Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - enkelvoudig bestuursprocesrecht

ECLI:NL:RBOBR:2025:8219

Op 17 December 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursprocesrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 25/2738, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:8219. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
25/2738
Datum uitspraak:
17 December 2025
Datum publicatie:
16 December 2025

Indicatie

Woningsluiting o.g.v. artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. Duur van de sluiting. Geschiktheid en noodzaak van de sluiting. Schorsing o.g.v. voorlopige voorziening. Verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 25/2738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2025 in de zaak tussen [eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),

en

de burgemeester van Heeze-Leende, de burgemeester

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beslissing van de burgemeester tot sluiting van de woning en bijbehorend erf aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) waar eiser woont. De burgemeester heeft de woning op grond van artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet voor de duur van zes maanden gesloten. Eiser is het niet eens met de sluiting. Aan de hand van eisers beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de burgemeester de woning op goede gronden heeft gesloten.

1.1.

De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank is van de oordeel dat de burgemeester de woning niet heeft mogen sluiten voor de duur van zes maanden en dat de burgemeester ten tijde van het bestreden besluit van 16 oktober 2025 niet goed heeft onderzocht en gemotiveerd dat sluiting van de woning (nog steeds) een geschikt middel en noodzakelijk is. Eiser krijgt gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

Procesverloop

2. Met het besluit van 21 juni 2025 (het primaire besluit) heeft de burgemeester de woning op grond van artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Gemeentewet voor de duur van zes maanden gesloten met ingang van 21 juni 2025 om 18.00 uur.

2.1.

De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 7 augustus 2025 (Voetnoot 1) het primaire besluit geschorst met ingang van 21 oktober 2025.

2.2.

Op 16 september 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op 23 september 2025 heeft de adviescommissie voor de bezwaarschriften advies uitgebracht.

2.3.

Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiser is de burgemeester bij zijn primaire besluit gebleven onder aanvulling van de motivering. De burgemeester heeft de grondslag voor de sluiting niet langer gebaseerd op artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, maar uitsluitend op artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. Daarnaast heeft hij de duur van de sluiting voor zes maanden nader gemotiveerd.

2.4.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat eiser en zijn partner weer terug kunnen naar de woning.

2.5.

De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 28 oktober 2025 (Voetnoot 2) het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat de in de uitspraak van 7 augustus 2025 bepaalde schorsing van het primaire besluit doorloopt na het bestreden besluit en dat die schorsing pas kan vervallen met de uitspraak op onderhavig beroep. (Voetnoot 3) De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat uit artikel 8:85, tweede lid, van de Awb voortvloeit dat als het primaire besluit zonder een termijnstelling is geschorst en een besluit op bezwaar wordt genomen dat dezelfde strekking heeft als het primaire besluit, de schorsing zich ook uitstrekt tot het besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat eiser geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.

2.6.

De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.7.

De burgemeester heeft de gedingstukken, waarvan de rechtbank bij beslissing van 10 november 2025 heeft geoordeeld dat beperkte kennisneming niet is gerechtvaardigd, toegevoegd aan het dossier. Eiser heeft een afschrift van die stukken ontvangen.

2.8.

De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en diens kantoorgenoot, mr. L.P.H. Hameleers, de burgemeester, de gemachtigde van de burgemeester en [naam] , werkzaam bij de gemeente Heeze-Leende.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser is bewoner van de woning en staat ook als zodanig ingeschreven in de basisregistratie personen.

3.1.

Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 4 december 2024 blijkt dat op 13 oktober 2024, omstreeks 01.08 uur, en op 3 december 2024, omstreeks 23.45 uur, explosies hebben plaatsgevonden bij de woning. Ook bij de woning van de overburen (huisnummer [naam] ) heeft op 3 december 2024, omstreeks 03.45 uur, een explosie plaatsgevonden waarbij vermoedelijk zwaar vuurwerk is gebruikt.

3.2.

