Rechtbank Oost-Brabant, kort geding civiel recht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:8469

Op 23 December 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een kort geding procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is C/01/420864 / KG ZA 25-590, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:8469. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
C/01/420864 / KG ZA 25-590
Datum uitspraak:
23 December 2025
Datum publicatie:
23 December 2025
Advocaat:
mr. J. Bedaux.

Indicatie

Kort geding. Duurovereenkomst voor bepaalde tijd. Geen sprake van een verdergaande verplichting om tot een (extra) transitietermijn te komen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Zaaknummer: C/01/420864 / KG ZA 25-590

Vonnis in kort geding van 23 december 2025

in de zaak van

1
[eiser 1] B.V.,

te [plaats] ,2. [eiser 2] B.V.,

te [plaats] ,3. [eiser 3] B.V.,

te [plaats] ,

eisende partijen,

hierna samen te noemen: [eisers] , waar nodig worden eiseressen afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] genoemd,

advocaten: mr. H.C.W. Geffroy en mr. C.J. van Dijk,

tegen

JUMBO SUPERMARKTEN B.V.,

te Veghel,

gedaagde partij,

hierna te noemen: Jumbo,

advocaat: mr. J. Bedaux.

1
De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 26 november 2025 met 27 producties

- de conclusie van antwoord van 8 december 2025 met 9 producties- de mondelinge behandeling van 9 december 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt- de pleitnota van [eisers]- de pleitnota van Jumbo.

1.2.

Tenslotte is vonnis bepaald op heden.

2
De feiten
2.1.

[eiser 3] is een holdingmaatschappij voor haar dochtermaatschappijen: [eiser 1] , [eiser 2] , [A] B.V. en [B] B.V. ( [C] ).

2.2.

[C] zijn zogenaamde industriƫle bakkerijen die zich richten op

het dagelijks leveren van dagvers brood, zogenaamd grootbrood- en klein broodproducten.

2.3.

Jumbo exploiteert een landelijke supermarktketen met meer dan 700 filialen.

2.4.

[eiser 3] exploiteert tezamen met een drietal andere bakkerijfamilies, de besloten vennootschap [D] B.V. (hierna: [D] ). [eiser 3] heeft in [D] een belang van 47,5%. De andere tot [D] behorende bakkerijen zijn: de besloten

vennootschappen [E] (een belang van 24,5%) [F] (een belang van 14%) en [G] (een belang van 14%). De eerste inschrijving van [D] in het handelsregister vond plaats op 27 april 1998.

2.5.

[H] , eveneens een industriƫle bakkerij met een substantieel marktaandeel, behoorde tot 2016 ook tot een van de aandeelhouders in [D] .

2.6.

[D] heeft sinds haar oprichting en vanaf in ieder geval 2010 op basis van elkaar opvolgende inkoopovereenkomsten, dagelijks vers brood geleverd aan de vestigingen van Jumbo en die van haar rechtsvoorgangers.

2.7.

Op 4 februari 2022 hebben Jumbo en [D] een overeenkomst gesloten voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2023. Daarin zijn Jumbo en [D] overeengekomen dat als er op 31 januari 2023 geen nieuwe afspraken zijn gemaakt, de overeenkomst ongewijzigd van kracht blijft totdat partijen nieuwe afspraken hebben gemaakt.

2.8.

Medio 2023 heeft Jumbo met het bestuur van [D] gesproken over een voortzetting van de samenwerking. Jumbo heeft [D] per e-mailbericht van 4 augustus 2023 een document toegestuurd, waarin Jumbo de uitgangspunten voor de samenwerking lopende vanaf 1 februari 2023 tot en met 31 maart 2025 heeft opgenomen. In dit document, overgelegd als productie 8 bij dagvaarding, is - onder meer - het volgende opgenomen:

ā€œ Looptijd contract is van 1 februari 2023 tot en met 31 maart 2025.

