De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 augustus 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 mei 2017 te ’s-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of hard en/of puntig voorwerp, een of meermalen in diens lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of met een stuk hout, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, een of meermalen op/tegen diens hoofd heeft geslagen en/of zijn, verdachtes, arm om de hals van die [slachtoffer] heeft gedaan, althans gelegd, in elk geval een armverwurging heeft aangelegd, en/of (daarbij/vervolgens) gedurende enige tijd
de hals van die [slachtoffer] heeft dicht gedrukt en/of dicht gedrukt gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2017 te ’s-Hertogenbosch aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde long en/of een gaatje in het middenrif en/of letsel in de buikstreek en/of een of meer steekwonden in
de rug en/of hoofdletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of hard en/of puntig voorwerp, een of meermalen in diens lichaam te steken en/of te snijden en/of met een stuk hout, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, een of meermalen op/tegen diens hoofd te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijs t.a.v. het onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (te weten: poging tot doodslag) heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte van alle hem tenlastegelegde feiten wordt vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat aangever over de gebeurtenissen in de periode van 31 mei 2017 en 1 juni 2017 bij de politie en de rechter-commissaris zodanig wisselende verklaringen heeft afgelegd, dat zijn verklaringen onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat een onbekend gebleven derde het steekletsel van aangever, zoals dat bij hem is geconstateerd, aan hem heeft toegebracht. Dit zou zijn gebeurd nadat verdachte reeds de woning had verlaten. De raadsman heeft de rechtbank verzocht te beslissen dat aanvullend onderzoek op sociale media naar de door aangever gemaakte afspraken op 31 mei 2017 en 1 juni 2017 zal plaatsvinden.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de inhoud van de relevante bewijsmiddelen naar de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage en overweegt voorts het volgende.
Het betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van de door aangever afgelegde verklaringen.
De raadsman heeft bepleit dat de door aangever bij de politie en bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat aangever in de verhoren bij de politie en bij de rechter-commissaris wisselend heeft verklaard, in het bijzonder over het tijdstip waarop verdachte de woning heeft verlaten, het aantal keren dat verdachte op zijn hoofd heeft geslagen, de mate van bewustzijn op het moment dat hij door verdachte op zijn hoofd werd geslagen en het tijdstip waarop zijn dochter de volgende dag bij hem langs kwam.
De rechtbank stelt voorop dat bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring onder meer moet worden gelet op consistentie, plausibiliteit, accuratesse en volledigheid. Het enkele feit dat een verklaring op een enkel of enkele punten tegenstrijdigheden of ongerijmdheden bevat, maakt een verklaring op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dergelijke tegenstrijdigheden of ongerijmdheden kunnen te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties veroorzaakt door het delict, of door tijdsverloop. In dit geval is voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever bovendien van belang dat aangever enige tijd buiten bewustzijn is geweest nadat hij door aangever op zijn hoofd is geslagen en dat hij gedurende de ten laste gelegde strafbare feiten aan zijn armen en enkels was vastgebonden. Door deze laatste genoemde omstandigheid was zijn bewegingsvrijheid beperkt. Hij kon zich niet afweren tegen eventueel geweld. De rechtbank acht, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, niet onvoorstelbaar dat aangever ten tijde van het incident aan een aanzienlijke hoeveelheid stress heeft blootgestaan en dat hij zich bepaalde details in het geheel niet meer, niet meer juist of niet meer volledig kan herinneren en (voor een deel) is gaan invullen gedurende de zeven verhoren door de politie die in een tijdsbestek van 3,5 maanden werden afgenomen en het verhoor bij de rechter-commissaris op 30 januari 2018. Op zichzelf maakt het feit dat verklaringen onder stress zijn afgelegd nog niet dat die verklaringen in zijn geheel zonder meer onbetrouwbaar zijn. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van aangever op verschillende punten inconsistenties bevatten, maar dat deze inconsistenties niet zodanig van aard zijn dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar moeten worden geacht. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever heeft aanvankelijk tegen de huisartsassistente (Voetnoot 1) en zijn dochter (Voetnoot 2) gelogen over de toedracht van zijn verwondingen. Hij vertelde hen dat hij op zijn zolder zijn hoofd had gestoten. De rechtbank acht het alleszins voorstelbaar dat aangever, een man van toen 80 jaar oud, door schaamtegevoelens moeite heeft gehad om zijn dochter en de huisartsassistente meteen openheid van zaken te geven over de feitelijke toedracht van de letsels, ontstaan tijdens, dan wel direct na, een spanking sessie. Tijdens het eerste politieverhoor heeft aangever wel direct verklaard wat er was gebeurd. Op deze verklaring is verdachte nadien niet meer teruggekomen. De aanvankelijk leugenachtige verklaringen van aangever tegenover zijn dochter en de huisartsassistentes doen daarom op zichzelf geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die aangever bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd.
