Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig belastingrecht

ECLI:NL:RBOBR:2025:4661

Op 31 July 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 24/2190, 24/2191, 24/2192, 24/2193, 24/2194, 24/21, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:4661. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
24/2190, 24/2191, 24/2192, 24/2193, 24/2194, 24/21
Datum uitspraak:
31 July 2025
Datum publicatie:
22 July 2025

Indicatie

Toeristenbelasting. De heffingsambtenaar vindt dat eiseres verplicht is om in de jaren 2014 tot en met 2021 toeristenbelasting te betalen voor verblijf met overnachtingen door arbeidsmigranten op een vakantiepark in de gemeente Asten. De rechtbank heeft eerder uitspraak in deze zaken gedaan en de heffingsambtenaar toen opgedragen om opnieuw onderzoek te doen (vgl. ECLI:NL:RBOBR:2023:505). In de schriftelijke fase in aanloop naar de zitting heeft eiseres alleen in algemene bewoording haar belastingplicht bestreden. De heffingsambtenaar heeft met de door hem overgelegde onderzoeksresultaten aannemelijk gemaakt dat hij terecht eiseres heeft aangeslagen in de toeristenbelasting. Eiseres heeft op de zitting haar belastingplicht verder bestreden, maar dat vindt de rechtbank te laat. Eiseres had dat eerder in de procedure moeten doen. Wat eiseres op de zitting aanvoert laat de rechtbank daarom buiten beschouwing. Eiseres heeft verder geen gelijk dat de opgelegde aanslagen voor haar niet controleerbaar zijn, omdat de onderbouwende gegevens uit haar eigen administratie komen. Verder zijn de moedermaatschappij en directeur van eiseres strafrechtelijk veroordeeld voor structurele malversaties met de administratie die ook zag op het vakantiepark in de gemeente Asten. Dit betekent dat het werkelijk aantal overnachtingen waarschijnlijk hoger is geweest en de opgelegde aanslagen eerder te laag dan te hoog zijn. Tot slot is er juridisch geen grond om een (overigens eerder al door de rechtbank onverbindend verklaard) forfait toe te passen op eiseres, omdat dit enkel voor overnachtingen door recreanten en niet door arbeidsmigranten geldt. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: SHE 24/2190, 24/2191, 24/2192, 24/2193, 24/2194, 24/2195, 24/2697 en 24/2699

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2025 in de zaken tussen [eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.Ph.A. Senders),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (tot 1 januari 2018 de heffingsambtenaar van de gemeente Asten), de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. E.G. Borghols en mr. P. van den Berg).

Samenvatting

Eiseres is de eigenaar van het vakantiepark [naam] in [vestigingsplaats] (gemeente Asten). Zij is over de belastingjaren 2014 tot en met 2021 aangeslagen voor toeristenbelasting in verband met overnachtingen op dat vakantiepark. In de tegen deze aanslagen gerichte beroepsprocedures staat de vraag centraal of eiseres gelegenheid heeft geboden tot het houden van verblijf aan arbeidsmigranten.

De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat eiseres terecht als belastingplichtige is aangemerkt en niet voor een te hoog bedrag is aangeslagen. Eiseres bestrijdt haar belastingplicht in heel algemene bewoordingen en onderbouwt dat betoog niet met bewijs. Dit terwijl de heffingsambtenaar wel met bewijs onderbouwt waarom eiseres belastingplichtig is. Eiseres wil dit op de zitting verder ter discussie stellen, maar daarmee is zij te laat. Zij had dat in de schriftelijke fase voorafgaand aan de zitting moeten doen waarvoor zij ook meerdere kansen heeft gekregen. Het bedrag van de aanslagen is (voor eiseres) voldoende controleerbaar, omdat dit berust op gegevens die uit haar eigen administratie afkomstig zijn.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen zes uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 maart 2024 die zien op de in bijlage I bij deze uitspraak genoemde aanslagen toeristenbelasting over de belastingjaren 2014 tot en met 2021 in verband met overnachtingen op vakantiepark [naam] .

