Rechtbank Noord-Nederland, eerste aanleg - meervoudig materieel strafrecht

ECLI:NL:RBNNE:2025:4596

Op 7 November 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van materieel strafrecht, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 18.078154.25, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNNE:2025:4596. De plaats van zitting was Groningen.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
18.078154.25
Datum uitspraak:
7 November 2025
Datum publicatie:
7 November 2025
Verwijzingen:
Wetboek van Strafrecht 279, Wetboek van Strafrecht 280

Indicatie

Rechtbank veroordeelt 36 jarige vrouw voor het onttrekken van haar twee jonge kinderen aan het gezag en het verbergen en belemmeren van het opsporen van een van deze kinderen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Tevens moet zij een schadevergoeding betalen aan aangever, die het gezag over de kinderen heeft, en aan beide kinderen. Voorts mag zij de komende jaren geen contact opnemen met aangever en de kinderen, en zich niet in de omgeving van hen bevinden. Deze maatregelen gaan direct in.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Groningen

parketnummer 18.078154.25

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 november 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,

thans gedetineerd te [instelling] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 oktober 2025.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Faber, advocaat te Haarlem. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1

zij, in of omstreeks de periode van 3 januari 2025 tot en met heden (datum inhoudelijke zitting 14 oktober 2025) te Groningen, althans in Nederland en/of Brazilië,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten dochter, [jongste dochter] ,

geboren op [geboortedatum] 2024, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over

haar uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;

2

zij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 januari 2025 tot en met heden (datum inhoudelijke zitting 14 oktober 2025) te Groningen, althans in Nederland en/of Brazilië,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk, een minderjarige, te weten [jongste dochter] ,

geboren op [geboortedatum] 2024, die onttrokken was of zich onttrokken had aan het wettig over haar gesteld gezag of aan het opzicht van degene die

dit desbevoegd over haar uitoefende, heeft verborgen en/of aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaar oud was;

3

zij, in of omstreeks de periode van 3 januari 2025 tot en met 24 februari 2025 te Groningen, althans in Nederland en/of Brazilië,

opzettelijk een minderjarige, te weten dochter, [oudste dochter] ,

geboren op [geboortedatum] 2018, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar

uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen zoals ten laste is gelegd onder de feiten 1 en 2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er sprake was van een overmachtsituatie. Verdachte kon niet eerder naar Nederland terugkeren met [jongste dochter] en [oudste dochter] vanwege de hevige regenval en overstromingen in Brazilië. Verdachte is met [oudste dochter] teruggekeerd op 12 februari 2025. Op 24 februari 2025 is [oudste dochter] pas door haar vader opgehaald van school. Het is niet duidelijk hoe de communicatie tussen verdachte en de vader van de kinderen is verlopen. Of verdachte heeft geweigerd om [oudste dochter] over te dragen aan haar vader is niet bewezen. Daarnaast voert de raadsman aan dat een periode van 12 dagen na terugkeer te weinig tijdsverloop kent om te spreken over onttrekking aan het wettelijk gezag.

De raadsman heeft aangevoerd dat voor [jongste dochter] hetzelfde geldt voor de periode tot 12 februari 2025 in verband met het weer in Brazilië. Terugkeer was daarnaast niet mogelijk in verband met het Braziliaanse paspoort dat niet lang genoeg geldig was. Hierbij was ook sprake van een overmachtsituatie. Daarna heeft verdachte weliswaar niet meegewerkt aan een terugkeer en is zij niet eerlijk geweest, maar hiervoor heeft zij een rechtvaardigingsgrond. Haar reden om niet mee te werken is gelegen in het feit dat ze van mening is dat de vader de kinderen heeft misbruikt en mishandeld. De raadsman doet om deze reden ook een beroep op overmacht en stelt dat verdachte daarom ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging.

Oordeel van de rechtbank

Partiële vrijspraak

Met betrekking tot de feiten 1 en 2 oordeelt de rechtbank dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit blijkt dat er sprake is van medeplegen van het feit. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten voor het overige wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. De door verdachte ter zitting van 24 oktober 2025 afgelegde verklaring, inhoudend:

Ik heb eerder verklaard dat [jongste dochter] in België was. Dit is onjuist.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.28 februari 2025, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2025060625-15 d.d.

