3.1.
In de kern genomen komt het wrakingsverzoek er op neer dat de rechter heeft besloten dat een Skype-zitting zal worden gehouden en ook niet is teruggekomen op deze beslissing, terwijl verzoekster uitdrukkelijk wenst dat een fysieke zitting wordt gehouden.
In een civiele procedure hebben partijen op grond van artikel 6 EVRM in beginsel recht op een openbare en mondelinge behandeling in ten minste één instantie. Een Skype-zitting voldoet niet aan dit vereiste, omdat deze niet openbaar is. Bovendien is het houden van fysieke zittingen de norm. Dit is het beleid van de rechtbank en dat is ook kenbaar gemaakt aan de advocatuur.
De rechter heeft niet of nauwelijks gereageerd op de argumenten van verzoekster, maar volstaan met de mededeling dat hij de beslissing om een Skype-zitting te houden nog eens heeft beoordeeld en geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op die beslissing.
De rechter heeft in zijn e-mail van 8 september 2020 aangegeven dat er geen gegronde reden wordt gezien voor een fysieke zitting, mede gelet op de lange(re) doorlooptijd die daar het gevolg van zal zijn. De rechter miskent hiermee dat het voor verzoekster geen probleem is dat het langer duurt voordat de zaak op een fysieke zitting wordt behandeld en vervolgens uitspraak wordt gedaan.
Verder wijst verzoekster op dat wat er gebeurde bij aanvang van de Skype-zitting. Bij het inloggen door verzoekster en mr. Van der Weijst bleek dat de zitting al was aangevangen.
In het proces-verbaal staat hierover: “Ik zie dat mr. Van der Weijst wel is ingelogd, maar dat hij zijn camera en microfoon uit heeft staan. Blijkbaar wil hij niet van zich laten horen”. Door deze opmerking van de rechter is bij verzoekster de vrees ontstaan dat er geen sprake zou zijn van een voldoende onpartijdige behandeling van haar zaak.
Tot slot heeft verzoekster opmerkingen gemaakt over het proces-verbaal van de comparitie. Dit is volgens haar geen juiste weergave van wat tijdens de comparitie is gezegd.