Aangever heeft voorts wisselend verklaard over het tijdstip waarop verdachte de woning heeft verlaten. Tijdens het tweede verhoor heeft aangever verklaard dat hij vrij zeker wist dat verdachte om 23.00 uur de woning had verlaten, omdat hij hoorde dat de kerkklokken 11 keer sloegen. Tijdens het zevende verhoor bij de politie heeft aangever verklaard dat hij geen flauw idee had hoe laat verdachte de woning verliet. De rechtbank acht niet onvoorstelbaar dat aangever zich door het tijdsverloop tussen het tweede verhoor bij de politie en het verhoor bij de rechter-commissaris, een periode van ongeveer acht maanden, niet meer precies kan herinneren hoe laat verdachte de woning verliet. Op zichzelf vormt dit geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever als geheel te twijfelen. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat zij op grond van de verklaringen van aangever, maar ook anderszins, niet kan vaststellen dat verdachte op 31 mei 2017 op of na 23.00 uur de woning van aangever heeft verlaten. Daarmee blijft de mogelijkheid open dat verdachte op een eerder tijdstip de woning heeft verlaten. Dit maakt dat het betoog van de verdediging over de reistijd van ’s-Hertogenbosch naar [woonplaats verdachte] en de uit telefoongegevens blijkende aanwezigheid van verdachte in [woonplaats verdachte] op 1 juni 2017 om 00.10 uur verder onbesproken kan blijven. Dit betoog berust immers volledig op de aanname dat verdachte om 23.00 uur uit de woning van aangever is vertrokken.
Ook heeft aangever wisselend verklaard over het aantal malen dat verdachte hem op zijn hoofd heeft geslagen. Bij het verhoor direct na zijn opname in het ziekenhuis, heeft aangever verklaard dat hij door verdachte 15 keer op zijn hoofd is geslagen. (Voetnoot 3) Tijdens het vierde verhoor bij de politie heeft aangever verklaard dat hij door verdachte minimaal 23 keer op zijn hoofd is geslagen. (Voetnoot 4) Bij de rechter-commissaris heeft aangever ten slotte verklaard dat hij minstens 20 keer op zijn hoofd is geslagen. (Voetnoot 5) Bij dit laatste verhoor heeft aangever nader verklaard dat het getal 23 mogelijk geen betrekking heeft gehad op het aantal klappen, maar op het aantal krammen dat bij de behandeling in het ziekenhuis in zijn hoofd is gezet. De hiervoor genoemde inconsistenties zijn niet zodanig van aard dat zij reden vormen om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever te twijfelen. Daarbij is van belang dat de getallen 15, 20 en 23 in dezelfde orde van grootte liggen en dat het door aangever genoemde aantal van 15 blijkens zijn verklaring kennelijk een minimum aantal betrof. De rechtbank begrijpt de verklaringen van aangever aldus dat hij ten minste 15 keer door verdachte op zijn hoofd is geslagen. De rechtbank voelt zich in die uitleg gesterkt door de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris dat hij onbewust – en naar zijn zeggen voortvloeiend uit een gewoonte in de spanking wereld – heeft meegeteld toen verdachte hem op zijn hoofd sloeg.