29 mei 2025, inhoudend als verklaring van dhr. [vader] :

Ik doe aangifte van ontvoering en onttrekking aan het ouderlijk gezag van mijn jongste dochter [jongste dochter]

geb. datum [geboortedatum] 2024 en mijn oudste dochter [oudste dochter] [geboortedatum] 2018.

[verdachte] is op 24 december naar Brazilië gegaan met [oudste dochter] en [jongste dochter] om daar haar vakantie door te brengen. Ik heb toestemming gegeven om van 20 december 2024 tot en met 3 januari 2025 naar Brazilië te reizen. Ik heb op 6 januari naar de school gebeld van [oudste dochter] , [school] in [plaatsnaam] . Ik hoorde toen dat [verdachte] bijzonder verlof had aangevraagd en gekregen van school tot en met 13 januari. Ik heb toen 14 januari weer gebeld met de school en toen hoorde ik dat [oudste dochter] ongeoorloofd afwezig was. Ik heb op 13 februari een mail gehad van [verdachte] dat ze weer terug is in Nederland en dat ze de kinderen niet terug brengt omdat ze op vakantie ging met de kinderen omdat het voorjaarsvakantie was. Ik had geen toestemming gegeven vanaf 3 januari om de kinderen bij haar te houden en ook weer mee te nemen op vakantie. Ik heb de kinderen na 19 december niet meer gezien, nadat ik ze bij [verdachte] heb gebracht. Ik heb [oudste dochter] op maandag 24 februari van school gehaald. Voor zover ik weet is [jongste dochter] nog steeds in Brazilië. Ik heb een spraakopname van 24 februari van een gesprek met [verdachte] waarin zij dit zegt.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 maart 2025, opgenomen op pagina 197 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:

V: Uit ons onderzoek blijkt dat [jongste dochter] mogelijk in Brazilië is achtergebleven, klopt dat?

A: Dat klopt niet. [jongste dochter] is in België. Mijn tante heeft [jongste dochter] opgehaald in Brazilië.

V: Waar woont je tante?

A: [plaatsnaam] .

V: Je dochter is bij iemand maar je weet het adres niet? A: Nee, maar ik kan er zo naar toe gaan.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2025, opgenomen op pagina 121 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :

Vanaf het moment van de aanhouding van [verdachte] werd door haar verklaard dat [jongste dochter] bij een tante van haar in België verblijft, waarbij zij het adres niet kon noemen. Dit heeft zij onder meer verklaard aan de politie, de Rechter-Commissaris, haar advocaat, de reclassering, Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Er werd uitgebreid onderzoek verricht door de Belgische autoriteiten waarbij [jongste dochter] niet werd aangetroffen. Uit eerder onderzoek aan haar telefoon was tevens het vermoeden ontstaan dat [jongste dochter] door [verdachte] in Brazilië was achtergelaten bij een familielid in Sao Paulo. Ook in verschillende telefoongesprekken met verschillende personen bleef [verdachte] volharden in haar verklaring dat [jongste dochter] bij een tante in België verblijft.Uit telefoongesprekken met haar (vermoedelijke) moeder/stiefmoeder in Brazilië blijkt echter dat [jongste dochter] vermoedelijk bij deze vrouw verblijft.

5. Een schriftelijk bescheid, te weten de afspraken van 17 december 2024 bij de Jeugdbeschermtafel t.a.v. [oudste dochter] en [jongste dochter] , opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:

Moeder gaat akkoord om uiterlijk 2/3 januari 2025 (in plaats van 5 januari) terug te zijn van vakantie. Dit vanwege de startdatum van de scholen op 6 januari.