Op basis van deze bevindingen van de politie heeft de burgemeester besloten om in de directe omgeving van deze woningen voor de duur van drie maanden cameratoezicht in te stellen. Daarnaast vond extra politiesurveillance plaats. Na afloop van deze drie maanden is het cameratoezicht voortgezet op grond van de Politiewet. Per 10 mei 2025 is het cameratoezicht beëindigd.

3.3.

In de nacht van 20 op 21 juni 2025, omstreeks 03.00 uur, heeft zich opnieuw een incident voorgedaan bij de woning. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 21 juni 2025 blijkt dat bij de politie meldingen zijn binnengekomen van het geluid van geweerschoten en dat de politie in de voorzijde van de woning, in de gesloten rolluiken, twee inslagen van kogels heeft aangetroffen, die ook deels door de ruit waren gegaan.

3.4.

De burgemeester heeft met het primaire besluit de woning van eiser voor de duur van zes maanden gesloten op grond van artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Gemeentewet, omdat de herhaalde, ernstige en gewelddadige incidenten een acute bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid in de directe omgeving. Verdere escalatie moet worden voorkomen en de veiligheid en rust in de wijk moet worden hersteld. De burgemeester sluit de woning voor zes maanden, mede gelet op de recente geweldsincidenten en de eerdere incidenten die zich bij de woning hebben voorgedaan. Volgens de burgemeester is sluiting van de woning noodzakelijk, omdat deze opeenvolgende en ernstige geweldsincidenten bijdragen aan een voortdurende en onaanvaardbare verstoring van de openbare orde. Verder bestaat de ernstige vrees dat het vermoedelijke conflict waarbij eiser en de woning zijn betrokken, zal escaleren waardoor opnieuw gevaar kan ontstaan voor eiser, zijn huisgenoot, omwonenden en passanten in de directe omgeving. Daarbij is het pand gelegen in een woongebied. De burgemeester stelt dat hij zich heeft vergewist van de door eiser gestelde belangen en heeft onderkend dat de sluiting weliswaar ingrijpend is voor eiser en gevolgen heeft voor zijn woonsituatie, maar dat meer gewicht toekomt aan het algemeen belang dat onder meer ziet op handhaving van de openbare orde ten behoeve van buurtbewoners en passanten. De burgemeester zijn geen feiten of omstandigheden bekend die nopen tot aanpassing van de sluitingsduur.

3.5.

In het proces-verbaal van bevindingen van 23 juli 2025 wordt over de actuele situatie rondom het onderzoek naar de beschieting van de woning op 21 juni 2025 verklaard dat politie en justitie nog steeds actief bezig zijn met het opsporingsonderzoek naar de mogelijke redenen van het schieten op de woning. Het dreigingsbeeld richting eiser en zijn partner is onverminderd, aldus de politie. Duidelijk is dat door de incidenten sprake is van recidive en er nog steeds serieuze risico’s zijn voor zowel de bewoners van de woning, alsmede voor derden in hun directe omgeving.

3.6.

In het advies van de adviescommissie voor de bezwaarschriften van 23 september 2025 adviseert de commissie de burgemeester dat het primaire besluit in stand kan blijven door het herstellen van de grondslag van het besluit naar artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. Daarnaast moet het besluit worden voorzien van een nadere motivering waardoor inzichtelijk wordt waarom nog steeds sprake is van een ernstige vrees of dreiging van een ernstige verstoring van de openbare orde, wat de sluitingstermijn van zes maanden rechtvaardigt.

3.7.

