De hoogte van de gevangenisstraf is lager dan gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank heeft hierbij enerzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat een lange gevangenisstraf voorafgaand aan de tbs-maatregel maakt dat in het algemeen de behandeling binnen de tbs minder effectief is. Anderzijds is vergelding als strafdoel -met name als het om zeer ernstige strafbare feiten gaat- van grote betekenis binnen ons strafrechtelijk systeem. De rechtbank heeft die uitgangspunten tegen elkaar afgewogen en acht een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft gevorderd gepast, in de wetenschap dat verdachte na de gevangenisstraf naar verwachting nog een langdurig tbs-traject dient te doorlopen.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:

1. [vader slachtoffer] (vader), tot een bedrag van 29.363,48 ter zake van materiële schade en 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;

2. [ [moeder slachtoffer] (moeder), tot een bedrag van 23.261,06 ter zake van materiële schade en 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;

3. [ [broer slachtoffer] (broer), tot een bedrag van 23.261,06 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Het bedrag van 23.261,06 betreft schade als gevolg van oplichting, het bedrag van

6.102,42 betreft de kosten van de lijkbezorging en het bedrag van 17.500,00 betreft affectieschade.

Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partijen ten aanzien van de schade als gevolg van oplichting primair aangevoerd dat sprake is van rechtstreekse schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Hij heeft daarbij verwezen naar rechtsoverweging 3.4. van een arrest van de Hoge Raad uit 2018.36 Subsidiair, indien de benadeelde partijen op dit punt in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn, heeft de raadsman verzocht om voor dit geldbedrag de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het overleden slachtoffer [slachtoffer] op te leggen. Hij heeft daarbij verwezen naar rechtsoverweging 3.6. van voornoemd arrest.

Standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben gevorderd om de vorderingen ten aanzien van de kosten van de lijkbezorging en de affectieschade toe te wijzen.

Ten aanzien van de schade als gevolg van oplichting hebben de officieren van justitie het volgende aangevoerd.

Primair hebben zij toewijzing gevorderd, waarbij zij zich aansluiten bij het standpunt van de raadsman van de benadeelde partijen dat sprake is van rechtstreekse schade.

Subsidiair hebben zij gevorderd om de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, maar wel de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter hoogte van de oplichting en de schade die daarmee gemoeid is.

Standpunt van de verdediging

Gelet op de bepleite vrijspraak van feit 3 primair en subsidiair, heeft de verdediging primair verzocht de vordering ten aanzien van de schade als gevolg van oplichting niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is van rechtstreekse schade.

Ten aanzien van de kosten van de lijkbezorging heeft de verdediging aangevoerd dat uit de stukken niet blijkt dat de benadeelde partijen de kosten voor bijzetting van de urn ter hoogte van 2.410,00 hebben

gemaakt. De verdediging heeft dan ook verzocht dit deel van de vordering af te wijzen dan wel niet- ontvankelijk te verklaren.

Ten aanzien van de affectieschade heeft de verdediging verzocht dit bedrag te matigen, omdat de ouders hebben aangegeven weinig van [slachtoffer] te weten en hij erg terughoudend was in hoe hij leefde in de richting van zijn ouders.

Oordeel van de rechtbank

Kosten lijkbezorging

Door [vader slachtoffer] wordt schadevergoeding voor kosten van de lijkbezorging gevorderd.

Ten aanzien van de kosten voor de bijzetting van de urn overweegt de rechtbank dat het gevorderde bedrag en de looptijd van 20 jaar de rechtbank niet onredelijk voorkomen. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de manier waarop [slachtoffer] , op nog relatief jonge leeftijd om het leven is gebracht en het leed dat dit nog lange tijd voor de nabestaande(n) mee zal brengen.

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [vader slachtoffer] de gestelde schade van 6.102,42 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 mei 2024.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte ten aanzien van de kosten van de lijkbezorging vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Schade als gevolg van oplichting

Door [vader slachtoffer] , [moeder slachtoffer] en [broer slachtoffer] wordt in hun hoedanigheid als erfgenamen van het inmiddels overleden slachtoffer schadevergoeding voor schade als gevolg van oplichting gevorderd.

