Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit, waarbij hij in het bijzonder heeft aangevoerd dat sprake is geweest van te duchten gevaar voor goederen, zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde levensgevaar en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit onderzoek is gebleken dat er geen brandversnellende middelen in de ruimte aanwezig waren en uit het rapport van de brandweer is gebleken dat de brand snel onder controle was. Daarnaast is het hotel recent gebouwd en voldoet het daarom aan de brandveiligheidseisen, waardoor dit hotel dan ook volkomen brandveilig moet zijn geweest zodat de brand niet snel kon uitbreiden. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat snel verspreiden van koolmonoxide niet mogelijk is geweest. Ook is niet gebleken dat sprake is geweest van een te dichte gevaarlijke rook, ook niet nadat de deur van de invalidetoilet werd geopend door een medewerker. Verdachte heeft verklaard dat hij de deur van de invalidentoilet zelf heeft dichtgedaan zodat de brand kon smoren. Van levensgevaar is volgens de raadsvrouw dan ook geen sprake geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 november 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb de stoel naar binnen geschoven en deze heb ik aangestoken met een aansteker die ik bij me had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 februari 2025, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier met nummer PL-0100-2025035666 van 11 maart 2025, inhoudende de verklaring van [getuige 1] ;
In de hal van de kelder zag ik dat alles zwart was van de rook en dat er heel hoge vlammen uit een van de toiletruimtes kwamen. Omdat alles zwart was van de rook, en de lichten het niet meer deden, kon ik niet zien waar het trappenhuis was. Ik moest langs het vuur en voelde de hitte. Ik heb een flinke teug lucht ingeademd in de kelder waar de zwarte rook hing. Toen ik thuis kwam, kwam er roet uit mijn neus toen ik mijn neus snoot en toen ik moest hoesten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 februari 2025, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] ;
Ik trok een deur open waar een enorme rookwolk uitkwam met veel hitte. Dit was in het invalidetoilet in de kelder van het hotel.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2025, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 9 februari 2025 was ik belast met de surveillance in de binnenstad van Groningen. Omstreeks 23.30 uur, diezelfde dag, reed ik de [adres] te Groningen op. Bij de achteruitgang van het [hotel] trof ik een aantal geëmotioneerde personen. Ik hoorde deze personen zeggen dat er een brand woede binnen in het hotel. Vervolgens zag ik een deur van het hotel open gaan, ik zag dat een persoon het hotel verliet. Op het moment dat de deur open ging, zag ik veel en zeer donkere rook afkomstig uit het hotel. Ik hoorde het personeel zeggen dat de rook afkomstig was uit de kelder van het pand. Tevens hoorde ik dat er tussen de 60 en 100 gasten aanwezig waren verspreid over de hotelkamers. Door de dikke laag rook op de begane grond van het hotel was het niet mogelijk om het hotel, verder dan de receptie, te betreden.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 17 februari 2025, opgenomen op pagina 127 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Bij de brand zijn grote hoeveelheden rookgassen vrijgekomen die zich in eerste aanleg verspreidden in de gang. Daarnaast vond er ook een verticale verspreiding plaats van rookgassen, rechtstreeks vanuit de keldergang, via de trap, naar de bovengelegen verdieping met onder andere het restaurant. Met name in de trapopgang was afzetting van roet zichtbaar op verticale en horizontale vlakken.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten de bevindingen van Brandweer Groningen d.d. 29 oktober 2025:
Deze brand heeft rook en koolmonoxide veroorzaakt. Deze rook heeft zich verspreid door de kelder en is opgetrokken naar de begane grond. Er heeft zich koolmonoxide (CO) verspreid door het gehele gebouw, CO is giftig en komt vrij bij iedere brand en heeft zich schijnbaar kunnen verspreiden voordat het scherm is dichtgegaan. Als de brand later was ontdekt, de brandweer later was gewaarschuwd of de brand niet te lokaliseren was geweest door bijvoorbeeld hitte of te dichte gevaarlijke rook dan had de brand zich verder kunnen uitbreiden tot het gehele compartiment. Ook de dichtheid van de rook was hoger geweest en had vele malen meer concentratie CO bevat. Het gehele compartiment is de wellness, fitness e.d. in de kelder en het restaurant op de begane grond. Als er dan mensen aanwezig waren geweest in de wellness/sauna of als een invalide persoon op het invalidentoilet had gezeten had deze brand vele malen grotere gevolgen kunnen hebben.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 februari 2025 opzettelijk brand heeft gesticht in het invalidentoilet in [hotel] te Groningen, door een stoffen stoel in brand te steken, en dat hiervan (onder meer) levensgevaar te duchten was. Over het verweer van de verdediging, dat geen sprake is geweest van te duchten levensgevaar voor een ander, overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is vereist dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat levensgevaar te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar
ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Uit het strafdossier volgt dat getuige [getuige 1] op het moment van brandstichting aan het werk was in de kelder van het hotel, vlakbij het invalidentoilet. Op het moment dat zij in de hal van de kelder kwam zag ze dat alles zwart was van de rook, dat de lichten het niet meer deden en dat er vlammen uit een van de toiletruimtes kwamen. Zij kon hierdoor niet meer zien waar het trappenhuis was. Omdat ze ongeveer wist waar dat moest zijn kon zij naar boven komen, waarbij zij langs het vuur moest en daarbij rook heeft ingeademd. Getuige [getuige 2] hoorde het brandalarm afgaan en is in de kelder gaan kijken. Hij trok de deur van het invalidentoilet open waar op dat moment een enorme rookwolk en veel hitte uitkwamen. Uit de bevindingen van de brandweer volgt dat sprake was van rookontwikkeling die zich heeft opgetrokken naar de begane grond en dat koolmonoxide zich heeft kunnen verspreiden door het hele pand. Uit die bevindingen volgt eveneens dat de brand zich snel verder had kunnen ontwikkelen als deze later was ontdekt, wat waarschijnlijk nog grotere gevolgen met zich had meegebracht voor de aanzienlijke hoeveelheid personen die in het hotel aanwezig was op het moment van de brand.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij de brandstichting tevens sprake was van naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te duchten levensgevaar voor in dit geval het personeel en de gasten van het hotel. Dat adequaat is ingegrepen door de brandweer laat onverlet dat er ten tijde van de brandstichting gevaar voor personen te duchten is geweest.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 februari 2025 te Groningen opzettelijk brand heeft gesticht in een invalidetoiletruimte gelegen in een kelderruimte van het pand van [hotel] door
-een stoffen stoel in de toiletruimte te brengen en vervolgens
-open vuur middels een aansteker in aanraking te brengen met die stoffen stoel ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan
-gemeen gevaar voor goederen, te weten een in die kelderruimte gelegen invalidetoiletruimte en meerdere wanden en de vloer en het plafond en delen van overige naastgelegen ruimtes van dat pand en
-levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor aanwezige hotelgasten (ongeveer 60 personen) en aanwezig personeel van het hotel, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen
Strafmotivering en motivering van de maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest. Naast de oplegging van voornoemde straf vordert hij de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege (hierna ook: tbs met dwangverpleging). De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereisen het opleggen van deze maatregel. Hij acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht verdachte eveneens verminderd toerekeningsvatbaar. De raadsvrouw stelt echter dat tbs met dwangverpleging een te zware maatregel is en dat tbs met voorwaarden mogelijk zou kunnen volstaan. De raadsvrouw heeft verzocht de zaak aan te houden om dit laatste verder te laten onderzoeken. Daarnaast heeft de raadsvrouw gepleit, indien de rechtbank tot een tbs-maatregel komt, geen gevangenisstraf op te leggen dan wel een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de reclassering van 17 oktober 2025, de pro-Justitia rapportages, opgesteld en ondertekend op 25 juli 2025 door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en opgesteld en ondertekend op 31 juli 2025 door N. van der Weegen, GZ-psycholoog en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Verdachte heeft brandgesticht in een hotel waar op dat moment een groot aantal personeelsleden en gasten aanwezig was. Als gevolg van de brand is gevaar ontstaan voor de levens van de in het hotel aanwezige personen. Uit het dossier blijkt ook dat de
brandstichting grote psychische impact heeft gehad op degenen die met de brand zijn geconfronteerd. Brandstichting heeft een groot gevaarzettend karakter en leidt tot maatschappelijke onrust, doordat het gevoelens van onveiligheid en angst oproept. Voor het hotel zijn de negatieve gevolgen bovendien enorm. Het hotel is lange tijd dicht geweest vanwege herstelwerkzaamheden en de schade als gevolg van de brand is opgelopen tot in de miljoenen.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur rechtvaardigen zoals door de officier van justitie is gevorderd, maar ziet in de persoon van de verdachte en de op te leggen maatregel aanleiding de geëiste gevangenisstraf te matigen, zoals hieronder nader gemotiveerd.