- Het betreft een contract voor bepaalde tijd en eindigt van rechtswege op de einddatum. Het contract wordt niet stilzwijgend verlengd. (…)

- Beide partijen zijn derhalve na 31 maart 2025 vrij van verplichtingen jegens elkaar. Investeringen welke [D] specifiek ten behoeve van Jumbo pleegt en die qua afschrijvingstermijn de looptijd van het contract overschrijden worden voorgelegd aan Jumbo en zijn uitdrukkelijk voor eigen rekening en risico van [D] , juist ook indien de samenwerking na 31 mei 2025 [bedoeld is: 31 maart 2025]niet of niet op dezelfde wijze zou worden voortgezet. (…)

- Gezien de ontwikkelingen in de verkoop van het broodassortiment, ziet Jumbo aanleiding om binnen afzienbare tijd de bakkerijketen opnieuw te beoordelen en eventueel (geheel) anders in te richten indien gewenst of noodzakelijk (mogelijk het terugbrengen van 2 leveranciers naar 1 leverancier of het terugbrengen van het aantal te beleveren winkels). Dat zou dus ook consequenties kunnen hebben voor huidige leveranciers zoals [D] . Gezien de mogelijke impact op de huidige leveranciers, zal Jumbo deze herbeoordeling en mogelijk andere inrichting van de bakkerijketen, bij voorkeur uiterlijk eind maart 2024 hebben afgerond. Mocht deze herbeoordeling en/of andere inrichting van de bakkerijketen (financiƫle) consequenties hebben voor [D] , dan heeft zij in ieder geval nog een jaar om zich daarop voor te bereiden en de eventuele financiƫle gevolgen te elimineren of in ieder geval tot een minimum te beperken.

- Bij voorkeur uiterlijk 31 maart 2024 zullen beide partijen de contouren met elkaar overeengekomen zijn hoe na 31 maart 2025 de samenwerking wordt vormgegeven.

(…)ā€

2.9.

Nadat Jumbo op 24 augustus 2023 [D] berichtte dat zij nog geen akkoord heeft mogen ontvangen, heeft de heer [I] (bestuurder van [eiser 3] ), in zijn hoedanigheid van bestuurder van [D] , Jumbo diezelfde dag medegedeeld: "Nee alles is akkoord kunnen stukken opmaken en tekenen (…)".

2.10.

Op 31 januari 2024 heeft Jumbo onder meer [D] een zogenaamde ā€œUitvraag lange termijn dagvers broodā€ toegestuurd met het verzoek tot het houden van een 'pitch'. De

uitvraag van Jumbo was, zoals aangekondigd, gericht op het verkrijgen van ƩƩn nieuwe, exclusieve, broodleverancier.

2.11.

[D] heeft zich in het kader van de uitvraag door Jumbo gepresenteerd als ' [naam project 1] '. Ook [H] heeft aan de pitch meegedaan, onder de projectnaam ā€˜ [naam project 2] ’.

2.12.

Zowel [D] als [H] hebben een voorstel ingediend bij Jumbo. Deze voorstellen zijn door Jumbo beoordeeld en daarover heeft Jumbo bij beide partijen nadere (verduidelijkings-)vragen gesteld. Naar aanleiding van die vragen van Jumbo heeft [D] zich in de zomer van 2024 tijdelijk teruggetrokken uit de onderhandelingen.

2.13.

Na de zomer van 2024 heeft [D] alsnog een voorstel ingediend bij Jumbo.

2.14.

Op 29 augustus 2024 heeft Jumbo besloten om niet in te gaan op het vernieuwde

voorstel van [D] . Op die datum heeft zij [D] ook medegedeeld met [H] tot een afronding te gaan komen.

2.15.

In de periode september tot en met december 2024 hebben Jumbo en [H] nadere overeenstemming bereikt over hun samenwerking voor de levering aan Jumbo van dagvers brood door een op te richten joint venture onder de naam ā€˜ [naam project 2] ā€.

2.16.

Bij e-mailbericht van 6 januari 2025 heeft Jumbo [D] medegedeeld dat haar keuze voor de exclusieve broodleverancier niet op [D] is gevallen. In het e-mailbericht van Jumbo (productie 13 bij dagvaarding) staat verder het volgende vermeld:

"Jumbo en [D] zijn op dit moment aan elkaar verbonden door inkoopovereenkomst [nummer] . Deze inkoopovereenkomst had een looptijd tot en met 31 januari 2023. Nadien zijn partijen enerzijds overeengekomen dat de overeenkomst in ieder geval (dus zonder nadere opzegging) een looptijd had tot en met 31 maart 2025 en niet stilzwijgend kon worden verlengd. Anderzijds zou [D] in ieder geval een jaar de tijd krijgen om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden en eventuele financiƫle gevolgen van de beƫindiging te elimineren ofte beperken. De inkoopovereenkomst eindigt dan ook per 31 maart 2025, maar niettemin zal Jumbo de overeenkomst met [D] B.V., zoals afgesproken, uitdienen tot en met 6 januari 2026, of zoveel eerder als door Jumbo en [D] B.V. wordt overeengekomen. Louter en alleen voor zover nodig, wordt [D] geacht dit bericht ook als een opzegging te kwalificeren per 6 januari 2025 met een opzegtermijn van 1 jaar, waarbij de samenwerking per 6 januari 2026 eindigt."