6. De beschikking van 12 maart 2025, inhoudende de voorlopige ondertoezichtstelling van [jongste dochter] , opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:

De kinderrechter:

5.1.

stelt [jongste dochter] , geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] , voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Groningen, met ingang van 12 maart 2025 tot 12 juni 2025;

7. De beschikking van 19 mei 2025, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:

bepaalt de hoofdverblijfplaats van [oudste dochter] en [jongste dochter] bij de vader; bepaalt dat de vader voortaan alleen het gezag uitoefent over [oudste dochter] ,

geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] en [jongste dochter] , geboren op [geboortedatum]

2024 in [geboorteplaats] ;

Bewijsoverwegingen

Met betrekking tot de hiervoor namens verdachte weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover de raadsman betoogt dat een periode van 12 dagen te kort is om van een onttrekking aan het wettelijk gezag te spreken overweegt de rechtbank dat de wet geen bepaalde duur koppelt aan de strafbaarheid van onttrekking. Dit verweer gaat om deze reden dan ook niet op en wordt door de rechtbank verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

1.

zij, in de periode van 3 januari 2025 tot en met 14 oktober 2025 in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten dochter, [jongste dochter] , geboren op [geboortedatum] 2024, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;

2.

zij, op een of meer tijdstippen in de periode van 3 januari 2025 tot en met 14 oktober 2025 in Nederland opzettelijk een minderjarige, te weten [jongste dochter] , geboren op [geboortedatum] 2024, die onttrokken was aan het wettig over haar gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, heeft verborgen en aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaar oud was;

3.

zij, in de periode van 3 januari 2025 tot en met 24 februari 2025 in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten dochter, [oudste dochter] , geboren op [geboortedatum] 2018, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag/opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl minderjarige beneden de twaalf jaren oud is

2. opzettelijk een minderjarige die onttrokken is aan het wettelijk over hem gesteld gezag/opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, verbergen/aan de nasporing van de ambtenaren van justitie of politie onttrekken, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is

3. opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl minderjarige beneden de twaalf jaren oud is

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Namens verdachte is voor alle ten laste gelegde feiten een beroep op overmacht gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor overmacht en verwerpt daarom dit verweer.

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden en dat daarbij tevens een maatregel op grond van art. 38v Sr wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod conform het advies van de reclassering voor de duur van vijf jaar, op straffe van vervangende hechtenis van een week per overtreding van de maatregel.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering van 10 oktober 2025, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onttrekking aan het gezag, dat bij aangever berust, van haar twee minderjarige kinderen. Ook heeft zij haar jongste kind opzettelijk verborgen en onttrokken aan de nasporing van ambtenaren van justitie of politie. Zij heeft haar dochters voor een geplande vakantie meegenomen naar Brazilië. In weerwil van de afspraken die hierover met aangever waren gemaakt, is zij te laat naar Nederland teruggekeerd, waarbij zij bovendien enkel haar oudste dochter [oudste dochter] mee heeft teruggenomen. De onttrekking van [oudste dochter] heeft 52 dagen geduurd. Ten aanzien van [jongste dochter] , de jongste dochter, geldt dat de onttrekking nog steeds voortduurt, waarbij de instanties ervan uitgaan dat zij op dit moment in Brazilië verblijft bij familieleden van verdachte.

In het bijzonder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte de pogingen om [jongste dochter] terug naar Nederland te halen ernstig heeft gefrustreerd door met wisselende verklaringen een gordijn van mist op te trekken over haar verblijfplaats. Het komt de rechtbank voor dat verdachte met de onttrekking enkel tot doel heeft om aangever te kwetsen en dat zij haar kinderen hier instrumenteel voor inzet. Daarmee zet zij de belangen van haar kinderen, die door hun jeugdige leeftijd kwetsbaar zijn, moedwillig op het spel.

De rechtbank neemt ook in aanmerking de gevolgen voor aangever. De nog voortdurende onttrekking van [jongste dochter] , die nog geen twee jaar oud is, belet hem om een vaderlijke band met haar op te bouwen en veroorzaakt bij hem gevoelens van machteloosheid en verdriet.

De rechtbank stelt voorop dat er voor deze delicten geen oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bestaan. Vanwege het feit dat sprake is van een langdurige internationale onttrekking, die ten aanzien van [jongste dochter] nog voortduurt, en de jonge leeftijd van de kinderen is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat het passend is om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.