Voorts heeft aangever op verschillende momenten anders verklaard over de mate van bewustzijn op het moment dat hij door verdachte op zijn hoofd werd geslagen. Tijdens het verhoor bij de politie op 8 juni 2017 (Voetnoot 6) heeft aangever verklaard dat hij bij kennis was toen verdachte hem meerdere malen op zijn hoofd sloeg, dat hij riep dat hij duizelig werd en dat verdachte moest stoppen en dat verdachte toen weg is gelopen. Aangever heeft bij de rechter-commissaris in antwoord op vragen van de verdediging verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wat er gebeurde nadat verdachte een nekklem bij hem aanlegde en dat hij pas weer bijkwam toen verdachte zijn voeten vastbond. De rechtbank acht niet uitgesloten dat aangever zich de details en volgorde van de gebeurtenissen niet meer precies kan herinneren doordat hij enige tijd buiten bewustzijn verkeerde. Dit maakt op zichzelf niet dat de verklaringen van aangever niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
De verklaringen van aangever over het feit dat hij geblinddoekt was en welk zicht hij tijdens het gebeuren desalniettemin nog had zijn (ook) niet geheel identiek te noemen. Van wezenlijke verschillen is echter naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank trekt uit de verklaringen de conclusie dat verdachte, ondanks dat hij geblinddoekt was, wel enig zicht had en dat dit zicht tijdens de gebeurtenissen (door het verschuiven van de blinddoek) is toegenomen.
Ten slotte heeft aangever wisselend verklaard over het tijdstip waarop zijn dochter de volgende dag bij hem op bezoek kwam. Aangever heeft tijdens het tweede verhoor bij de politie gezegd dat zijn dochter om 14.00 uur bij hem was. Tijdens het derde verhoor bij de politie verklaarde aangever dat dit niet klopte en dat zijn dochter om 11.00 uur bij hem was. Het tweede en derde politieverhoor werden enkele dagen na de gebeurtenissen afgelegd. De rechtbank acht niet onvoorstelbaar dat aangever zich door toedoen van alle indrukken die hij die dagen moest verwerken, heeft vergist over het tijdstip dat zijn dochter bij hem langs kwam. Dit, op zich niet wezenlijke element in de verklaringen van aangever, vormt op geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever te twijfelen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door de verdediging benoemde verschillen in de verklaringen niet maken dat tot onbetrouwbaarheid van de verklaringen van aangever dient te worden geconcludeerd.
Daar komt nog bij dat de verklaringen van aangever op onderdelen bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwijst daarbij in het bijzonder naar de verklaring van diens buurman [betrokkene 1] (p. 85-86), het proces-verbaal van bevindingen e-mailwisseling tussen verdachte en aangever (p. 298-304), het proces-verbaal agendacontacten slachtoffer [slachtoffer] (p. 199-209), het rapport letselbeschrijving aangever [slachtoffer] (p. 669-672), het rapport over DNA-sporen (p. 840-852) en het aanvullend rapport omtrent het letsel van aangever van 27 november 2017 (los gevoegd in het persoonsdossier), zoals hieronder nader te bespreken.
Aangever heeft telkens verklaard dat verdachte en hij elkaar sedert 3 of 4 jaar regelmatig bij aangever thuis ontmoetten. Die ontmoetingen hadden steeds min of meer eenzelfde verloop. Eerst werd er gepraat, daarna werd aangever door verdachte gespankt. Aangever had met verdachte een stopwoord afgesproken voor als de pijn te heftig zou worden. Op 31 mei 2017 spraken aangever en verdachte wederom bij aangever thuis af. Aangever merkte dat verdachte zijn voeten aan het vastbinden was. Dat deed verdachte normaal nooit. Daarna heeft verdachte hem meer dan 20 keer met een houten lat geslagen. Verdachte heeft toen de klappen begonnen niet gereageerd op het door aangever gebruikte stopwoord, maar pas toen aangever riep dat hij duizelig werd. Verdachte is vervolgens een verdieping lager naar de badkamer gegaan, heeft zijn handen gewassen en daarna de woning verlaten waarbij aangever de voordeur heeft horen dichtslaan.