2.17.

In die periode vanaf september 2024 hebben er ook gesprekken plaatsgevonden tussen [D] en [H] over deelname aan de joint venture, waarbij het de bedoeling was dat de aan [D] verbonden aandeelhouders hun bakkerijen in de joint venture zouden inbrengen. [eiser 3] heeft in maart 2025 aangegeven niet aan de beoogde joint venture te zullen deelnemen.

2.18.

Vanaf maart 2025 zijn [D] en Jumbo in onderhandeling gegaan omtrent enkele financiƫle geschilpunten, die mede verband houden met het einde van de overeenkomst per 6 januari 2026. Daarbij is ook een voorstel gedaan voor een tussen [D] en Jumbo te sluiten addendum, waarbij Jumbo bereid was bepaalde kosten, waaronder afvloeiingskosten van personeel, te compenseren.

2.19.

De bakkerijen [F] , [E] en [G] , die ook onderdeel uitmaakten van [D] , hebben in de periode van september 2025 overeenstemming bereikt met [H] over een samenwerking. Daarbij is overeengekomen dat [F] en [E] hun (brood)bakkerijen overdragen aan de op te richten joint venture, terwijl bakkerij Wiltink haar zelfstandigheid blijft behouden en als toeleverancier van [H] zal optreden.

2.20.

In oktober 2025 heeft Jumbo de heer [J] als bemiddelaar aangewezen. In het kader van deze bemiddeling heeft de heer [J] bij brief van 16 oktober 2025 namens Jumbo een voorstel gedaan aan [D] , waarbij Jumbo onder andere bereid was om bij wijze van inspanningsverbintenis de afvloeiingskosten van [D] tot een bedrag van € 1.044.000,00 te mitigeren en waarbij is voorgesteld om de samenwerking tussen [eiser 1] en Jumbo vanaf 6 januari 2026 gefaseerd af te bouwen. Dit voorstel hield in dat [eiser 1] vanaf die datum wekelijks een deel van de door haar aan Jumbo beleverde winkels niet langer zou bevoorraden, terwijl de e-commerceleveringen en aanverwante activiteiten

onmiddellijk, dat wil zeggen met ingang van 6 januari 2026, zouden eindigen. Na

een periode van twee maanden zouden de leveringen daarmee volledig zijn afgebouwd.

In het voorstel is opgenomen dat gezien de overgangsdatum van 6 januari 2026 en de daarbij behorende leadtimes om te komen tot een soepele overgang, een akkoord nodig is uiterlijk vrijdag 17 oktober 14.00 uur.

2.21.

[eiser 3] heeft op dit voorstel afwijzend gereageerd. De overige bakkerijen van [D] hebben wel met het onder 2.18 voorgestelde addendum ingestemd.

2.22.

Bij brief van 5 november 2025 heeft de advocaat van [eisers] Jumbo aangeschreven en daarin verzocht om [eisers] alsnog een transitieperiode te gunnen na 6 januari 2026 en open te staan voor constructief overleg.

2.23.

Jumbo heeft aan deze sommatie niet voldaan.

3
Het geschil
3.1.

[eisers] vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad

primair: Ten aanzien van [eiser 1]

Jumbo te veroordelen om over de periode 7 januari 2026 tot en met 30 juni 2026, tegen betaling van de thans bestaande prijzen, 1.700.000 stuks klein brood en 260.000 stuks grootbrood, althans volume aantallen die in goede justitie zullen worden vastgesteld, op weekbasis van [eiser 1] af te nemen,

Jumbo te veroordelen om over de periode 1 juli 2026 tot en met 31 december 2026,

tegen betaling van de thans bestaande prijzen, 800.000 stuks klein brood en

120.000 stuks grootbrood, althans volumeaantallen die in goede justitie zullen worden vastgesteld, op weekbasis van [eiser 1] af te nemen,