1.1.

Het uitgebreide procesverloop dat voorafging aan de in deze uitspraak aan de orde zijnde beroepen is opgenomen in bijlage II bij deze uitspraak.

1.2.

Eiseres heeft tegen de onder 1. genoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen per aanslag voor elk belastingjaar geregistreerd zoals weergegeven in bijlage I bij deze uitspraak.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

1.4.

De (enkelvoudige kamer van de) rechtbank heeft op 7 oktober 2024 op een comparitiezitting de verdere behandeling van alle bij de rechtbank aanhangige beroepen besproken. Hieraan hebben de gemachtigden van de heffingsambtenaar deelgenomen. De (toenmalige) gemachtigde van eiseres was, met bericht van verhindering, niet naar de zitting gekomen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft nadere stukken ingediend.

1.6.

De rechtbank heeft de beroepen op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de heffingsambtenaar. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.

2.1.

Eiseres, een besloten vennootschap, is de eigenaar van het vakantiepark [naam] in [vestigingsplaats] (gemeente [vestigingsplaats] ). Eiseres maakt deel uit van [bedrijf] Eiseres houdt zich volgens het uittreksel uit het handelsregister (onder meer) bezig met het beheer van kampeerterreinen en verhuur van vakantiehuisjes en appartementen.De ook van [bedrijf] onderdeel uitmakende rechtspersoon [bedrijf] verstuurt onder andere facturen voor de verhuur van accommodaties aan uitzendbureaus, huisvestingsondernemingen en werkgevers van arbeidsmigranten voor het huisvesten van arbeidsmigranten of ander personeel.

2.2.

Op het terrein van het vakantiepark [naam] bevinden zich accommodaties die geheel gemeubileerd en voorzien van nutsvoorzieningen worden verhuurd. De accommodaties zijn stacaravans, chalets of andere eenvoudige woningen die worden gehuurd door een huisvestingsbedrijf. Voor overnachtingen (in deze accommodaties) is eiseres aangeslagen voor toeristenbelasting over de belastingjaren 2014 tot en met 2021.

2.3.

Deze rechtbank heeft de moedermaatschappij van eiseres (Voetnoot 1) en de directeur van eiseres (Voetnoot 2) op 15 april 2025 strafrechtelijk veroordeeld voor het (mede)plegen van diverse fiscale delicten in onder andere de gemeente Asten.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres heeft op de zitting gezegd dat de rechtbank de goede procesorde heeft geschonden door haar (nieuwe) gemachtigde pas op de dag voorafgaand aan de zitting toegang te geven tot het digitale dossier. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Voor dit oordeel is het volgende van belang.

3.1.

Eiseres heeft zich in deze langlopende procedure – die leidde tot twee eerdere uitspraken van deze rechtbank (Voetnoot 3) – aanvankelijk laten bijstaan door mr. T. de Goede. Op 4 maart 2025 heeft de rechtbank aan partijen de zittingsdatum medegedeeld en op 17 april 2025 is de formele uitnodiging voor die zitting gedaan. Op 2 juni 2025 heeft de huidige gemachtigde van eiseres zich per e-mail als gemachtigde gesteld en daarbij een (door de directeur van eiseres ondertekende) machtiging overgelegd. De (nieuwe) gemachtigde van eiseres heeft op de zitting gezegd dat hij vervolgens enkele malen telefonisch contact met de griffie van de rechtbank heeft gehad om toegang te krijgen tot het digitale dossier. Hem zou toen zijn toegezegd dat die toegang zou worden verleend. Op 18 juni 2025 (om 10:09 uur) heeft de (nieuwe) gemachtigde van eiseres de rechtbank laten weten dat hij nog altijd geen toegang had tot het digitale dossier. Van dat bericht is een afschrift in het digitale dossier geplaatst. Naar aanleiding van dat bericht heeft de griffie van de rechtbank de (nieuwe) gemachtigde vervolgens kort nadien toegang tot het digitale dossier verleend.

