Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2024 te Hoornsterzwaag als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl hij weet dat hij in het donker niet goed ziet,
een motorrijtuig te besturen, terwijl hij niet in het bezit was van het daarvoor vereiste rijbewijs (categorie B),
te rijden met een snelheid van tenminste 80 km/u terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 60 km/u gold, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was,
een stuurfout te maken en/of de controle over het door hem bestuurde voertuig kwijt te raken, waardoor de personenauto (gedeeltelijk) in de naast de geasfalteerde weg gelegen berm terecht is gekomen waarna de personenauto in botsing is gekomen met een boom en vervolgens via de walkant de sloot is ingegleden, waar deze op de kop en/of vrijwel volledig onder de waterspiegel tot stilstand is gekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 oktober 2024 te Hoornsterzwaag als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [adres] , terwijl hij wist dat hij in het donker niet goed ziet,
een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij niet in het bezit was van het daarvoor vereiste rijbewijs (categorie B),
heeft gereden met een snelheid van tenminste 80 km/u terwijl een maximumsnelheid van 60 km/u gold, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was,
een stuurfout heeft gemaakt en/of de controle over het door hem bestuurder voertuig kwijt is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2024 te Hoornsterzwaag als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de [adres] en/of een of meer andere wegen, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116
lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
hij op of omstreeks 17 oktober 2024 te Hoornsterzwaag opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig (personenauto), toebehorende aan [eigenaar auto] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [adres] en/of een of meer andere wegen, in elk geval op een weg.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie gemotiveerd aangevoerd dat voor de mate van schuld kan worden geoordeeld dat er sprake is van roekeloosheid.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat bij de mate van schuld sprake is van roekeloosheid, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft bepleit, gelet op de wetsgeschiedenis en eerdere jurisprudentie, roekeloosheid te bewaren voor veel ernstiger verwijtbaar verkeersgedrag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 20 november 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 17 oktober 2024 s nachts heb ik de reservesleutels van de auto van mijn moeder zonder haar toestemming gepakt. Ik heb onder andere [slachtoffer] gebeld of hij die nacht een stukje met mij ging rijden. Dat wilde hij wel en ik heb hem met de auto van mijn moeder opgepikt. Ik beschikte nog niet over een rijbewijs en ik zie s nachts altijd minder goed. We zijn eerst naar Jubbega gereden, maar ik wilde ergens rijden waar ik kon oefenen met wat sneller rijden. We zijn daarom richting Wijnjewoude gereden. We reden buiten de bebouwde kom op een weg waar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur geldt. Ik was niet goed bekend met deze weg. Ik ben gelijk aan het begin van die weg sneller gaan rijden en heb de snelheid opgebouwd tot 80 kilometer per uur. [slachtoffer] was bekend met de weg en zei op een gegeven moment tegen mij: “Je moet remmen want er komt een bocht aan”. Toen hij dat zei heb ik het groot licht aangedaan, omdat ik weinig zag. Ik zag toen dat ik al bij de bocht was en ik heb toen hard geremd. Het lukte mij niet om de bocht te volgen en ik kwam met de auto in de rechterberm terecht. Daar stond een boom en daar ben ik met de auto tegenop gebotst. Het was een harde knal. Vervolgens is de auto weggegleden de sloot in. Later heb ik gezien dat de auto op de kop in de sloot lag. Het water kwam in de auto. [slachtoffer] en ik hebben beiden onze gordels los gemaakt. Ik hoorde achter in de auto water stromen en ik heb de auto via de achterdeur verlaten. Ik dacht dat [slachtoffer] achter mij aankwam. Dat
was niet het geval. Ik heb op de kant gelijk 112 gebeld en toen de brandweer kwam ging die gelijk aan het werk en hebben ze [slachtoffer] uit de auto gehaald. Toen ik in de brandweerauto zat, heb ik van hulpverleners begrepen dat [slachtoffer] werd gereanimeerd en dat hij vervolgens naar het ziekenhuis werd gebracht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2024, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2024304832 d.d. 6 februari 2025, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 17 oktober 2024 omstreeks 01.51 uur kwamen wij ter plaatse op de [adres] in Hoornsterzwaag. Wij zagen dat er een personenauto op de kop in de sloot lag. Wij zagen dat alleen één van de achterbanden boven water uitstak en de rest van het voertuig onder water zat. Wij zagen dat er meerdere personeelsleden van de brandweer in het water aanwezig waren om toegang tot het voertuig te verkrijgen en het slachtoffer te bevrijden. Na enkele ogenblikken zag ik, [verbalisant] , dat er vanaf de bijrijderskant een manspersoon uit het voertuig onder water vandaan werd gehaald. Deze persoon bleek na identificatie van ter plaatse gekomen ouders te zijn: [slachtoffer] , [geboortedatum] 2009. Ik ben nadat [slachtoffer] op de kant was gehaald begonnen met reanimatie in samenwerking met de ambulancemedewerkers. Na enkele minuten reanimeren werd er weer output waargenomen door de ambulancedienst en is [slachtoffer] met spoed overgebracht naar het [ziekenhuis] in [plaats] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensische onderzoek verkeer d.d. 19 december 2024, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
De onderzoek locatie was op de [adres] , gelegen buiten de bebouwde kom van Hoornsterzwaag in de gemeente Heerenveen.