De rechtbank zal geen bijzondere voorwaarden opleggen. In het adviesrapport van 10 oktober 2025 schrijft de reclassering dat zij vrijwel geen mogelijkheden ziet voor een plan van aanpak gericht op het verminderen van de kans op recidive middels gedragsverandering en risicobeheersing. De kans dat verdachte zich zal onttrekken aan bijzondere voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Verdachte wordt omschreven als zelfbepalend, beperkt meewerkend en onbetrouwbaar in het verstrekken van informatie. Dit beeld vindt naar het oordeel van de rechtbank bevestiging in hetgeen uit het dossier blijkt omtrent de houding van verdachte ten opzichte van diverse (hulpverlenende) instanties. Dit maakt dat de rechtbank, in tegenstelling tot de raadsman, geen meerwaarde ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden en het belasten van de reclassering met het toezicht daarop.

De rechtbank ziet wel aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, bestaande uit een contactverbod met aangever en de twee kinderen, alsmede een locatieverbod

voor [plaats] en een straal van 10 kilometer daaromheen. Verdachte mag slechts contact hebben met aangever en de twee kinderen indien dit volgens Jeugdbescherming Noord mogelijk en noodzakelijk wordt geacht in het belang van het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen, waarbij alsdan de instructies van Jeugdbescherming Noord zullen dienen te worden opgevolgd. De rechtbank zal deze maatregel opleggen voor de duur van vijf jaren en bepalen dat per overtreding van het contactverbod vervangende hechtenis ten uitvoer kan worden gelegd voor de duur van twee weken, met een maximum van in totaal zes maanden. Gezien het voortdurende karakter van de onttrekking van [jongste dochter] en het als hoog ingeschatte recidiverisico, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens haar ex- partner en haar kinderen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:

[vader] , tot een bedrag van 7.253,79 ter zake van materiële schade en 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;

[oudste dochter] , tot een bedrag van 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;

[jongste dochter] , tot een bedrag van 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen toewijsbaar zijn inclusief wettelijke rente, met dien verstande dat op de door [vader] gevorderde proceskostenvergoeding een eventuele in het kort geding reeds toegekende vergoeding in mindering dient te worden gebracht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [vader] gevorderde vergoeding van immateriële schade te hoog is. De vergoeding voor gemaakte kosten voor kinderopvang is niet toewijsbaar. De gevorderde proceskostenvergoeding inzake het kort geding dient te worden afgewezen. Ook de gevorderde vergoeding van de kosten inzake rechtsbijstand in Brazilië dient te worden afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade van [jongste dochter] dient te worden afgewezen.

Oordeel van de rechtbank

[vader]

Benadeelde partij [vader] vordert vergoeding van een bedrag van 7.253,79 ter zake van materiële schade, bestaande uit de volgende posten:

Niet-gebruikte opvangkosten 1.144,77 Telefonische kosten politie 1,76 Juridische kosten kort geding 4.063,90 Parkeerkosten rechtbank 10,80

Reiskosten rechtbank 48,16

Kosten rechtsbijstand Brazilië 1.984,40

Daarnaast vordert benadeelde partij een vergoeding van 7.500,00 ter zake van immateriële schade.

Materiële schade

Over de materiële schadeposten overweegt de rechtbank als volgt.

De vordering ten aanzien van de niet-gebruikte opvangkosten is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het is de rechtbank niet inzichtelijk geworden op welke wijze het gevorderde bedrag berekend is. Weliswaar zijn ter onderbouwing van de vordering diverse facturen van de opvang

[school] overgelegd, maar als de rechtbank de gefactureerde en gecrediteerde bedragen optelt en aftrekt, komt zij op een ander bedrag dan het gevorderde bedrag. Daarnaast is de rechtbank niet duidelijk waarom bepaalde uren kennelijk wel gecrediteerd konden worden en andere uren niet. Al met al is er teveel onduidelijk om de vordering op dit moment toe te wijzen. De benadeelde partij op dit moment nog toelaten tot nadere bewijslevering zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij in diens vordering voor dit deel dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De vordering met betrekking tot gemaakte kosten voor telefonisch contact met de politie zal, als onvoldoende betwist, worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2025, zijnde de datum van het laatst gevoerde telefoongesprek.