3.2.

Ook ervan uitgaande dat het zo is gegaan als door de (nieuwe) gemachtigde van eiseres is gezegd, volgt dat van een schending van de goede procesorde niet is gebleken. De rechtbank stelt voorop dat het in de invloedsfeer van eiseres ligt en daarmee haar verantwoordelijkheid is dat bij het stellen van een nieuwe gemachtigde de bij de voormalige gemachtigde berustende zaakdossiers volledig worden overgedragen aan de nieuwe gemachtigde. Eiseres heeft overigens in het geheel niet gesteld dat er zich in deze dossieroverdracht enig probleem heeft voorgedaan. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de (nieuwe) gemachtigde van eiseres bij het aanvaarden van zijn opdracht beschikte over de volledige zaakdossiers zoals die waren gevormd tot en met 1 juni 2025, de dag voorafgaand aan de datum van overname van de zaak. De (nieuwe) gemachtigde van eiseres heeft het tegendeel overigens ook niet gesteld. Sinds 1 juni 2025 zijn er geen nieuwe stukken meer aan de digitale dossiers toegevoegd, anders dan de in 3.1. genoemde berichten van 2 juni 2025 en 18 juni 2025 van de (nieuwe) gemachtigde van eiseres. Dit betekent dat de (nieuwe) gemachtigde ondanks de late toegang tot het digitale dossier al op 2 juni 2025 – bij het aanvaarden van zijn opdracht – over de volledige zaakdossiers beschikte. Ondanks de (zeer) late toegang tot de digitale dossiers heeft de gemachtigde van eiseres dus geen informatie gemist.

4. De rechtbank moet vervolgens in dit geschil beoordelen of eiseres in de jaren 2014 tot en met 2021 degene is geweest die op het vakantiepark gelegenheid heeft geboden tot verblijf aan de arbeidsmigranten en daarom terecht als belastingplichtige is aangemerkt.

4.1.

De voor de beoordeling relevante wettelijke bepalingen staan in bijlage III bij deze uitspraak.

4.2.

Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat eiseres belastingplichtig is voor de toeristenbelasting. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar daarin is geslaagd, aangezien de betrokkenheid van eiseres bij de verhuur van de vakantiewoningen voldoende is voor de conclusie dat zij gelegenheid biedt tot het houden van verblijf in die vakantiewoningen. (Voetnoot 4)

4.3.

Eiseres stelt dat zij niet belastingplichtig is. Primair stelt zij dat de uitzendbureaus en huisvestingsondernemingen die de accommodaties op vakantiepark [naam] huurden belastingplichtig zijn. Subsidiair stelt zij dat dit de aan haar gelieerde vennootschap [bedrijf] is. De heffingsambtenaar heeft dit betoog van eiseres gemotiveerd bestreden in zijn verweerschrift. Volgens hem komt eiseres met haar bestrijding van haar belastingplicht niet veel verder dan een algemene beschrijving over de gang van zaken op het vakantiepark. Haar standpunt is echter met geen enkel bewijsmiddel onderbouwd. Dit staat volgens de heffingsambtenaar in schril contrast met de wijze waarop hij aan de hand van 23 punten tot belastingplicht van eiseres concludeert. De heffingsambtenaar merkt daarbij op dat hij zijn betoog wel met bewijs heeft onderbouwd. De algemene beschrijving die eiseres daar tegenover stelt, is op onderdelen in strijd met dat geleverde bewijs.

4.4.

Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar haar en de aan haar gelieerde vennootschap [bedrijf] ten onrechte vereenzelvigt. De heffingsambtenaar merkt hierover op dat reeds in de uitspraken op bezwaar gemotiveerd is uiteengezet en met bewijs is onderbouwd dat eiseres en [bedrijf] sterk geïntegreerde bedrijven zijn en dat [bedrijf] in opdracht van eiseres handelt. Die onderbouwing wordt in het geheel niet bestreden, zo merkt de heffingsambtenaar op. Er zijn ook geen huurovereenkomsten waaruit het door eiseres gestelde blijkt. Dat er e-mails zijn gewisseld tussen [bedrijf] en de uitzendbureaus, huisvestingsondernemingen en werkgevers van arbeidsmigranten was bij het doen van de uitspraken op bezwaar al bekend en daarin is volgens de heffingsambtenaar gemotiveerd toegelicht waarom dat niet afdoet aan de belastingplicht van eiseres.

4.5.

Tot slot merkt eiseres op dat de heffingsambtenaar na een weging van 23 punten concludeert tot haar belastingplicht, maar dat hij op zes van die punten ten onrechte een activiteit aan eiseres toedicht. (Voetnoot 5) De heffingsambtenaar bestrijdt dit betoog van eiseres door in zijn verweerschrift te wijzen op concrete bewijsmiddelen waaruit volgens hem blijkt dat deze activiteiten wel aan eiseres kunnen worden toegedicht.

4.6.

De rechtbank overweegt als volgt.

4.6.1.

Uit de (casuïstische) rechtspraak over toeristenbelasting volgt dat per geval een afweging moet worden gemaakt wie als belastingplichtige moet worden aangemerkt. Daarbij is het van belang dat niet enkel het aanbieden van verblijfgelegenheid doorslaggevend is voor de belastingplicht, maar dat ook moet worden gekeken naar geboden ‘bijkomende en aanvullende diensten’ (of: aanvullend dienstbetoon). Dat vormt als het ware een weegschaal in die zin dat als de omvang van het pakket zodanig is dat het doorslaat naar de ene of de andere kant dan geconcludeerd moet worden wie de verblijfsbieder en dus de belastingplichtige is. De heffingsambtenaar heeft met inachtneming van deze rechtspraak in de zaken van eiseres een wegingstabel gemaakt van in totaal 23 diensten. Op grond van deze wegingstabel heeft de heffingsambtenaar geconcludeerd dat eiseres niet alleen het verblijf op het park biedt, maar het merendeel het aanvullend dienstbetoon biedt.

4.6.2.

De rechtbank is het met de heffingsambtenaar eens dat eiseres slechts in slechts zeer algemene bewoordingen haar belastingplicht bestrijdt. Bovendien onderbouwt zij haar betoog niet met bewijs, anders dan door met name te verwijzen naar de door haarzelf ingevulde vragenlijst over haar belastingplicht. Dit geldt dus voor de standpunten van eiseres dat de uitzendbureaus en huisvestingsondernemingen belastingplichtig zijn, dat heffingsambtenaar eiseres en de aan haar gelieerde vennootschap [bedrijf] ten onrechte vereenzelvigt en dat de heffingsambtenaar zes van de door hem benoemde 23 activiteiten ten onrechte aan eiseres toedicht. De heffingsambtenaar heeft daarom aannemelijk gemaakt dat eiseres degene is die gelegenheid biedt tot verblijf tegen vergoeding als bedoeld in de Gemeentewet en de toepasselijke gemeentelijke verordeningen.

4.7.

Eiseres heeft op de zitting de in overweging 4.5. bedoelde onderbouwing van de heffingsambtenaar bestreden. De heffingsambtenaar vindt dat dit betoog in strijd met de goede procesorde te laat naar voren is gebracht en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten.

4.7.1.