In het bestreden besluit heeft de burgemeester het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. De burgemeester heeft de grondslag gewijzigd naar uitsluitend artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. Over de duur van de sluiting heeft de burgemeester het volgende overwogen. Uit informatie van de officier van justitie van 16 september 2025 en 9 oktober 2025 blijkt dat het strafrechtelijk onderzoek naar de incidenten op dat moment nog liep, dat interventies voorzienbaar zijn en dat op korte termijn in strafrechtelijke zin een en ander valt te verwachten. De officier van justitie zegt geen uitspraken te kunnen doen of daarna de dreiging voor nieuwe incidenten is gereduceerd. Vanwege de gevoeligheid van het strafrechtelijk onderzoek kunnen geen concretere uitlatingen worden gedaan. Dit toont volgens de burgemeester aan dat het onderzoek naar de incidenten nog loopt en dat er nog steeds aanwijzingen zijn op grond waarvan moet worden aangenomen dat sprake is van een ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde rondom de woning. Hierbij komt dat de politie de burgemeester al in de bestuurlijke rapportage van 21 juni 2025 heeft geadviseerd om langdurige maatregelen te treffen. Omdat de politie dit normaal gesproken niet doet, is al aangetoond dat de zaak als zeer ernstig moet worden gekwalificeerd en het onderzoek naar de incidenten de nodige tijd in beslag zou nemen. Verder staat in de bestuurlijke rapportage dat de geweldpleging vermoedelijk verband houdt met een vete binnen het crimineel milieu en dat die vete klaarblijkelijk al een tijd bestaat. De eerste aanslagen waren in oktober 2024 en de laatste in juni 2025, acht maanden later. De sluitingsduur staat tot de duur van de vete in verhouding. Daarnaast bestaat nog steeds veel onrust bij de omwonenden. Tot slot wordt het dreigingsbeeld structureel geëvalueerd in de gezagsdriehoek. Dit heeft de informatie opgeleverd over de stand van het strafrechtelijk onderzoek. Gelet hierop acht de burgemeester de sluitingsduur voor de duur van zes maanden in dit concrete geval evenwichtig.

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het bestreden besluit

4. De rechtbank stelt voorop dat de burgemeester artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. Tijdens de zitting heeft de burgemeester het standpunt in het bestreden besluit, dat het bestreden besluit zo nodig als een (nieuw) verlengingsbesluit moet worden aangemerkt, laten vallen. Uitdrukkelijk is besproken dat enkel het besluit op bezwaar ter heroverweging van het primaire besluit voorligt.

Het toetsingskader

5. De rechtbank stelt vast dat met het bestreden besluit een herstelsanctie is opgelegd in de vorm van een sluiting van de woning voor zes maanden. De bevoegdheid voor het nemen van het sluitingsbesluit is gelegen in artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. Op grond van deze bepaling kan de burgemeester een woning sluiten indien door ernstig geweld, of bedreiging daarmee, in of in de onmiddellijke nabijheid van de woning de openbare orde rond de woning ernstig wordt verstoord of ernstige vrees bestaat voor het ontstaan van een zodanige verstoring. De burgemeester beschikt over beleidsruimte om de woning al dan niet gesloten te verklaren. Dit wordt ook wel een discretionaire handhavingsbevoegdheid genoemd.

6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar overzichtsuitspraak van 16 juli 2025 (Voetnoot 4) (de overzichtsuitspraak) weergegeven waar zij – in navolging van haar eerdere rechtspraak (Voetnoot 5) over woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet - van uit zal gaan bij de beoordeling van besluiten die zijn genomen op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De rechtbank ziet - met partijen - aanleiding om het beoordelingskader dat in deze overzichtsuitspraak is uiteengezet overeenkomstig toe te passen op de woningsluiting op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. De Afdeling heeft in de overzichtsuitspraak overwogen dat de last onder bestuursdwang een herstelmaatregel is, in dit geval met als doel het beëindigen van de ernstige verstoring van de openbare orde en het tenietdoen van de gevolgen daarvan.