Ten aanzien van [eiser 2]

Jumbo te veroordelen om over de periode 7 januari 2026 tot en met 30 april 2026, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen periode, tegen betaling van de thans bestaande prijzen, de broodproducten van [eiser 2] af te nemen op dezelfde wijze waarop Jumbo thans deze broodproducten van [eiser 2] afneemt,

subsidiair:

Jumbo te veroordelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, over te gaan tot het voeren van constructief overleg met [C] over de totstandkoming van een overeenkomst vóór 7 januari 2026 die zal voorzien in een transitie vanaf 7 januari 2026, waarbij de gevolgen van de beëindiging van de overeenkomst voor [eiser 1] en [eiser 2] zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden geëlimineerd, dan wel tot een minimum worden beperkt,

primair en subsidiair:

Jumbo te veroordelen tot betaling van de proceskosten.

3.2.

[eisers] leggen aan de vordering het volgende ten grondslag. Gelet op de duur, aard en omvang van de rechtsverhouding tussen [eisers] en Jumbo is de opzegging van Jumbo van de overeenkomst met een opzegtermijn van 12 maanden zonder transitievoorziening onrechtmatig ten opzichte van [eisers] en tevens in strijd met de redelijkheid en billijkheid. In verband met de door de jaren heen ontstane rechtsverhouding, de uitbreiding daarvan en de wederzijdse afhankelijkheid, had Jumbo jegens [eisers] zorgvuldig moeten handelen en moeten voorzien in de mogelijkheid van het doorvoeren van een concrete transitie, dan wel het doen van een aanbod tot schadevergoeding. [eisers] mochten erop vertrouwen dat zij door Jumbo daadwerkelijk in de gelegenheid zouden worden gesteld om de schadelijke gevolgen van de beƫindiging van de tussen partijen bestaande overeenkomst te beperken.

Door de opzegging door Jumbo en het per 7 januari 2026 stilvallen van de leveringen aan Jumbo, hebben [eisers] inmiddels [eiser 2] ā€œvoor een spreekwoordelijke appel en eiā€ aan een derde moeten verkopen om de werkgelegenheid van de medewerkers van [eiser 2] te behouden. De aandelenoverdracht vindt op 7 januari 2026 plaats; reden waarom de onder 3 genoemde vordering ten aanzien van [eiser 2] wordt ingetrokken.Het is voor [eiser 1] , waar ruim 160 medewerkers werkzaam zijn, van levensbelang dat de in dit kort geding gevorderde transitieperiode wordt toegewezen. Een reĆ«le afbouw kan alleen bestaan door na afloop van de opzegtermijn bepaalde productgroepen nog enige tijd, maar op basis van lagere volumes, uit te leveren. Alleen dan kan [eiser 1] blijven bestaan, in de hoop dat tussen medio en ultimo 2026 een leveringsovereenkomst met Albert Heijn kan worden gesloten. De door Jumbo verlangde 100 % uitvoering van de leveringsovereenkomst tot en met 7 januari 2026 brengt mee dat [eisers] tot en met de laatste dag aan haar leveringsverplichting en Jumbo’s hoge kwaliteitsnormen dient te voldoen. Het niet voorzien in een transitie na 7 januari 2026 leidt tot het abrupt en gedurende een zekere tijd stilleggen van een industriĆ«le bakkerij met alle daarbij behorende personele, technische en grote financiĆ«le gevolgen. [eisers] hebben dan ook een spoedeisend belang bij de door hen ingestelde vorderingen.

3.3.

Jumbo voert verweer.

Overwegingen

4
De beoordeling
4.1.

[eisers] vorderen na eisvermindering in dit kort geding dat Jumbo wordt veroordeeld om vanaf 7 januari 2026 een bepaalde periode, tot en met eind december 2026, op weekbasis bepaalde volume aantallen van stuks (klein en groot) brood, af te nemen van [eiser 1] , tegen de thans geldende prijzen. [eisers] voeren daarvoor als grondslag aan dat de beƫindiging van de overeenkomst door Jumbo onrechtmatig is dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat tussen partijen sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd die niet, zonder inachtneming van een reƫle transitieperiode dan wel een aanbod tot betaling van schadevergoeding, kan worden opgezegd.

4.2.