De vordering tot vergoeding van juridische kosten gemaakt ten behoeve van het kort geding, is naar het oordeel van de rechtbank niet toewijsbaar. In feite vraagt benadeelde partij hiermee om een volledige proceskostenvergoeding, in afwijking van de in civiele procedures geldende proceskostenvergoeding op basis van een liquidatietarief. Benadeelde partij heeft niets gesteld om te onderbouwen waarom een dergelijke reële proceskostenvergoeding op zijn plaats zou zijn. Bovendien is ter zitting door de raadsman van verdachte toegelicht dat de proceskosten in kort geding bij helfte zijn gecompenseerd. De rechtbank zal deze vordering daarom als onvoldoende onderbouwd afwijzen.

De vordering tot vergoeding van parkeer- en reiskosten is naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. Blijkens de overgelegde producties houden deze verband met het kort geding dat op 7 maart 2025 plaatsvond. In het kort geding heeft benadeelde partij onder meer gevorderd dat verdachte zou worden veroordeeld tot afgifte van [jongste dochter] aan hem en dat vervangende toestemming zou worden verleend om [jongste dochter] op te halen uit Brazilië en terug te geleiden naar Nederland. Deze vorderingen in kort geding houden naar het oordeel van de rechtbank zodanig verband met de strafbare feiten dat wat betreft de parkeer- en reiskosten ten behoeve van dit kort geding kan worden gesproken van rechtstreekse schade. Deze vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2025.

De kosten voor rechtsbijstand in Brazilië zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en houden rechtstreeks verband met de strafbare feiten. Het ontbreken van een urenspecificatie doet hier niet aan af. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2025, zijnde de factuurdatum.

Immateriële schade

Over de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.

Met de onttrekking aan het gezag van de kinderen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een ernstige onrechtmatige inbreuk gemaakt op het recht op familie- en gezinsleven en de persoonlijke levenssfeer van benadeelde partij. Benadeelde partij heeft toegelicht welke emotionele gevolgen hij (nog steeds) ervaart door de strafbare feiten, waaronder gevoelens van machteloosheid en angst. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee voldoende vast dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 sub b BW.

Wat betreft de begroting van de omvang van de immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij de Rotterdamse schaal. Daarin zijn voor onttrekking aan het gezag diverse categorieën opgenomen, waarbij naar het oordeel van de rechtbank categorie b (ernstig) het beste aansluit op dit geval. Voor deze categorie geldt een bandbreedte van bedragen tussen 2.500,00 en 10.000,00. Voor de begroting van de schade houdt de rechtbank rekening met het feit dat het in dit geval gaat om de onttrekking van twee kinderen, dat de onttrekking van [jongste dochter] nog voortduurt en het feit dat sprake is van een internationaal karakter. Ook weegt de rechtbank mee dat er nog steeds onzekerheid is over de plek waar en de omstandigheden waaronder [jongste dochter] in Brazilië verblijft. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag van 7.500,00 passend is. De vordering zal daarom integraal worden toegewezen.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

[oudste dochter]
Benadeelde partij [oudste dochter] vordert een vergoeding van 2.500,00 ter zake van immateriële schade. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

Verdachte heeft met de strafbare feiten een onrechtmatige inbreuk gemaakt op het recht op familie- en gezinsleven en de persoonlijke levenssfeer van benadeelde partij. Benadeelde partij is meer dan een maand onttrokken geweest aan het gezag van haar vader. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending met zich dat de nadelige gevolgen hiervan voor een jong kind van haar leeftijd zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen.