7. Als de burgemeester op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd is om in een concreet geval op te treden met een last onder bestuursdwang en hij overweegt om een woning te sluiten, zal hij moeten beoordelen of dat in de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd is, en zo ja, voor hoe lang. Steeds zal hij moeten beoordelen of zijn optreden in een concreet geval evenredig is. De burgemeester moet zich ervan vergewissen en ook deugdelijk moeten motiveren dat de sluiting van een woning en de duur ervan met het oog op de hiervoor genoemde doelen geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is. De bestuursrechter toetst aan de hand van de beroepsgronden of de burgemeester tot zijn besluit heeft mogen komen. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit groter zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op de fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn. Gelet op de forse inbreuk die een woningsluiting kan maken op de grondrechten van de bewoners, zal deze toetsing bij woningsluitingen op grond van artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet, daarom doorgaans indringend zijn.

8. Voor de uitvoering van zijn discretionaire handhavingsbevoegdheid heeft de burgemeester in dit geval geen beleidsregels opgesteld.

9. Verder wijst de rechtbank voor wat betreft de toetsing er op dat de heroverweging die de burgemeester op basis van artikel 7:11 van de Awb moet maken, in beginsel een tweeslag bevat. De burgemeester moet in de eerste plaats bezien of hij op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van het primaire besluit destijds terecht zijn besluit heeft genomen (ex tunc). In de tweede plaats moet de burgemeester feiten en omstandigheden die zich na de oplegging van een herstelsanctie hebben voorgedaan bij zijn heroverweging betrekken (ex nunc) (Voetnoot 6).

10. De rechtbank zal hierna als eerste stap beoordelen of de burgemeester ten tijde van het primaire besluit tot sluiting mocht overgaan. Vervolgens zal de rechtbank als tweede stap beoordelen of de burgemeester redelijkerwijs op basis van de feiten en omstandigheden die zich na het primaire besluit hebben voorgedaan, het primaire besluit in stand heeft mogen laten. Bij deze beoordelingen zal de rechtbank voor zover nodig ingaan op eisers beroepsgronden. Eiser heeft de bevoegdheid van de burgemeester en de geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid van de woningsluiting betwist.

Bevoegdheid tot sluiting ten tijde van het primaire besluit

11. Eiser voert aan dat de bevoegdheid tot sluiting ontbreekt. Nu de burgemeester in het bestreden besluit heeft overwogen dat niet kan worden getoetst of er een ernstige vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde is, wat de sluitingsduur van zes maanden rechtvaardigt, is er simpelweg ook geen bevoegdheid tot sluiting. Er dient volgens eiser ex tunc en ex nunc beoordeeld te worden. De burgemeester concludeert ten onrechte dat de duur van een strafrechtelijk onderzoek - en het niet opleveren van concrete onderzoeksresultaten - gelijk te stellen zou zijn met een ernstige vrees voor een ernstige verstoring van de openbare orde.

11.1.

De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester op 21 juni 2025 bevoegd was om op grond van artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet de woning te sluiten, omdat door ernstig geweld in de vorm van het schietincident in de nacht van 20 op 21 juni 2025 in de onmiddellijke nabijheid van de woning de openbare orde rond de woning ernstig is verstoord. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Geschiktheid en noodzaak ten tijde van het primaire besluit

12. Eiser voert aan dat de burgemeester ten onrechte geen andere mogelijkheden heeft onderzocht, zoals cameratoezicht en (extra) surveillance. Volgens eiser had met minder ingrijpende maatregelen moeten worden volstaan waarbij hij er op wijst dat er niets is voorgevallen toen er cameratoezicht was.

12.1.

De rechtbank is van oordeel dat sluiting van de woning een geschikt en noodzakelijk middel was om de beoogde doelen van de sluiting te bereiken, namelijk het beëindigen van de ernstige verstoring van de openbare orde en het tenietdoen van de gevolgen daarvan. Door de geweldsincidenten bij de woning was de openbare orde ernstig verstoord en was het veiligheidsrisico hoog. De impact op het veiligheidsgevoel van de omwonenden was groot, vooral ook omdat het geweldsincident bij de overburen volgens de politie mogelijk een vergissing is geweest. De burgemeester heeft mogen vinden dat niet met minder ingrijpende maatregelen kon worden volstaan. Het eerdere cameratoezicht had weliswaar een ‘gespannen rust’ gegeven, maar die rust was na het schietincident op 21 juni 2025 verdwenen.