Ik zag bij aanvang van mijn onderzoek op de plaats van het verkeersongeval dat:
de Ford op zijn dak in de sloot aan de zuidzijde naast de [adres] lag;
de Ford met zijn achterzijde in de richting van Jubbega lag. Betrokken personenauto, Ford Fiesta, kenteken [kenteken] . Ik zag het volgende:
de [adres] en de [adres] waren voor het openbaar verkeer opengesteld;
de maximumsnelheid bedroeg ter plaatse 60 kilometer per uur als gevolg van artikel 62 jo. Verkeersbord A1 van bijlage 1 van het RVV 1990;
de aangebrachte verkeerstekens op het wegdek waren duidelijk waarneembaar.
Ik zag dat de melding van het verkeersongeval bij het operationeel centrum van de politie op 17 oktober 2024 omstreeks 01.39 uur, geregistreerd was.
Uit de opgevraagde gegevens bij het KNMI voor dit tijdstip bleek dat zonsopgang en zonsondergang respectievelijk omstreeks 08.09 uur en 18.41 uur plaatsvonden. Gedurende het onderzoek stelde ik dat het op het moment van het verkeersongeval nacht was, als bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990.
toedracht
De bestuurder van de Ford reed over de [adres] , komende uit de richting van Jubbega en rijdende in de richting van de [adres] . De bestuurder naderde de kruising van de [adres] met de [adres] . Op het kruisingsvlak was, ter beperking van de snelheid, een halve cirkel met verhoogde trottoirbanden aangebracht. Het werd de bestuurder, door deze maatregel, onmogelijk gemaakt het kruisingsvlak in een rechte lijn over te steken. De bestuurder was genoodzaakt een bocht naar rechts te maken om vervolgens de lijn van de cirkel te volgen om zijn weg over de [adres] te kunnen vervolgen.
De snelheidsbeperkende maatregelen op het kruisingsvlak waren op ruime afstand zichtbaar. Er was, gezien vanuit de rijrichting van de bestuurder van de Ford, een retro reflecterend schrikhek aangebracht en het verloop van de cirkel werd met witte reflectoren aangegeven. Deze witte reflectoren waren op de trottoirbanden aangebracht. Daarnaast stond er in de cirkel een lichtmast die vrijwel zeker licht uitstraalde op het moment van het ongeval.
Bij het naderen van het kruisingsvlak was de snelheid van de Ford kennelijk te hoog om op veilige en beheerste wijze het kruisingsvlak over te rijden. De bestuurder zette kort voor het kruisingsvlak een krachtige noodremming in, kennelijk met de bedoeling een botsing met de verhoogde trottoirbanden te voorkomen. Tijdens deze remming tekenden beide voorbanden een vaag bandenspoor af op het wegdek. Op het kruisingsvlak verloor de bestuurder de controle over het voertuig. Voor het verlaten van het kruisingsvlak kwam de Ford in de, gezien zijn rijrichting, rechterberm terecht. In deze berm kwam de Ford met de linker voorzijde in botsing met een boom. Hierbij raakte de Ford aan de voorzijde beschadigd. Ook de boom liep hierbij enige schade op. Vervolgens gleed de Ford, via de relatief steile walkant, de rechts naast de boom gelegen sloot in. Tijdens deze manoeuvre sloeg de Ford om en kwam op zijn dak tot
stilstand in de sloot. De Ford zakte vrijwel volledig onder de waterspiegel weg. Slechts een deel van de achterzijde bleef boven water.