Dit scenario vindt steun in de volgende bewijsmiddelen. Aangever heeft verklaard dat verdachte op 31 mei 2017 omstreeks 19.45 uur bij hem kwam om te spanken. De buurman was toen bij aangever in de woning aanwezig. De buurman heeft bij de politie verklaard dat er een grote dikke, kale man, met een lengte van ongeveer 1.85 meter aanbelde en binnenkwam. Dit strookt met de agendagegevens van aangever, waaruit blijkt dat aangever en verdachte in de periode van 5 augustus 2014 tot en met 31 mei 2017 minimaal zes keer hebben afgesproken. Aangever had in zijn agenda genoteerd dat verdachte die dag om 20.00 uur zou langskomen. Uit de op de Apple iMac computer van verdachte aangetroffen e-mailwisselingen tussen aangever en verdachte, blijkt dat aangever en verdachte in de periode van 6 augustus 2014 tot 26 mei 2017 regelmatig contact onderhielden en afspraken maakten, telkens met de bedoeling dat verdachte aangever thuis zou spanken. De rechtbank voelt zich in deze uitleg gesterkt door het feit dat uit deze e-mailwisseling onmiskenbaar blijkt dat verdachte als spanker actief is geweest – de rechtbank zal hierop verderop in het vonnis nader ingaan – en dat uit onderzoek naar verwijderde bestanden op door hem gebruikte pc blijkt dat hij in de periode van 6 augustus 2014 tot en met 26 maart 2017 heeft gereageerd op advertenties van in spanking geïnteresseerde personen, al dan niet via de [website] . (Voetnoot 7) Deze website staat bekend staat als een website om in contact te komen met mannen die de voorkeur hebben voor spanken. Door te ontkennen dat hij actief was met spanking heeft verdachte ter terechtzitting en tijdens de politieverhoren hierover leugenachtig verklaard.
Aangever heeft verklaard dat hij op de zolder aan een balk hing, met zijn rug richting verdachte. Dit strookt met een aantal forensische bevindingen. In het bloed op de zolderkamer van de woning van aangever is in het onderzoeksmateriaal DNA aangetroffen dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig is van aangever. Uit de bloedspatpatroonanalyse blijkt dat het bloedspatpatroon op wand 2C, in nabijheid van de twee haken aan het plafond, waarschijnlijk is veroorzaakt door bloed dat door de kracht van een luchtstroom afkomstig is uit de neus, mond of een wond, en dat de bloedbron (aangever) zich ongeveer tussen de beide haken en op een hoogte tussen beide balken aan het plafond bevond. Uit de rapportage letselbeschrijving en het forensisch geneeskundig onderzoek blijkt dat aangever onder meer verwondingen op het hoofd, diverse blauwe plekken en onderhuidse bloedingen heeft opgelopen. Hetgeen aangever over het handelen door verdachte heeft verklaard, past bij de aard van de letsels die bij hem zijn vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van verdachte over de gebeurtenissen op 31 mei 2017, voor zover deze afwijken van hetgeen aangever in dat verband heeft verklaard, onbetrouwbaar. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat aangever hem op de zolder van diens woning heeft aangevallen, bij zijn kruis heeft gegrepen en vastgehouden en dat hij in reactie daarop aangever met zijn rechterarm meerdere malen op zijn hoofd heeft geslagen. Toen aangever hem niet wilde loslaten, heeft verdachte aangever met een stuk hout op zijn hoofd geslagen, waarbij aangever knock-out is gegaan. Verdachte ontkent dat hij aangever met een mes heeft gestoken.
Verdachte heeft stellig ontkend dat de ontmoetingen met aangever hebben plaatsgevonden met als doel spanking door verdachte van aangever te doen plaatsvinden. Volgens verdachte is er tijdens de ontmoetingen enkel gepraat tussen beiden en hebben zij wat gedronken. De rechtbank acht deze verklaring leugenachtig. Daarbij betrekt de rechtbank de inhoud van mailberichten tussen, zo acht de rechtbank aannemelijk geworden, aangever en verdachte. Daarin wordt verdachte door aangever onder andere ‘spankmeester’ genoemd en rept aangever over een kennelijk door verdachte aan hem gegeven ‘stevige behandeling’ en dat hij totaal niets te klagen heeft over zijn behandeling (Voetnoot 8). Ook zijn mailwisselingen van verdachte met andere personen aangetroffen die te relateren zijn aan spanking waarbij verdachte een van de betrokkenen is of zal zijn (Voetnoot 9). Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de bevindingen in het dossier over de [website] , een website over spanking, die vanaf een onder meer bij verdachte in gebruik zijnde computer (iMac) (Voetnoot 10), tientallen malen is bezocht (Voetnoot 11).