Oplegging van de tbs-maatregel
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van 25 juli 2025 en 31 juli 2025, waarin wordt geadviseerd om een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Deze rapportages houden onder meer in, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van een ontwikkelingsstoornis, een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken en een stoornis in gebruik van alcohol en drugs. Deze stoornissen bestonden ook ten tijde van de brandstichting. Verdachte heeft voorafgaand aan het ten laste gelegde feit overmatig alcohol en drugs gebruikt. Dat het middelengebruik en de voorgenoemde stoornissen een rol hebben gespeeld bij de brandstichting is dan ook zeer waarschijnlijk. Verdachte heeft moeite om emoties onder controle te houden, heeft een gebrek aan impulscontrole, een gevoeligheid voor kritiek en een beperkt gevoel van schuld of verantwoordelijkheid. De deskundigen adviseren om het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het risico op gewelddadig gedrag wordt ingeschat als hoog. Verdachte heeft te weinig inzicht in zijn stoornissen waardoor hij geregeld hulpverlening doorkruist die hij juist nodig heeft. Geadviseerd wordt om aan verdachte een verplichte behandeling op te leggen om het risico op gewelddadig gedrag te verlagen. Vanwege de complexe samenhang tussen de stoornissen zal de behandeling langdurig en internsief moeten zijn en moeten plaatsvinden in een kliniek met expertise op alle gebieden van de stoornissen van verdachte. Geadviseerd wordt om een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Gelet op het gebrek aan inzicht en duurzame motivatie bij verdachte, alsmede de hoge recidivekans, lijkt alleen deze vergaande juridische maatregel voldoende garantie te geven om het gevaar terug te dringen en behandeling en resocialisatie te realiseren. Een tbs-maatregel met voorwaarden wordt niet als haalbaar gezien, omdat uit (de behandelingen in) het verleden blijkt dat verdachte niet in staat is zich (langdurig) aan regels of voorwaarden te houden.
In het rapport van de reclassering van 17 oktober 2025 heeft de reclassering zich aangesloten bij de bevindingen van de gedragsdeskundigen en daarbij positief geadviseerd over tbs met dwangverpleging. Een tbs met voorwaarden is volgens de reclassering een gepasseerd station, nu verdachte kort voor het ten laste gelegde feit twee klinische behandelingen onderging die mislukten.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud en conclusies van de rapportages en neemt deze over.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel tbs met dwangverpleging moet worden opgelegd, gelet op de hardnekkige problematiek van verdachte, het hoge recidiverisico, het ontbreken van een intrinsieke motivatie en het feit dat verdachte zich eerder niet aan voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding nader onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden van een tbs met voorwaarden, zoals door de verdediging is verzocht.
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de formele vereisten voor oplegging van de tbs-maatregel. Uit de pro-Justitia rapportages volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit sprake was van stoornissen van de geestvermogens. Voorts betreft het bewezen verklaarde feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd omdat de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
De tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gevangenisstraf
De aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt dat een straf in de vorm van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte wordt opgelegd. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en acht het van groot belang dat verdachte zo snel mogelijk begint aan de voor hem noodzakelijke behandeling. De rechtbank zal daarom aan verdachte een lagere straf opleggen dan geëist. De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partij
[beheer b.v.] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 50.000,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De materiële schade bestaat uit het eigen risico van de verzekering.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering is niet onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat daadwerkelijk schade is
geleden. Ook mist een erkenning van de verzekeringsmaatschappij en stukken waaruit blijkt of en welk bedrag de verzekeringsmaatschappij daadwerkelijk heeft uitgekeerd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering tot schadevergoeding niet voldoende onderbouwd omdat niet duidelijk is wie de gestelde schade heeft geleden. Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat sprake is van een gelaagde structuur van vennootschappen. Echter is niet gebleken welke vennootschap uiteindelijk het eigen risico daadwerkelijk ten laste van haar vermogen zal moeten dragen. De rechtbank kan om deze reden niet vaststellen dat benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het strafbare feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar eigen proceskosten draagt.