Duur van de sluiting ten tijde van het primaire besluit

13. Eiser heeft aangevoerd dat de burgemeester niet had mogen overgaan tot een sluiting voor de duur van zes maanden. Volgens eiser bestaat geen grond voor de omgekeerde benadering die de burgemeester heeft toegepast.

13.1.

De burgemeester heeft in het primaire besluit de duur van zes maanden gebaseerd op een omgekeerde benadering, waarbij hij de woning voor langere duur heeft gesloten en heeft gesteld dat aan de hand van de aanwezige informatie steeds zal worden beoordeeld of sluiting van de woning nog (langer) noodzakelijk is.

13.2.

De rechtbank acht deze omgekeerde benadering van de burgemeester niet verenigbaar met de wetssystematiek van artikel 174a van de Gemeentewet en de wetsgeschiedenis. Op grond van artikel 174a, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt de burgemeester in het besluit de duur van de sluiting. Uit de wetsgeschiedenis (Voetnoot 7) blijkt dat de duur van de sluiting beperkt moet zijn tot een periode waarin de openstelling van de woning daadwerkelijk een bedreiging vormt voor de openbare orde. Tijdens de sluiting kan de burgemeester de dreiging en de mogelijkheid van andere maatregelen onderzoeken. Niet ondenkbaar is namelijk dat tijdens de sluiting zich omstandigheden voordoen die maken dat de dreiging afneemt en/of dat inmiddels met andere (voor de bewoner minder ingrijpende) maatregelen kan worden volstaan. Mocht na afloop van de bepaalde sluitingsduur de dreiging niet zijn afgenomen, kan de burgemeester besluiten tot verlenging. De rechtbank wijst daarbij nadrukkelijk op het derde lid van artikel 174a van de Gemeentewet, dat naast de bevoegdheid voor het bepalen van de duur ook de bevoegdheid voor het nemen van een verlengingsbesluit inhoudt. De burgemeester zal, zoals ook volgt uit de wetgeschiedenis (Voetnoot 8) bij zo’n verlengingsbesluit opnieuw duidelijk moeten maken waarom nog sprake is van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde. Tegen zo’n verlenging kan de bewoner dan weer rechtsmiddelen aanwenden. Met die verlengingssystematiek worden de rechten van de bewoner van de woning gewaarborgd. Door de omgekeerde benadering wordt voorbijgegaan aan het vereiste dat de duur beperkt moet zijn tot een periode waarin de openstelling van de woning daadwerkelijk een bedreiging vormt voor de openbare orde, wordt de verlengingsbepaling zinledig en worden bewoners rechtsmiddelen ontnomen. Dit alles staat los van de omstandigheid dat de burgemeester een besluit tot sluiting of tot verlenging van de duur van de sluiting moet intrekken als er geen verstoring meer is van de openbare orde rond de woning of de ernstige vrees voor het ontstaan ervan. Met de omgekeerde benadering heeft de burgemeester in het primaire besluit niet tot een sluitingsduur van zes maanden mogen komen.

13.3.

De rechtbank stelt vast dat de burgemeester na heroverweging in het besluit op bezwaar heeft vastgehouden aan deze omgekeerde benadering. Het bestreden besluit kan dan ook op dit punt geen standhouden. De stelling van de burgemeester dat de politie al in de bestuurlijke rapportage van 21 juni 2025 heeft geadviseerd om langdurige maatregelen te treffen, rechtvaardigt op zichzelf nog geen woningsluiting voor de duur van zes maanden. De nadere motivering die de burgemeester in het bestreden besluit en ook in het verweerschrift heeft gegeven over de sluitingsduur, herstelt dit gebrek ook niet, omdat deze motivering in de kern ziet op argumenten die een verlenging van een eerder sluitingsbesluit zouden moeten rechtvaardigen. Die motivering ziet veelal op omstandigheden van na het primaire besluit, zoals:

informatie van de officier van justitie over de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek ten tijde van de hoorzitting van de adviescommissie voor de bezwaarschriften en ten tijde van het besluit op bezwaar; en

bevindingen van de burgemeester naar aanleiding van dagelijkse contacten met omwonenden van de woning en de nog levende onrust onder hen.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de burgemeester bij de heroverweging in bezwaar zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van het primaire besluit terecht tot een sluitingsduur van zes maanden is gekomen. De beroepsgrond slaagt en het bestreden besluit komt al hierdoor voor vernietiging in aanmerking.

Geschiktheid en noodzaak ten tijde van het besluit op bezwaar

14. Zelfs als de sluitingsduur in het primaire besluit wel op zes maanden mocht worden gesteld, dan is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester bij zijn heroverweging van de geschiktheid en noodzaak niet kenbaar alle feiten en omstandigheden heeft betrokken die zich na oplegging van de woningsluiting hebben voorgedaan. Eisers woning is met ingang van 21 juni 2025 voor de duur van zes maanden gesloten. Deze sluiting zal op grond van dit besluit, zoals op de zitting door de burgemeester is toegezegd, niet langer voortduren dan tot 21 december 2025. De voorzieningenrechter heeft nog vóór het bestreden besluit, op 7 augustus 2025, bepaald dat de woningsluiting wordt geschorst per 21 oktober 2025 en heeft aan die schorsing geen termijn verbonden. Dan vloeit uit artikel 8:85, tweede lid, van de Awb voort dat, als er een gelijkluidend besluit op bezwaar wordt genomen, de schorsing pas vervalt met het ongebruikt verstrijken van de beroepstermijn of met een uitspraak van de bestuursrechter op het beroep. De burgemeester had dus ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, er rekening mee moeten houden dat de woning op 21 oktober 2025 weer open zou gaan. Als de rechtbank het beroep al voor 21 december 2025 ongegrond zou verklaren, dan zou de woning nog maar voor een korte periode kunnen worden gesloten. De vraag is of sluiting voor die korte periode dan nog een geschikt middel is om de beoogde doelen te bereiken en ook of dan niet met een minder ingrijpend middel kan worden volstaan. Hiervan heeft de burgemeester zich in het bestreden besluit bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting geen rekenschap gegeven. Ook op dit punt bevat het bestreden besluit een gebrek.

15. De rechtbank overweegt dat als de burgemeester de woning ook na het besluit op bezwaar (aansluitend) gesloten had willen houden, een weg daartoe had kunnen zijn het primaire besluit te herzien, in die zin dat de sluitingsduur zou worden bepaald op vier maanden, en gelijktijdig een verlengingsbesluit te nemen met als grondslag de voortdurende dreiging en de nog niet herstelde openbare orde. Hiermee zou de getroffen voorlopige voorziening vervallen en had eiser de mogelijkheid gehad tegen het verlengingsbesluit bezwaar te maken en een voorlopige voorziening te vragen. Op de zitting is dit uitdrukkelijk besproken en na een korte onderbreking van de zitting heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat 1) de beslissing op bezwaar blijft zoals die luidt, te weten heroverweging van het primaire besluit met een sluitingsduur van zes maanden en 2) dat het bestreden besluit, anders dan daarin wordt gesteld, niet heeft te gelden als (nieuw) verlengingsbesluit; dit deel van het besluit is op de zitting ingetrokken. Deze weg is dan ook nagelopen op de zitting en afgesloten.