De rechtbank oordeelt dat het betoog van eiseres in strijd met de goede procesorde te laat naar voren is gebracht en laat het daarom buiten beschouwing. Voor dit oordeel is het volgende van belang. Op de comparitiezitting van 7 oktober 2024 heeft de rechtbank te kennen gegeven dat vanwege de complexiteit van de zaak ruim voor de inhoudelijke zitting de standpunten van partijen kenbaar moeten zijn gemaakt. De rechtbank heeft op de comparitiezitting voorgesteld dat tot uiterlijk vier weken voorafgaand aan de zitting nog stukken konden worden gewisseld. De (toenmalige) gemachtigde van eiseres heeft zich voor die comparitiezitting afgemeld. De rechtbank heeft partijen op 8 oktober 2024 een brief toegestuurd waarin dit is vermeld. In die brief heeft eiseres tevens een tweede kans (en termijn) gekregen om een conclusie van repliek in te dienen. Eiseres heeft hier geen gebruik van gemaakt. Op 4 maart 2025 heeft de rechtbank nog een bericht aan partijen gestuurd waarin zij heeft herhaald dat er tot vier weken voor de zitting gelegenheid is om nadere stukken in te dienen. Eiseres heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

4.7.2.

Ook heeft eiseres niet gereageerd op de nadere stukken van de heffingsambtenaar (van 7 april 2025 en 21 mei 2025) waarin de heffingsambtenaar zijn eerder ingenomen standpunten verder heeft onderbouwd. Eiseres heeft meerdere mogelijkheden gekregen om te reageren op het gemotiveerde standpunt van de heffingsambtenaar – zoals dat blijkt uit de uitspraken op bezwaar en het verweerschrift (van 5 augustus 2024). Eiseres heeft van deze mogelijkheden om haar moverende reden geen gebruik gemaakt.

4.8.

Eiseres zegt – gesteld dat de rechtbank haar belastingplichtig acht – dat de berekeningen van de aanslagen te hoog en niet controleerbaar zijn. De heffingsambtenaar bestrijdt dat door erop te wijzen dat alle gegevens waarop de aanslagen zijn gebaseerd afkomstig zijn uit de administratie van eiseres. De heffingsambtenaar heeft ook nog op de in overweging 2.3. genoemde uitspraken gewezen. Daaruit blijkt volgens hem dat in de verhuuradministraties van onder andere vakantiepark [naam] met opzet een deel van de verhuur niet is geregistreerd (en ook dat een deel van de administratie ter zake is vernietigd) met het doel om belasting te ontduiken. Zowel de moedermaatschappij als de directeur van eiseres zijn hier strafrechtelijk voor veroordeeld. Uit de uitspraken blijkt dat het om een substantieel aantal overnachtingen gaat. Nu het aantal overnachtingen in de aanslagen is gebaseerd op de administratie van eiseres moet worden aangenomen dat het werkelijke aantal veel hoger is dan zij heeft opgegeven. Hieruit volgt volgens de heffingsambtenaar dat de aanslagen eerder voor een (veel) te laag dan een te hoog bedrag zijn opgelegd.

4.8.1.

De rechtbank vindt dat eiseres geen gelijk heeft met haar standpunt dat de berekeningen van de aanslagen te hoog en niet controleerbaar zijn. De heffingsambtenaar wijst er terecht op dat de aanslagen zijn gebaseerd op informatie die de heffingsambtenaar van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) heeft ontvangen en die afkomstig is uit de administratie van eiseres zelf. In de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar vervolgens voldoende toegelicht hoe hij op basis van deze informatie tot het aantal overnachtingen is gekomen waarop de aanslagen zijn gebaseerd.

4.8.2.

De rechtbank kan de heffingsambtenaar verder volgen in zijn standpunt dat uit de in overweging 2.3. genoemde uitspraken volgt dat het bedrag van de aanslagen eerder te laag dan te hoog is. Eiseres heeft dat bestreden door te stellen dat hoger beroep is ingesteld tegen de in overweging 2.3. genoemde uitspraken in de strafzaken tegen haar moedermaatschappij en directeur, maar enkel dat acht de rechtbank niet relevant. (Voetnoot 6) Eiseres heeft verder geen enkel concreet argument naar voren gebracht tegen het door de strafrechter gegeven oordeel dat ten aanzien van vakantiepark [naam] sprake was van een structureel niet registreren van bepaalde overnachtingen (of het vernietigen van bewijs daarvan).

4.9.

Eiseres brengt nog een aantal argumenten naar voren op basis waarvan de voor de belastingjaren 2014 tot en met 2017 geldende forfaits voor recreanten op haar zouden moeten worden toegepast. (Voetnoot 7) De rechtbank volgt eiseres hierin niet, omdat uit de tekst van de verordening volgt dat die alleen van toepassing zijn op onderkomens “in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden”. Het geschil tussen partijen gaat alleen nog over het gelegenheid bieden tot verblijf aan arbeidsmigranten of ander personeel, zoals door eiseres op de zitting is bevestigd. Hierop zijn de forfaits niet van toepassing. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat de heffingsambtenaar op grond van het vertrouwensbeginsel verplicht zou moeten zijn om deze forfaits (analoog) op haar situatie toe te passen. Dat de heffingsambtenaar op enig moment de indruk bij eiseres zou hebben gewekt dat de heffingsambtenaar de forfaits ten aanzien van haar zou toepassen – omdat eiseres dat in haar aangiftes zou hebben bepleit – is daarvoor niet voldoende. (Voetnoot 8) De rechtbank heeft overigens genoemde forfaits in haar uitspraak van 7 februari 2023 onverbindend verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen: “Gevolg daarvan is dat de heffingsambtenaar daar geen toepassing (meer) aan mag geven bij het opnieuw doen van uitspraak op bezwaar.” (Voetnoot 9) Tegen deze uitspraak is door partijen geen hoger beroep ingesteld zodat die in kracht van gewijsde is gegaan. Ook om deze reden mag de heffingsambtenaar de forfaits niet toepassen.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. J. Lie en mr. M.P. Schutte, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar en mr. Y. Mutsaers, griffiers. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.

griffiers

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Bijlage I: overzicht aanslagen

zaaknummer

Aanslag + datum aanslag

bedrag aanslag

datum uitspraak op bezwaar + vermindering aanlag

24/2190

Definitieve aanslag 2014NIB 157/2014-749d.d. 22-12-2017

€ 310.000

29 maart 2024, verminderd naar€ 273.630

24/2697

Definitieve aanslag 2015NIB 157/2015-750d.d. 22-12-2017

€ 322.400

Idem, verminderd naar € 197.771,44

24/2699

Definitieve aanslag 2016NIB 157/2016-751d.d. 22-12-2017

€ 322.400

Idem, verminderd naar € 213.534,10

24/2191

Definitieve aanslag 201742539082d.d. 31-12-2020

€ 463.152,60

29 maart 2024, verminderd naar € 177.161,85

24/2192

Definitieve aanslag 201844670431 d.d. 31-12-2021

€ 529.399,80

29 maart 2024, verminderd naar € 225.666

24/2193

Definitieve aanslag 201946850716d.d. 30-11-2022

€ 453.409,65

29 maart 2024, verminderd naar € 225.309,60

24/2194

Definitieve aanslag 202048886354d.d. 31-12-2023

€ 362.066,60

29 maart 2024, verminderd naar € 249.100,60

24/2195

Voorlopige aanslag 202144670410d.d. 31-12-2021

€ 263.200

29 maart 2024, gehandhaafd

Procesverloop

Bijlage II: uitgebreid procesverloop

Met de uitspraak op bezwaar van 8 februari 2019 zijn de bezwaren tegen de definitieve aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2017 niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft met de uitspraak van 19 februari 2020 het door eiseres ingestelde beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 8 februari 2019 gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar en hem opgedragen om met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van eiseres. (Voetnoot 10)

Met de uitspraak op bezwaar van 24 juni 2021 heeft de heffingsambtenaar uitvoering gegeven aan de hiervoor genoemde uitspraak en zijn – voor zover in deze procedure nog aan de orde – de bezwaren tegen de definitieve aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2014, 2015 en 2016 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.

Met de afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 24 juni 2021 zijn de bezwaren tegen de navorderingsaanslag toeristenbelasting over het jaar 2015, de definitieve aanslag toeristenbelasting over het jaar 2017 en de voorlopige aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2018, 2019 en 2020 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.

Met de afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 23 juli 2021 zijn de bezwaren tegen de navorderingsaanslag toeristenbelasting over het jaar 2016 en de nadere voorlopige aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2018, 2019 en 2020 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.

De rechtbank heeft met uitspraak van 7 februari 2023 het door eiseres ingestelde beroep tegen de uitspraken op bezwaar van 24 juni 2021 en van 23 juli 2021 gegrond verklaard, die uitspraken vernietigd, de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar en hem opgedragen om met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van eiseres. (Voetnoot 11)

Met de afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 29 maart 2024 zijn de bezwaren tegen de aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2014 tot en met 2020 gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen verlaagd. Met een afzonderlijke uitspraak op bezwaar van 29 maart 2024 is het bezwaar tegen de voorlopige aanslag toeristenbelasting over het jaar 2021 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.

Bijlage III: relevante wettelijke bepalingen

Gemeentewet

Artikel 224

Ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, kan een toeristenbelasting worden geheven.

Voor zover de belasting wordt geheven van degene die gelegenheid tot verblijf biedt, is deze bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

Verordening Toeristenbelasting 2014  (Voetnoot 12)

Artikel 1 Belastbaar feit

Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisadministratie personen zijn ingeschreven, wordt onder de naam “toeristenbelasting” een directe belasting geheven.

Artikel 2 Belastingplicht

Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.

De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 verblijf houdt.

Artikel 5 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

(…)

Voor vakantieonderkomens, mobiele kampeeronderkomens en stacaravans op seizoenstandplaatsen en vaste standplaatsen, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden, wordt een forfaitaire maatstaf toegepast.

(…)

Verordening toeristenbelasting gemeente Asten 2018  (Voetnoot 13)

Artikel 1 Belastbaar feit

Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, wordt onder de naam “toeristenbelasting” een directe belasting geheven.

Artikel 2 Belastingplicht

Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1.

De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 verblijf houdt.

Voetnoot

Voetnoot 1

Rechtbank Oost-Brabant 15 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2263.

Voetnoot 2

Rechtbank Oost-Brabant 15 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2214.

Voetnoot 3

Rechtbank Oost-Brabant 19 februari 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:1038, en rechtbank Oost-Brabant 7 februari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:505.

Voetnoot 4

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 24 mei 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4053, overweging 4.2.

Voetnoot 5

Het gaat om het administreren van de feitelijke bewoners (punt 2), het leegstandsrisico (punt 3), het sleutelbeheer (punt 13), controle van de accommodaties (punt 14), de eindschoonmaak (punt 15) en het bieden van wasgelegenheid (punt 16).

Voetnoot 6

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 mei 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2725, overweging 4.1.

Voetnoot 7

Zie: artikel 5, tweede lid, van de Verordening Toeristenbelasting 2014, 2015, 2016 en 2017.

Voetnoot 8

Hoge Raad 13 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:BI6540, overweging 3.4.

Voetnoot 9

Rechtbank Oost-Brabant 7 februari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:505, overweging 4.2.

Voetnoot 10

Rechtbank Oost-Brabant 19 februari 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:1038.

Voetnoot 11

Rechtbank Oost-Brabant 7 februari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:505.

Voetnoot 12

De artikelen 1, 2 en 5 van de Verordening Toeristenbelasting 2015, de Verordening Toeristenbelasting 2016 en de Verordening Toeristenbelasting 2017 zijn gelijkluidend aan die van de Verordening Toeristenbelasting 2014 en daarom niet opgenomen in deze bijlage.

Voetnoot 13

De artikelen 1 en 2 van de Verordening toeristenbelasting gemeente Asten 2019, de Verordening toeristenbelasting gemeente Asten 2020 en de Verordening toeristenbelasting gemeente Asten 2021 zijn gelijkluidend aan die van de Verordening toeristenbelasting gemeente Asten 2018 en daarom niet opgenomen in deze bijlage.