4. Een schouwverslag, op 19 oktober 2024 opgemaakt en ondertekend door dr. [arts] , forensisch arts KNMG, betreft een aanvullend stuk, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
cliënt : [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2009 overlijdensdatum : [datum] 2024 te Groningen
conclusie : niet natuurlijk overlijden door verdrinking na auto-ongeval.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 7 januari 2025, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
datum ongeval : 17 oktober 2024
betrokken voertuig personenauto : [kenteken] , Ford Fiesta
[verdachte] werd als bestuurder aangemerkt. Bij controle bij het rijbewijsregister bleek de bestuurder niet bevoegd te zijn een motorrijtuig te besturen. Bij deze controle bleek mij het volgende:
aan de bestuurder was nooit een rijbewijs afgegeven voor de categorie motorrijtuigen waartoe het door de bestuurder bestuurde voertuig behoorde.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 november 2024, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [eigenaar auto] :
Ik wil u het volgende vertellen over mijn personenauto, waarmee mijn zoon [verdachte] op 17 oktober 2024 een ongeluk heeft gehad. Ik ben in het bezit van een personenauto, merk Ford Fiesta, met het kenteken [kenteken] . Ik heb geen toestemming gegeven om met mijn auto te rijden.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot het onder 1. primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW1994), is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is geweest.
Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval.
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen staat vast dat verdachte, terwijl hij niet beschikte over een rijbewijs, met een overschrijding van de maximumsnelheid, door het te laat zien van een kruisingsvlak en door een bestuurdersfout (het te laat en te hard remmen) de controle over de auto is kwijtgeraakt.
Hierdoor is hij met de auto in de rechterberm geraakt en is hij met de linkerzijde van de auto tegen een boom gebotst. Vervolgens gleed de auto, via de relatief steile walkant, de rechts naast de boom gelegen sloot in. Tijdens deze manoeuvre sloeg de auto om en kwam op zijn dak tot stilstand in de sloot. De auto is vervolgens vrijwel volledig onder de waterspiegel weggezakt. Daarmee is er sprake van causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval.
In de tweede plaats moet verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW1994 houdt in dat sprake is van een aanmerkelijke
mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Bij de beoordeling van de mate van schuld heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat per 1 januari 2020 de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten in werking is getreden. Aan het tweede lid van artikel 175 WVW1994, waarin de strafbaarstelling van artikel 6 WVW1994 staat, is de begripsbepaling van roekeloosheid toegevoegd, waarbij wordt teruggegrepen op artikel 5a WVW1994. Daarmee wordt feitelijk het toepassingsbereik van het begrip roekeloosheid verbreed. Van roekeloosheid is nu in ieder geval sprake wanneer het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW1994 kan worden aangemerkt.
De rechtbank moet in dat kader beoordelen of verdachte met het gedrag dat tot het verkeersongeval heeft geleid (a) de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, (b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en
( c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. ernstige schending verkeersregels
Artikel 5a WVW1994 ziet op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Als ernstige mate van schending van de verkeersregels wordt in artikel 5a WVW1994 onder andere overschrijding van de maximumsnelheid genoemd.
Verdachte reed op het moment van het ongeval 80 kilometer per uur, terwijl op de betreffende weg een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur is toegestaan. Voor het kruisingsvlak waren de snelheidsbeperkende maatregelen op ruime afstand zichtbaar, te weten een retro reflecterend schrikhek, het verloop van de cirkel werd met witte reflectoren op de stoeprand aangegeven en daarnaast stond er in de cirkel een lichtmast die vrijwel zeker licht uitstraalde op het moment van het ongeval. Gelet op deze verkeerssituatie reed verdachte met de snelheid van 80 kilometer per uur veel te snel voor de verkeerssituatie ter plaatse en merkte, ondanks de verkeerstekens, het kruisingsvlak te laat op. Bovendien was verdachte ten tijde van het ongeval 17 jaar oud en reed hij zonder te beschikken over een rijbewijs.