Jumbo heeft primair het verweer gevoerd dat uitsluitend tussen Jumbo en [D] een overeenkomst bestaat op grond waarvan [D] gehouden is bakkersproducten te leveren aan Jumbo volgens de tussen [D] en Jumbo overeengekomen vergoedingen. Dit verweer slaagt. [eisers] hebben niet betwist dat [D] , sinds haar oprichting in 1998, op basis van tussen [D] en Jumbo gesloten (inkoop)overeenkomsten dagvers brood levert aan de Jumbo vestigingen en die van haar rechtsvoorgangers. Dat [eiser 3] (voor 47,5 %) aandeelhouder is in [D] en [eiser 1] feitelijk de broodproducten levert, betekent niet dat zij zich rechtstreeks op de tussen [D] en Jumbo gesloten overeenkomst(en) kunnen beroepen. [eisers] hebben niet betwist dat de contractuele constructie tussen Jumbo en [D] juist op deze wijze is vormgegeven zodat Jumbo niet met individuele bakkerijen hoeft te contracteren. Daarnaast hebben [eiser 3] c.s. ook zelf verklaard dat [D] is opgericht om te kunnen voorzien in het zijn van een stabiele leverancier aan grote marktpartijen. Nu [eiser 3] c.s. aan de overkomst(en) tussen Jumbo en [D] geen afzonderlijk individueel vorderingsrecht (tot nakoming) kan ontlenen, missen de vorderingen in zoverre feitelijke grondslag. De stelling van [eisers] dat [D] slechts als een shared service center met louter administratieve- en staffuncties zou functioneren, verwerpt de voorzieningenrechter. Uit de inkoopovereenkomsten en ook uit overige tussen [D] en Jumbo gevoerde correspondentie blijkt ontegenzeggelijk dat [D] telkens als contractspartner van Jumbo is opgetreden.

4.3.

Voor zover [eisers] aan hun vorderingen ten grondslag leggen dat Jumbo jegens hen (als derde) onrechtmatig handelt door de onrechtmatige opzegging van de duurovereenkomst tussen Jumbo en [D] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

4.4.

Tussen partijen staat vast dat [D] en Jumbo sinds in ieder geval 2010 op basis van inkoopovereenkomsten intensief met elkaar samenwerken en dat op grond van deze inkoopovereenkomsten [D] broodproducten levert aan Jumbo tegen vooraf overeengekomen prijzen. De overeenkomsten kunnen worden gekwalificeerd als onbenoemde duurovereenkomsten, nu de overeenkomsten verplichten tot prestaties die gedurende zekere tijd voortduren, herhaald worden of elkaar opvolgen.

4.5.

Niet in geschil is dat [D] en Jumbo op 4 februari 2022 een overeenkomst hebben gesloten voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2023, waarin zij - onder meer - zijn overeengekomen dat als er op 31 januari 2023 geen nieuwe afspraken zijn gemaakt, de overeenkomst ongewijzigd van kracht blijft totdat partijen nieuwe afspraken hebben gemaakt. Ook staat vast dat [D] en Jumbo op 24 augustus 2023 een overeenkomst hebben gesloten, waarin partijen - kort gezegd - zijn overeengekomen dat het contract loopt van 1 februari 2023 tot en met 31 maart 2025. Daarbij is - in tegensteling tot eerdere overeenkomsten - uitdrukkelijk vermeld dat het een contract betreft voor bepaalde tijd en dat het van rechtswege eindigt op 31 maart 2025 en niet stilzwijgend wordt verlengd. Het einde van de contractduur hield verband met de wens van Jumbo om een ā€œpitchā€ te houden omdat zij van twee broodleveranciers wenste over te schakelen naar 1 broodleverancier. Mocht [D] niet als winnaar uit de ā€œpitchā€ komen dan zou de overeenkomt met Jumbo eindigen per 31 maart 2025.

4.6.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarmee, anders dan [eisers] betogen, sprake is van een duurovereenkomst tussen [D] en Jumbo voor bepaalde tijd. De overeenkomst heeft immers een duidelijke einddatum, terwijl in de overeenkomst nadrukkelijk is opgenomen dat ā€œde overeenkomst van rechtswege eindigtā€ en dat deze ā€œniet stilzwijgend wordt verlengdā€. De heer [I] is in zijn hoedanigheid van bestuurder van [D] hiermee akkoord gegaan. Nu de heer [I] ook bestuurder van [eiser 3] is, moet [eisers] bekend worden geacht met deze duidelijke bewoordingen in de overeenkomst van 24 augustus 2023. [eisers] hebben geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat tussen [D] en Jumbo sprake was van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, die alleen met inachtneming van een transitieperiode zou kunnen worden opgezegd. Voor zover de vorderingen van [eisers] hierop zijn gebaseerd, missen deze feitelijke grondslag.