Voor zover verdachte heeft verklaard dat letsel aan zijn elleboog er aan in de weg zou hebben gestaan dat hij verdachte meer dan enkele malen op het hoofd heeft geslagen overweegt de rechtbank dat dit niet aannemelijk is. Verdachte heeft erkend dat aangever als gevolg van de slagen op zijn hoofd knock-out is gegaan. (Voetnoot 12) Dat brengt mee dat verdachte zeer hard moet hebben geslagen en daar past het gestelde ernstige letsel aan de elleboog niet bij.
De geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte wordt verder ontkracht door een aantal forensische bevindingen. Op de zolder van de woning van aangever is een houten lat/plankje (hierna: het plankje) aangetroffen en inbeslaggenomen (Voetnoot 13). Aangever gaat ervan uit dat hij met dat plankje door verdachte is geslagen (Voetnoot 14). Ook verdachte geeft overigens aan dat hij aangever met een (houten) stok of lat heeft geslagen. Op het plankje zijn sporen van bloed, van spierweefsel en van hersenweefsel en/of ruggenmergweefsel aangetroffen. De kans dat het uit deze sporen afkomstige DNA afkomstig is van een andere persoon dan aangever is kleiner dan één op één miljard (Voetnoot 15). Gelet op het voorgaande en omdat aanknopingspunten ontbreken dat een ander houten voorwerp is gebruikt voor het slaan van aangever (andere houten (slag)voorwerpen zijn bij de doorzoeking van de zolder ook niet aangetroffen), gaat de rechtbank er van uit dat verdachte met het inbeslaggenomen plankje aangever heeft geslagen.
Tevens heeft aangever steekletsels opgelopen. Uit het rapport van 27 november 2017 van dr. D. Botter (Voetnoot 16) kan worden afgeleid dat niet valt uit te sluiten dat een van de aangetroffen steekkanalen heeft gereikt tot in het ruggenmergkanaal, dat letsel aan het ruggenmergkanaal vrijwel alleen verklaarbaar is door geweldsinwerking met een scherppuntig en/of scherprandig voorwerp met een glad oppervlak, alsmede dat een eventueel resterende geringe hoeveelheid weefselresten op dit gebruikte voorwerp zal of kan zijn overgedragen op de desbetreffende lat. Hiermee kan, zo oordeelt de rechtbank, een rechtstreeks verband worden gelegd tussen door als gevolg van steekletsel vrijgekomen weefsel van aangever en het door verdachte gehanteerde plankje.
Bovendien lijkt ook het uitgevoerde bloedspoorpatroononderzoek, gelet op de conclusies over de bron van op het dak van de zolder aangetroffen bloedsporen (Voetnoot 17), veeleer de lezing van aangever (in het bijzonder dat hij ten tijde van het slaan was vastgebonden aan een balk) dan de lezing van verdachte te bevestigen.
De verdediging heeft gesteld dat de lezing van verdachte wordt bevestigd door het feit dat bij hem bij medisch onderzoek een blauwe verkleuring nabij de penis is waargenomen. De rechtbank acht de door verdachte gestelde wederrechtelijke aanranding, louter op basis van de medische bevinding omtrent de blauwe verkleuring nabij de penis, niet aannemelijk geworden. Het dossier bevat geen objectieve aanknopingspunten voor de (mogelijke) oorzaak van deze verkleuring en evenmin dat deze verkleuring is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever.