Voor de begroting van de omvang van de immateriële schade zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de Rotterdamse schaal. Daarin staan meerdere categorieën opgenomen voor de persoonsaantastingen van minderjarigen door de onttrekking aan het gezag. In dit geval sluit de categorie c (tamelijk ernstig) naar het oordeel van de rechtbank het best aan bij het geval. Gelet op de duur van de onttrekking, de leeftijd van benadeelde partij en het internationale karakter van de onttrekking is het gevorderde bedrag van 2.500,00 passend. De rechtbank zal de vordering daarom geheel toewijzen.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

[jongste dochter]

Benadeelde partij [jongste dochter] vordert een vergoeding van 5.000,00 ter zake van immateriële schade. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

Verdachte heeft met de strafbare feiten een onrechtmatige inbreuk gemaakt op het recht op familie- en gezinsleven en de persoonlijke levenssfeer van benadeelde partij. Deze inbreuk duurt feitelijk nog steeds voort, immers is benadeelde partij nog niet terug bij haar vader. Benadeelde partij is daarmee tot heden ruim driekwart jaar onttrokken geweest aan het gezag. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending met zich dat de nadelige gevolgen hiervan voor een jong kind van haar leeftijd zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen.

Voor de begroting van de omvang van de immateriële schade zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de Rotterdamse schaal. Daarin staan meerdere categorieën opgenomen voor de persoonsaantastingen van minderjarigen door de onttrekking aan het gezag. In dit geval sluit de categorie b (ernstig) naar het oordeel van de rechtbank het best aan bij het geval. Gelet op de duur van de onttrekking, de leeftijd van benadeelde partij en het internationale karakter van de onttrekking is het gevorderde bedrag van 5.000,00 passend. De rechtbank zal de vordering daarom geheel toewijzen.

Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 279 en 280 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak
De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen en zoeken met:

[vader] , geboren op [geboortedatum] 1990, adres bekend bij het Openbaar Ministerie,

[oudste dochter] , geboren op [geboortedatum] 2018, adres bekend bij het Openbaar Ministerie,

[jongste dochter] , geboren op [geboortedatum] 2024, huidige verblijfplaats onbekend.

Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren zich niet zal begeven in [plaats] en een straal van 10 kilometer rondom het centrum van [plaats] , of in een andere plaats waar voormelde personen zich vestigen en een straal van 10 kilometer rondom het centrum van die plaats.

Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan het voornoemde contact- en/of locatieverbod wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan het contact- en/of locatieverbod wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden.

Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

Ten aanzien van benadeelde partij [vader]

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [vader] te betalen:

het bedrag van 9.545,12 (zegge: negenduizend vijfhonderdvijfenveertig euro en 12 eurocent);

de wettelijke rente over een bedrag van 1,76 vanaf 11 maart 2025 tot de dag van algehele voldoening, de wettelijke over een bedrag van 58,96 vanaf 7 maart 2025 tot de dag van algehele voldoening en de

wettelijke rente over een bedrag van 1.984,40 vanaf 24 september 2025 tot de dag van algehele voldoening;

- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Verklaart [vader] in zijn vordering tot betaling van 1.144,77 ter zake niet gebruikte opvang niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Wijst de vordering van [vader] voor het overige af.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [vader] aan de Staat te betalen een bedrag van 9.545,12 (zegge: negenduizend vijfhonderdvijfenveertig euro en 12 eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van 1,76 vanaf 11 maart 2025 tot de dag van algehele voldoening, de wettelijke over een bedrag van 58,96 vanaf 7 maart 2025 tot de dag van algehele voldoening en de wettelijke rente over een bedrag van 1.984,40 vanaf 24 september 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2.045,12 aan materiële schade en 7.500,00 aan immateriële schade.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 82 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van benadeelde partij [oudste dochter]

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [oudste dochter] te betalen:

het bedrag van 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro);

de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2025 tot de dag van algehele voldoening;

de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [oudste dochter] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 2.500,00 aan immateriële schade.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Ten aanzien van benadeelde partij [jongste dochter]

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [jongste dochter] te betalen:

het bedrag van 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro);

de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2025 tot de dag van algehele voldoening;

de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [jongste dochter] aan de Staat te betalen een bedrag van 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 5.000,00 aan immateriële schade.

Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. M.O. Thijsen, rechters, bijgestaan door mr. J. Duiven, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2025.

Mr. Schuth en mr. Duiven zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.