4.7.

Nu tussen [D] en Jumbo een overeenkomst voor bepaalde tijd bestaat, is die overeenkomst geƫindigd op 31 maart 2025 door het verstrijken van de bepaalde tijd (door expiratie dus). Voor zover [eisers] ter onderbouwing van hun vorderingen stellen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Jumbo zich op het einde van de overeenkomst per 31 maart 2025 beroept, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

4.8.

Jumbo heeft bij e-mailbericht van 6 januari 2025 aan [D] het einde van de overeenkomst per 31 maart 2025 bevestigd en heeft daarbij aangegeven dat Jumbo niettemin de overeenkomst met [D] , zoals afgesproken, zal uitdienen tot en met 6 januari 2026, of zoveel eerder als door Jumbo en [D] wordt overeengekomen. Die periode was bedoeld om [D] in staat te stellen om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden en eventuele financiƫle gevolgen van de beƫindiging te elimineren of te beperken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Jumbo daarmee in voldoende mate rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [D] . [D] heeft op 24 augustus 2023 zelf expliciet ingestemd met een einde van de duurovereenkomst per 31 maart 2025 en een door Jumbo te hanteren transitieperiode van 12 maanden. Op grond van deze op 24 augustus 2023 gemaakte afspraken is [D] zich er al vanaf die datum, dus al ruim twee jaar voor de feitelijke beƫindiging van de overeenkomst, van bewust dat de inkoopovereenkomst met Jumbo per 31 maart 2025 zou (kunnen) eindigen. Ook [eiser 3] had als aandeelhouder in [D] hiermee rekening kunnen houden en ten behoeve van haar dochter [eiser 1] al voorzorgsmaatregelen kunnen treffen. Vervolgens heeft Jumbo [D] op 29 augustus 2024 bericht dat zij niet met [D] in zee gaat en de overeenkomst (dus) per 31 maart 2025 zal eindigen. Jumbo heeft [D] bovendien vanaf 6 januari 2025 nog een termijn van ƩƩn jaar gegund om de commerciƫle relatie met Jumbo af te wikkelen. Het lag vervolgens op de weg van [eisers] om deze periode te gebruiken om de gevolgen van de beƫindiging van de samenwerking tussen [D] en Jumbo per 6 januari 2026 zoveel mogelijk te beperken. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze periode voor [eisers] en dan met name [eiser 1] te kort was om de gevolgen van het aanstaande einde van de samenwerking per 6 januari 2026 te ondervangen. Voor zover [eisers] in dat verband hebben aangevoerd dat het voor [D] niet mogelijk was om eerder af te schalen, omdat zij door Jumbo werd verplicht om tot 6 januari 2026 aan hun leveringsverplichting te voldoen, faalt deze stelling. Uit het e-mailbericht van Jumbo aan [D] van 6 januari 2025 blijkt dat Jumbo heeft aangegeven dat zij de overeenkomst zal uitdienen tot 6 januari 2026, of zoveel eerder als door Jumbo en [D] wordt overeengekomen. Jumbo heeft ter zitting onweersproken verklaard dat zij ook bereid was tot een eerdere beƫindiging of afschaling van de leveranties, maar dat een dergelijk verzoek van [D] (of [eisers] als deelgenoot in deze joint venture) haar nooit heeft bereikt. Ook uit de in de overeenkomst van 24 augustus 2023 opgenomen bepaling: Mocht deze herbeoordeling en/of andere inrichting van de bakkerijketen (financiƫle) consequenties hebben voor [D] , dan heeft zij in ieder geval nog een jaar om zich daarop voor te bereiden en de eventuele (financiƫle) gevolgen te elimineren of in ieder geval tot een minimum te beperken, kan, anders dan [eisers] stellen, niet worden afgeleid dat het op de weg ligt van Jumbo om die gevolgen voor [D] tot een minimum te beperken. Duidelijk is vermeld dat [D] nog een jaar heeft om zich voor te bereiden en de eventuele (financiƫle) gevolgen te elimineren of in ieder geval tot een minimum te beperken. Ook overigens hebben [eisers] onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen voor de stelling dat op Jumbo in de gegeven omstandigheden een verdergaande verplichting rustte om tot een transitie te komen met [D] dan zij in casu heeft gedaan.