De verdediging meent voorts dat als bevestigend voor de verklaring van verdachte kan worden beschouwd dat er geen bloedsporen zijn aangetroffen op de onderzochte schoenen van verdachte en op de pedaalrubbers van de auto van verdachte, terwijl als verdachte de tenlastegelegde handelingen zou hebben gepleegd, bloedsporen op deze voorwerpen alsmede afdrukken van de schoenen van verdachte op het tapijt van de zolderkamer hadden moeten zijn aangetroffen. De verdediging beschouwt dit als zeer ontlastend.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet aannemelijk geworden dat dergelijke bloedsporen noodzakelijkerwijs hadden moeten zijn aangetroffen. In het bijzonder wijst de rechtbank er daarbij op dat uit het onderzoek van de zolder waar het geweld is uitgeoefend niet kan worden afgeleid dat op de gehele vloer of nagenoeg de gehele vloer van de zolder bloedsporen zijn aangetroffen. Verder weegt mee dat aangever heeft verklaard dat verdachte direct na de mishandeling de zolderkamer heeft verlaten. Uit het sporenonderzoek en de daarbij behorende foto’s, in het bijzonder foto 1 (Voetnoot 18), leidt de rechtbank af dat de tussendeur van de zolderkamer hooguit enkele stappen verwijderd is van de plek waar zich in de balk de ophanghaken bevonden en dat de tussendeur tijdens het incident heeft open gestaan nu aan de zolderkamerzijde geen bloedsporen zijn aangetroffen (Voetnoot 19). Volgens de verklaring van aangever heeft daar het incident plaatsgevonden aangezien onder het schuine dak was geen bewegingsruimte (Voetnoot 20). Het niet aantreffen van de genoemde bloedsporen en schoenafdrukken past hierbij.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de bij de politie afgelegde verklaringen van aangever [slachtoffer] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde:
Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Bij het bepalen van haar eis heeft de officier van justitie in het bijzonder rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de hoge leeftijd en fysieke kwetsbaarheid van het slachtoffer, het gegeven dat verdachte het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten en de houding van verdachte ter terechtzitting.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, omdat door hem is bepleit dat verdachte van alle hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken, dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijk strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft het destijds 80-jarige slachtoffer op de zolderkamer van diens woning meerdere malen zowel met een stuk hout, in elk geval met een hard en/of een zwaar voorwerp, op het hoofd geslagen als in de rug gestoken.
De rechtbank heeft voor wat betreft de strafoplegging in de onderhavige zaak aansluiting gezocht bij de strafoplegging in vergelijkbare zaken waar het gaat om (poging) doodslag. Voorts heeft de rechtbank meegewogen dat voor het (alleen) plegen van een voltooide doodslag, waarbij niet tevens de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd, de laatste jaren gemiddeld een gevangenisstraf van tussen de tien en elf jaren pleegt te worden opgelegd, alsmede dat het strafmaximum voor een poging een derde lager is dan het strafmaximum voor een voltooid delict.
De rechtbank heeft er bij de beslissing over de strafoplegging tot slot acht op geslagen dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister de laatste vijf jaren niet voor misdrijven is veroordeeld. Wel is verdachte in 1996 onherroepelijk veroordeeld ter zake van misdrijven in de geweldssfeer, te weten afpersingen.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank het volgende mee. Verdachte had bij het slachtoffer thuis afgesproken om het slachtoffer bij wijze van prikkeling met een houten voorwerp te slaan (‘spanking’). Het slachtoffer was daarbij geblinddoekt, zijn armen waren met polsbanden vastgebonden aan haken in het plafond, zijn enkels waren bij elkaar gebonden en hij stond met zijn rug richting verdachte. Het slachtoffer bevond zich dus in een kwetsbare en afhankelijke positie ten opzichte van verdachte. Verdachte heeft het slachtoffer tenminste 15 keer hard met een scherp voorwerp op het hoofd geslagen. De rechtbank weegt mee dat hierbij, voor zover het zou gaan om de beoogde spanking, sprake was van vrijwillige onderwerping aan de zijde van aangever, maar die vrijwilligheid bestond niet ten aanzien van het geweld dat op zijn hoofd is uitgeoefend en de toegebrachte steekletsels. Het slachtoffer kon zich op geen enkele manier verweren tegen het geweld dat door verdachte op hem werd uitgeoefend. Het feit getuigt daarmee van een bijzondere lafheid. Het slachtoffer heeft door de klappen voorts aanzienlijk letsel, te weten letsel aan zijn rib, een rugwervel, milt, wonden op het hoofd en diverse blauwe plekken en onderhuidse bloedingen opgelopen. De uitwendige letsels zullen herstellen, maar er zal sprake blijven van littekens. De letsels waren zodanig ernstig van aard dat zij bij niet behandeling potentieel dodelijk zouden zijn geweest. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring is de rechtbank duidelijk geworden dat het door verdachte op hem uitgeoefende geweld diepe indruk heeft gemaakt en ernstige fysieke en psychische gevolgen voor hem gehad. Verdachte is nadat hij het slachtoffer meerdere op zijn hoofd heeft geslagen en had gestoken naar de badkamer gelopen. Verdachte heeft het slachtoffer, dat op zolder aan zijn armen en enkels was vastgebonden, in hulpeloze toestand achtergelaten. Verdachte heeft nagelaten op enig moment hulp in te schakelen voor aangever. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Strafmatigende feiten of omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is al met al van oordeel dat sprake is van een poging tot doodslag die tot de zwaardere binnen zijn soort moet worden gerekend.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in haar geheel toewijsbaar. Het bedrag aan immateriële schade is redelijk, gelet op de langdurige psychische gevolgen van het bewezenverklaarde voor het slachtoffer en omdat de ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schade toereikend is. Het bedrag aan gevorderde materiële schade is eveneens redelijk, gelet op het door de fysieke letsels veroorzaakte onvermogen van het slachtoffer om in de periode van juni 2017 voor zichzelf te kunnen zorgen. Voorts heeft de dochter van het slachtoffer ter terechtzitting toegelicht dat de gevorderde kosten ter zake huishoudelijke hulp betrekking hebben op de periode dat het slachtoffer in het ziekenhuis lag (10 dagen) en zij in die periode geen toegang tot de woning van het slachtoffer had en geen spullen kon ophalen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de vordering benadeelde partij onbetwist gelaten.
Beoordeling.
Blijkens het schadevergoedingsformulier bedraagt de gevorderde materiële schade
€ 1.922,96. De rechtbank acht de onderbouwing van de gevorderde materiële schade, zoals blijkend uit de aangehechte bijlagen en de ter terechtzitting door de dochter van het slachtoffer namens het slachtoffer specifiek gegeven toelichting op de gevorderde kosten ter zake huishoudelijke hulp, toereikend. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade om die reden geheel toewijzen.
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 7.000,00 en is onderbouwd met verwijzing naar een uitspraak.
De rechtbank overweegt dat de uitspraak waarnaar Slachtofferhulp Nederland namens het slachtoffer heeft verwezen, onvoldoende vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. De rechtbank ziet om die reden aanleiding om aansluiting te zoeken bij bedragen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend. De rechtbank begroot de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid op € 5.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het restant van de gevorderde immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit gedeelte van de vordering nader onderzoek op een nadere terechtzitting zou vergen en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank in totaal toewijsbaar een bedrag van € 6.922,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de proceskosten van het slachtoffer, die tot op heden worden begroot op nihil. Nu het slachtoffer niet is bijgestaan door een advocaat, is het niet aannemelijk dat het slachtoffer proceskosten heeft gemaakt.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Voorlopige hechtenis
Nu de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven jaar herleeft daarmee de zogenoemde 12-jaars grond en de geschokte rechtsorde. De rechtbank zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden opheffen.
T.a.v. primair:Gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 6.922,96 subsidiair 69 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 6.922,96 (zegge: zesduizendnegenhonderdtweeëntwintig euro en zesennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 69 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 5.000,00 immateriële schadevergoeding en EUR 1.922,96 materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het bedrag aan immateriële en materiële schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 (pleegdatum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 6.922,96 (zegge: zesduizendnegenhonderdtweeëntwintig euro en zesennegentig eurocent), te weten EUR 5.000,00 immateriële schadevergoeding en EUR 1.922,96 materiële schadevergoeding.
Het bedrag aan immateriële en materiële schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2017 (pleegdatum van het delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de
Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te
vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting
tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot
betaling aan de Staat te vervallen.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier,
en is uitgesproken op 11 april 2018.
mr. M.M.J. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.