Door deze combinatie van gedragingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de verkeersregels in ernstige mate geschonden.
opzettelijk
Het opzet van verdachte moet gericht zijn geweest op zowel het schenden van de verkeersregels, alsook op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Bij het beantwoorden van de vraag of sprake was van dergelijk opzet, moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft zonder rijbewijs veel te snel gereden en is bij een kruising van de weg geraakt en tegen een boom gebotst. Verdachte heeft hiermee willens en wetens de verkeersregels in ernstige mate geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit handelen -zonder aanwijzingen voor het tegendeel- bezwaarlijk anders dan als 'opzettelijk' worden beschouwd.
gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat levensgevaarlijke situaties kunnen ontstaan door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Het verkeersgedrag is reeds op zichzelf gevaarlijk en is des te gevaarlijker omdat verdachte niet beschikte over een rijbewijs en derhalve over geen tot zeer weinig ervaring beschikte als bestuurder van een auto. Tevens reed hij in het donker, terwijl hij weet dat hij in het
donker minder goed kan zien. Desondanks is hij sneller gaan rijden dan op de betreffende weg is toegestaan en dat voor die verkeersituatie geschikt was. Gelet op deze combinatie van factoren was het zonder meer voorzienbaar dat er zeer gevaarlijke situaties konden ontstaan en heeft verdachte door toch op deze wijze te gaan rijden dit gevaar op de koop toe genomen en derhalve aanvaard dat hij een dodelijk ongeval kon veroorzaken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden door zeer gevaarlijk rijgedrag als bedoeld in artikel 5a WVW1994. Daarmee kan op grond van het tweede lid van artikel 175 WVW1994 worden vastgesteld dat sprake is van roekeloosheid, de zwaarste vorm van schuld.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 17 oktober 2024 bij Hoornsterzwaag als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmede rijdende over de weg, de [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos rijgedrag, terwijl hij weet dat hij in het donker niet goed ziet,
een motorrijtuig te besturen, terwijl hij niet in het bezit was van het daarvoor vereiste rijbewijs, categorie B,
te rijden met een snelheid van tenminste 80 km/u terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 60 km/u gold,
de controle over het door hem bestuurde voertuig kwijt te raken, waardoor de personenauto in de naast de geasfalteerde weg gelegen berm terecht is gekomen waarna de personenauto in botsing is gekomen met een boom en vervolgens via de walkant de sloot is ingegleden, waar deze op de kop en vrijwel volledig onder de waterspiegel tot stilstand is gekomen, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
?
hij op 17 oktober 2024 bij Hoornsterzwaag als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto heeft gereden op de weg, de [adres] en een of meer andere wegen, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116
lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
?
hij op 17 oktober 2024 bij Hoornsterzwaag opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, personenauto, toebehorende aan [eigenaar auto] , als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [adres] en een of meer andere wegen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie, een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
De officier van justitie heeft onder meer aangevoerd dat, ondanks dat de Raad voor de Kinderbescherming adviseert om geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, zij dit wel noodzakelijk vindt, omdat voor het veroorzaken van een dergelijk ernstig verkeersongeval enige mate van vergelding dient plaats te vinden en er een preventieve werking vanuit moet gaan richting de maatschappij dat dergelijk gedrag ook voor een minderjarige consequenties heeft.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor het onder 1. primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit voor schuld in de zin van roekeloosheid. Voorts heeft hij aangevoerd bij de strafoplegging aan de sluiten bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) voor volwassenen waar bij schuld in de zin van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag een taakstraf wordt opgelegd. Gelet op de impact die het ongeval en de gevolgen daarvan op verdachte hebben gehad en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, heeft de raadsman bepleit om daarnaast geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Een deels voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zou volgens de raadsman wel passend zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 13 oktober 2025, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De destijds
17-jarige verdachte heeft een ernstig eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt waardoor zijn passagier om het leven is gekomen. Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan rijden zonder rijbewijs en joyriding. Hij heeft s nachts diverse vrienden gebeld of ze met hem een stukje wilden gaan rijden. Toen één van zijn vrienden wel wilde heeft hij, zonder toestemming van zijn moeder, haar auto gepakt en heeft hij zijn vriend opgehaald. Hij heeft daarom op een gegeven moment een weg opgezocht waar hij wat sneller kon rijden. Hij heeft op deze weg, waar een maximumsnelheid gold van 60 kilometer per uur, zijn snelheid opgevoerd naar 80 kilometer per uur. Zijn vriend zei op een gegeven moment dat hij een bocht naderde. In plaats van zijn snelheid te minderen heeft verdachte het groot licht aangedaan en zag toen dat hij al bij de bocht was. Hij is vervolgens gaan remmen waardoor hij de macht over het voertuig verloor, in de berm is terechtgekomen en tegen een boom is gebotst. Vervolgens is het voertuig via de steile walkant op de kop in de stoot gegleden. Verdachte kon het voertuig verlaten maar dit lukte zijn vriend niet. Deze is een paar dagen later ten gevolge van verdrinking in het ziekenhuis overleden.
Verdachte heeft zonder rijbewijs met een veel te hoge snelheid voor de verkeerssituatie ter plaatse gereden. De rechtbank is gekomen tot het bewijs van de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, roekeloosheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking en zal dit ook in de strafmaat meewegen dat dit, ook in het licht van eerdere rechterlijke uitspraken over dit wetsartikel, de ondergrens van roekloosheid betreft. Aan de andere kant houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte die nacht actief en bewust op zoek is gegaan naar iemand die met hem mee wilde rijden. Hij durfde kennelijk niet alleen te gaan rijden en heeft hierdoor volstrekt onnodig het leven van een ander in gevaar gebracht. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft door zijn handelen diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het 15-jarige slachtoffer. De moeder van het slachtoffer heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring, die ter terechtzitting is voorgelezen, verwoord wat het verlies voor haar en haar gezin betekent en dat hun leven nooit meer hetzelfde zal zijn.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf deze impact ongedaan kan maken, laat staan dat zij de pijn en het verdriet door het overlijden van het slachtoffer kan wegnemen. Er zal echter wel een strafrechtelijke reactie moeten volgen, waarbij ook in sterke mate rekening gehouden dient te worden met de jonge leeftijd van verdachte.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij nog niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) volgt dat verdachte na het ongeval een periode van opstandig gedrag heeft laten zien met onder andere middelengebruik. Volgens de Raad is dit een vorm van vermijding geweest waarmee hij zijn emoties verdoofde. Al geruime tijd lijkt hier nu geen sprake meer van te zijn. De Raad vindt het van belang dat een straf volgt, omdat verdachte hiermee
verantwoordelijkheid kan nemen voor de keuzes die hij heeft gemaakt met zeer ernstige gevolgen die hij vooraf niet goed kon overzien en heeft ingeschat. Het is voor de ontwikkeling van verdachte van belang dat hij na het aanvaarden en uitvoeren van de straf ook weer verder kan gaan werken aan het verwerken van deze ingrijpende en traumatische gebeurtenis. Verdachte staat open voor traumabehandeling in een vrijwillig kader. De Raad adviseert een geheel onvoorwaardelijk taakstraf in de vorm van een werkstraf. Er zijn geen zorgen ten aanzien van recidive waardoor een leerstraf of een toezichtsmaatregel en begeleiding niet nodig is. Omdat het belangrijk is voor de ontwikkeling van verdachte dat hij verder kan, is een voorwaardelijke straf met een proeftijd niet wenselijk.
De rechtbank zal het advies van de Raad in zoverre volgen dat een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf wordt opgelegd. Echter gelet op de aard en ernst van het feit, het schuldverwijt dat verdachte wordt gemaakt, de omstandigheid dat verdachte actief op zoek is geweest naar iemand die met hem mee kon rijden en het fatale gevolg van het ongeval kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een werkstraf. Van belang is ook dat van een straf een preventieve werking uitgaat en dat het de maatschappij duidelijk wordt dat dit gedrag echt niet kan. De rechtbank zal de officier van justitie daarom volgen in haar eis en tevens een geheel voorwaardelijke jeugddetentie opleggen en een onvoorwaardelijke ontzegging van bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Verdachte kan in de periode van de ontzegging geen rijbewijs halen en zal dus nog wat langer moeten wachten met autorijden.
Alles afwegend vindt de rechtbank een werkstraf van 120 uren, een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van twee jaren passend en geboden en zal deze straffen en maatregel opleggen.