4.9.

Gezien het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat er enige juridische grond is aan te wijzen op basis waarvan Jumbo gehouden is [eisers] ook na 7 januari 2026 nog een (extra) transitietermijn te gunnen, zoals gevorderd.

4.10.

Een afweging van de betrokken belangen leidt niet tot een ander oordeel. [eisers] hebben in de afgelopen periode kennelijk hun personeelsbestand en productiecapaciteit niet (verder) afgeschaald en hebben ook (nog) geen leveringsovereenkomst gesloten met Albert Heijn die voorziet in levering vanaf 7 januari 2026. Hoewel de voorzieningenrechter er begrip voor heeft dat het einde van de overeenkomst tussen [D] en Jumbo grote consequenties heeft voor (onder andere) het personeel van [eisers] , betekent dit nog niet dat het op de weg ligt van Jumbo om ook nog na 7 januari 2026 de overeenkomst met [D] ten behoeve van [eisers] op enigerlei wijze voort te zetten. Zoals hiervoor al is overwogen heeft Jumbo [D] (en daarmee ook [eisers] ) ruimschoots voldoende de tijd gegeven om zich aan te passen aan de situatie na 6 januari 2026. Zij heeft zelfs in oktober 2025 nog een aanbod gedaan aan [eiser 1] om nog tot 1 maart 2026 door te leveren aan Jumbo. [eisers] hebben dit voorstel, om hen moverende redenen en anders dan de overige bakkerijen, niet geaccepteerd. De gevolgen van deze keuze voor de periode na 6 januari 2026 dienen in de gegeven omstandigheden voor rekening van [eisers] te blijven.

Dat het voor Jumbo, zoals [eisers] stellen, relatief eenvoudig is om [eisers] nog een extra transitietermijn te gunnen nĆ” 6 januari 2026, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Jumbo heeft in dat verband aangevoerd dat [H] inmiddels alle processen zo heeft ingericht dat levering vanaf 7 januari 2026 door [H] zal plaatsvinden. De mediator heeft ook niet zonder reden in het voorstel aan [D] gesteld dat: ā€œGezien de overgangsdatum van 6 januari 2026 en de daarbij behorende leadtimes om te komen tot een soepele overgang, is een akkoord nodig op dit voorstel uiterlijk vrijdag 17 oktober 14.00 uurā€. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat dergelijke complexe logistieke processen een tijdige en deugdelijke voorbereiding vereisen, die niet eenvoudig op de valreep nog kunnen worden gewijzigd of teruggedraaid.

Gezien het voorgaande dient het belang van Jumbo om niet te worden verplicht om de overeenkomst met [D] ten behoeve van [eisers] na 6 januari 2026 voort te zetten zwaarder te wegen dan het belang van [eisers] bij doorlevering aan Jumbo totdat zij met Albert Heijn tot overeenstemming is gekomen. In dit verband speelt tevens een rol dat [eisers] onvoldoende concreet inzicht hebben gegeven in de noodzaak tot het treffen van de gevorderde ordemaatregel in verband met hun feitelijke situatie na 6 januari 2026. [eisers] hebben geen nadere informatie gegeven over de status en omvang van de onderhandelingen met Albert Heijn. Evenmin hebben [eisers] inzicht gegeven in de opbrengst van de verkoop van [eiser 2] en de mogelijkheden deze opbrengst als overbrugging aan te wenden. Gelet op de verstrekkende gevolgen van de gevraagde ordemaatregel had dat wel op haar weg gelegen.

4.11.

Het voorgaande betekent dat de vorderingen zullen worden afgewezen.

4.12.

[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van Jumbo worden begroot op:

- griffierecht

€

714,00

- salaris advocaat

€

1.661,00

Totaal

€

2.375,00

4.13.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.14.

Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. (Voetnoot 1)

Beslissing

5
De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

wijst de vorderingen van [eisers] af,

5.2.

veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 2.375,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,

5.3.

veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald, tot de dag van betaling,

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. T. Zuidema en in het openbaar uitgesproken door

mr. H.T.J.F. Verhappen op 23 december 2025.

Voetnoot

Voetnoot 1

vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237 en HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.