De rechtbank overweegt dat in artikel 51a Sv is opgenomen wie zich als benadeelde partij in het strafproces kunnen voegen. Naast degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kunnen zich onder bepaalde voorwaarden ook de erfgenamen van het slachtoffer voegen. Een voorwaarde daarbij is dat het slachtoffer ten gevolge van het strafbare feit is overleden (artikel 51a, tweede lid, Sv). Uit de rechtspraak van de Hoge Raad leidt de rechtbank af dat de wetgever buiten dat geval niet de mogelijkheid heeft willen openen dat erfgenamen zich bij het overlijden van het slachtoffer kunnen voegen voor door het slachtoffer geleden schade. Die schade is dus door de wetgever voor wat die erfgenamen betreft niet als rechtstreekse schade beschouwd.37

De hier door de erfgenamen gevorderde schade die verband houdt met de door verdachte gepleegde oplichting betreft naar het oordeel van de rechtbank geen schade van de eveneens door verdachte gepleegde moord, dat het feit is ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De schade kan daarom

niet als rechtstreekse schade van de erfgenamen in de zin van artikel 51a, tweede lid, Sv worden beschouwd en komt in het strafproces niet voor toewijzing in aanmerking.

Anders dan de raadsman van de nabestaanden en de officieren van justitie, leidt de rechtbank uit het arrest van de Hoge Raad uit 2018 geen grondslag voor toewijzing van deze vordering af. De rechtbank interpreteert de zinsnede “het bewezenverklaarde” in rechtsoverweging 3.4. niet als afwijkend van de in artikel 51a, tweede lid, Sv voorkomende zinsnede “het strafbare feit” en daarmee evenmin als een breuk met het arrest van de Hoge Raad uit 2005. De Hoge Raad verwijst in de uitspraak van 2018 ook naar de eerdere uitspraak van 2005. De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, dan ook van oordeel dat geen sprake is van rechtstreekse schade. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen [vader slachtoffer] , [moeder slachtoffer] en [broer slachtoffer] in (dit deel van) hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.

Wel ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het overleden slachtoffer [slachtoffer] op te leggen voor de door hem als gevolg van de oplichting geleden schade. De in het tweede lid van artikel 36f Sr bedoelde aansprakelijkheid van de verdachte jegens het slachtoffer gaat door diens overlijden immers niet teloor.38 De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van 22.200,00, te weten het bedrag waarvoor het slachtoffer is opgelicht, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, maar niet voor de gevorderde rente over de geldleningsovereenkomst van 30.000,00.

Affectieschade

Door [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] wordt schadevergoeding voor affectieschade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen de gestelde schade van 17.500,00 hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vorderingen ten aanzien van de affectieschade, waarvan de hoogte onvoldoende door de verdediging is betwist, zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 mei 2024. De hoogte van de gevorderde geldbedragen betreft immers een standaardbedrag, passend bij onderhavige situatie.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte ten aanzien van de affectieschade vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Proceskosten

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben gevorderd om verbeurd te verklaren:

- een wit touw met zwart blokjes;

een brief RDW erven [slachtoffer] ;

een kleine magneet zonder touw, en

een grote magneet met oranje touw.

De officieren van justitie hebben teruggave aan verdachte van het geldbedrag van 750,00 gevorderd.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om het gelbedrag van 750,00 aan verdachte terug te geven.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:

een wit touw met zwart blokjes;

een brief RDW erven [slachtoffer] ;

een kleine magneet zonder touw, en

een grote magneet met oranje touw,

vatbaar voor verbeurdverklaring nu dit voorwerpen zijn die in relatie tot het begaan van feit 1 primair en feit 4 staan en die toebehoren aan verdachte.

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van 750,00 moet worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 60a, 285, 289, 311, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van benadeelde partij [vader slachtoffer] (feit 1 primair en feit 3 primair)

Wijst de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [vader slachtoffer] te betalen:

het bedrag van 23.602,42 (zegge: drieëntwintigduizend zeshonderdtwee euro en tweeënveertig cent);

de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;

de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij [vader slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van de benadeelde partij [vader slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 23.602,42 (zegge: drieëntwintig duizend zeshonderd twee euro en tweeënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 6.102,42 aan materiële schade en 17.500,00 aan immateriële schade.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 153 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van benadeelde partij [moeder slachtoffer] (feit 1 primair en feit 3 primair)

Wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [moeder slachtoffer] te betalen:

het bedrag van 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro);

de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;

de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de benadeelde partij [moeder slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 17.500,00 (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 122 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van de benadeelde partij [broer slachtoffer] (feit 3 primair)

Bepaalt dat de benadeelde partij [broer slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering.

Bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.

Ten aanzien van het overleden slachtoffer [slachtoffer] (feit 3 primair)

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van het overleden slachtoffer [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 22.200,00 (zegge: tweeëntwintig duizend tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 90 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan het slachtoffer of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van feit 1 primair en feit 4

Verklaart verbeurd de in beslag genomen goederen, te weten:

een wit touw met zwart blokjes ( [nummer] , pagina 765);

een brief RDW erven [slachtoffer] ( [nummer] , pagina 769);

een kleine magneet zonder touw ( [nummer] , pagina 773), en

een grote magneet met oranje touw ( [nummer] , pagina 777).

Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van 750,00 ( [nummer] , pagina 779).

Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. A. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2025.

1. De hierna te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde

opsporingsambtenaren opgemaakt.

De hierna te noemen bewijsmiddelen en paginas bevinden zich -tenzij anders aangegeven- in het dossier van Team Grootschalige Opsporing van de politie, Eenheid Noord-Nederland, Dienst Regionale Recherche, met proces-verbaalnummer [nummer] ( [naam] ), gesloten op 31 maart 2025, doorgenummerd 1 tot en met 2332 (map 1 tot en met 10) en 1 tot en met 340 (map 11).

2 Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] d.d. 31 maart 2024, pagina 1635 (map 8).

3 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 september 2025.

4 Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 31 maart 2024, pagina 1632 (map 8).

5 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 februari 2025, pagina 1638 (map 8).

6 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 september 2025.

7 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2024, pagina 869 (map 5).

8 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 september 2025.

9 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2024, pagina 1718 (map 8).

10 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2024, pagina 1719 (map 8).

11 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 september 2025.

12 Een schriftelijk bescheid, te weten chatberichten tussen [slachtoffer] en [getuige] , gevoegd als bijlage

achter het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 27 juni 2024, pagina 1668 en 1669 (map 8).

13 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2024, pagina 1850 (map 9).

14 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2024, pagina 1851 (map 9).

15 Een schriftelijk bescheid, te weten een door [slachtoffer] en [kredietgever] ondertekende “Overeenkomst

Persoonlijke Lening”, pagina 2139 en 2145 (map 10).

16 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2024, pagina 2013 (map 9).

17 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2025, pagina 1873 (map 9).

18 Een schriftelijk bescheid, te weten een transactieoverzicht, als bijlage gevoegd achter het proces-verbaal

van bevindingen d.d. 10 maart 2025, pagina 1880 tot en met 1883 (map 9).

19 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2025, pagina 965 (map 5).

20 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 september 2025.

21 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2024, pagina 884 (map 5).

22 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2025, pagina 821 (map 5).

23 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2025, pagina 863 (map 5).

24 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 september 2025.

25 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 september 2025.

26 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni 2024, pagina 1801 (map 8).

27 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni 2024, pagina 1803 (map 8).

28 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 september 2025.

29 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2025, pagina 970 en 971 (map 5).

30 Een deskundigenrapport forensische pathologie van Eurofins TMFI d.d. 13 augustus 2024, met TMFI-

nummer [nummer] en sectie-nummer [nummer] , opgemaakt en ondertekend door forensisch patholoog [naam] , pagina 196 (map 11).

31 Een deskundigenrapport forensische pathologie van Eurofins TMFI d.d. 13 augustus 2024, met TMFI-

nummer [nummer] en sectie-nummer [nummer] , opgemaakt en ondertekend door forensisch patholoog [naam] , pagina 195 (map 11).

32 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2024, pagina 2024 (map 9).

33 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2024, pagina 2025 (map 9).

34 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 september 2025.

35 HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, r.o. 2.7.3.

36 HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:833.

37 HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS9225 en HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:833.

38 HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9105, r.o. 2.7.