16. De rechtbank moet vervolgens onderzoeken hoe de zaak zo finaal mogelijk kan worden afgedaan. Het passeren van de geconstateerde gebreken of het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn niet aan de orde. De rechtbank zal de burgemeester opdragen met inachtneming van wat in deze uitspraak staat een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Met deze uitspraak op het beroep vervalt de getroffen voorlopige voorziening van 7 augustus 2025. (Voetnoot 9)

17. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een (nieuwe) voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de woning niet meer op grond van het primaire besluit mag worden gesloten. Deze voorlopige voorziening vervalt op 21 december 2025 of zoveel eerder op het moment dat de (voorzieningenrechter van de) Afdeling een andersluidende uitspraak doet. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de burgemeester heeft toegezegd dat de woningsluiting op basis van deze besluitvorming niet langer voortduurt dan tot 21 december 2025.

Verzoek om schadevergoeding

18. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding voor de schade die hij als gevolg van het bestreden besluit heeft geleden en alsnog zal leiden.

18.1.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat eiser dit verzoek niet heeft onderbouwd en bovendien niet is gebleken van geleden schade.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond en dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en de burgemeester zal een nieuw besluit op eisers bezwaar moeten nemen. De burgemeester mag het primaire besluit niet meer gebruiken om de woning te sluiten. Dat geldt in ieder geval tot 21 december 2025 of tot dat de Afdeling eerder anders zou bepalen. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

20. Omdat het beroep gegrond is, moet de burgemeester het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-. De gemachtigde van eiser heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt de burgemeester op een nieuw besluit op eisers bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

schorst, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, het primaire besluit tot 21 december 2025 of zoveel eerder dat de (voorzieningenrechter van de) Afdeling uitspraak doet;

wijst het verzoek om schadevergoeding af;

bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden;

veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet

Artikel 174a

1. De burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien:

door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf ernstig wordt verstoord;

door ernstig geweld, of bedreiging daarmee, in of in de onmiddellijke nabijheid van de woning of het lokaal of op het erf of in de onmiddellijke nabijheid van het erf, de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf ernstig wordt verstoord of ernstige vrees bestaat voor het ontstaan van een zodanige verstoring;

door het aantreffen in de woning of het lokaal of op het erf van een wapen als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf ernstig wordt verstoord of ernstige vrees bestaat voor het ontstaan van een zodanige verstoring.

2. De in het eerste lid, aanhef, genoemde bevoegdheid komt de burgemeester eveneens toe in geval van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde op de grond dat de rechthebbende op de woning, het lokaal of het erf eerder een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf op een zodanige wijze heeft gebruikt of doen gebruiken dat die woning, dat lokaal of dat erf op grond van het eerste lid, onderdeel a, is gesloten, en er aanwijzingen zijn dat betrokkene de woning, het lokaal of het erf ten aanzien waarvan hij rechthebbende is eveneens op een zodanige wijze zal gebruiken of doen gebruiken.

3. De burgemeester bepaalt in het besluit de duur van de sluiting. In geval van ernstige vrees voor herhaling of het ontstaan van de ernstige verstoring van de openbare orde kan hij besluiten de duur van de sluiting tot een door hem te bepalen tijdstip te verlengen.

4. Bij de bekendmaking van het besluit worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de ernstige verstoring van de openbare orde wordt beëindigd of voorkomen. De eerste volzin is niet van toepassing, indien voorafgaande bekendmaking in spoedeisende gevallen niet mogelijk is.

5. De artikelen 5:25 tot en met 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. De burgemeester kan van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.

Voetnoot

Voetnoot 1

ECLI:NL:RBOBR:2025:4999.

Voetnoot 2

ECLI:NL:RBOBR:2025:6974.

Voetnoot 3

Artikel 8:85 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Voetnoot 4

ECLI:NL:RVS:2025:2922.

Voetnoot 5

Uitspraken van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, en 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910 (zie ook ECLI:NL:RVS:2022:1911, ECLI:NL:RVS:2022:1913 en ECLI:NL:RVS:2022:1916).

Voetnoot 6

Uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571.

Voetnoot 7

Kamerstukken II 2022/23, 36 217, nr. 3, blz. 21.

Voetnoot 8

Kamerstukken II 2022/23, 36 217, nr. 3, blz. 24.

Voetnoot 9

Artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb.