geboren te
[geboorteplaats]
op
[1994]
,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
adres in buitenland:
[adres]
,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juli 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 mei 2024 te Eindhoven twee kledingstukken, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [winkel]
, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De bewijsvraag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte heeft de kledingstukken in zijn rugzak gestopt en buiten het zicht van het winkelpersoneel van de
[winkel]
gebracht. Daarmee is sprake van diefstal, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De verdachte had geen opzet op de diefstal. Hij deed de kledingstukken in zijn rugzak om met ‘de handen vrij’ in de winkel rond te kunnen kijken, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Uit de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Niet in geschil is dat de verdachte op 7 mei 2024 in de
[winkel]
te Eindhoven was en dat hij twee kledingstukken met een totale waarde van € 1090,- euro in zijn rugzak heeft gestopt. De verdachte werd bij de roltrap door de beveiliger van de
[winkel]
tegengehouden. Door de beveiliger werden de twee kledingstukken in de rugzak van verdachte gevonden. Het handelen van verdachte is vastgelegd op camerabeelden van de
[winkel]
, welke door de politie zijn bekeken en beschreven. Op de beelden is te zien hoe de verdachte op en neer liep, om zich heen keek, het ene kledingstuk van de hanger afhaalde en in zijn rugzak stopte, weer om zich heen keek en hetzelfde deed met het tweede kledingstuk.
Door de verdachte is aangevoerd dat hij de kledingstukken niet wilde stelen, maar dat hij deze in zijn rugzak stopte omdat hij zijn handen vrij wilde hebben bij het winkelen in het warenhuis. De verdachte heeft verder ter terechtzitting aangevoerd dat hij de kledingstukken wilde kopen voor zijn broer met zijn spaargeld ten bedrage van € 1500,- euro.
De rechtbank gaat aan het verweer van verdachte voorbij. De verdachte heeft de kledingstukken die hij in zijn rugzak heeft gestopt en niet heeft afgerekend aan de feitelijke heerschappij van de
[winkel]
onttrokken. Hij heeft de kledingstukken niet apart laten leggen door het winkelpersoneel of in een mandje gedaan, maar heeft zich in plaats daarvan als heer en meester over de goederen gedragen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de wegnemingshandelingen, zoals hiervoor beschreven, blijkt het oogmerk van de wederrechtelijke toe-eigening. De alternatieve verklaring van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte blijkens het verhandelde ter terechtzitting geen geld of werk heeft en lang geen inkomsten heeft gehad. Tegen die achtergrond is volstrekt onaannemelijk dat de verdachte bijna al zijn spaargeld -voor zover hij dat had- wilde uitgeven aan een cadeau voor zijn broer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte dan ook de bedoeling gehad de in zijn tas gestopte goederen niet af te rekenen en daarmee gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Conclusie.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader is omschreven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen uit de bewijsmiddelenbijlage komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte:
op 7 mei 2024 te Eindhoven twee kledingstukken, die aan de [winkel]
toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee (2) jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen ISD-maatregel moet worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel of een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overweging
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de oplegging van een straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Diefstal levert materiële en financiële schade en overlast op voor de benadeelde. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en puur uit eigen financieel belang gehandeld.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Kijkend naar de persoon van de verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte veelvuldig voor soortgelijke feiten werd veroordeeld. Uit het 15 pagina’s tellende strafblad blijkt dat hem daarbij zowel onvoorwaardelijke als voorwaardelijke straffen zijn opgelegd. Deze veroordelingen hebben niet het gewenste effect gehad. Ten tijde van het onderhavige strafbare feit liep verdachte ook nog in de proeftijd van twee eerdere veroordelingen.
De rechtbank houdt voorts rekening met het door de Reclassering opgemaakte advies d.d. 26 juni 2024. Daarin wordt geadviseerd de ISD-maatregel op te leggen. De reclassering acht de kans op recidive hoog alsook de kans op het onttrekken aan voorwaarden. De verdachte is veelvuldig met justitie in aanmerking gekomen en de reclassering ziet een patroon ter zake van vermogensdelicten. De verdachte heeft weinig netwerk en binding met anderen. Hij komt over als een ‘vrije vogel’ die door Europa trekt om te werken en te reizen, waarbij er weinig stabiliteit is op diverse leefgebieden. In het verleden heeft de verdachte onder toezicht van de reclassering gestaan, maar dit toezicht heeft geen resultaat gehad. De verdachte heeft zich in het verleden bovendien onttrokken aan toezicht waarbij hij naar Spanje was vertrokken. Tot slot beschikt de reclassering over aanwijzingen dat er bij de verdachte sprake is van middelenproblematiek (te weten alcohol en het gebruik van cocaïne). De verdachte ontkent dat echter en geeft aan geen hulpvraag te hebben. De reclassering adviseert bij een veroordeling de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel. Het door verdachte gepleegde strafbare feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 juli 2024 van verdachte blijkt dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan dat feit tenminste driemaal voor een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en het bewezenverklaarde feit is begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op de inhoud van het hiervoor genoemde reclasseringsadvies moet er voorts ernstig rekening mee gehouden worden dat verdachte wederom een vermogensdelict zal begaan. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de ISD-maatregel, aangezien verdachte herhaaldelijk nieuwe strafbare feiten pleegt en eerder opgelegde straffen en toezichten hem daarvan kennelijk niet hebben weerhouden.
De rechtbank overweegt dat daarnaast is voldaan aan de gestelde voorwaarden in de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders). Verdachte is een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte de ISD-maatregel opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de reclassering is geadviseerd.
Het opleggen van een voorwaardelijke straf of voorwaardelijke ISD-maatregel, zoals door de verdediging is verzocht, acht de rechtbank niet aan de orde. Verdachte heeft in het verleden al meermaals kansen gehad om tot gedragsverandering te komen, maar deze heeft hij niet benut. Bovendien volgt uit het reclasseringsadvies dat verdachte niet in staat is om zich aan afspraken te houden en zich zelfs aan eerder toezicht heeft onttrokken. De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan het opleggen van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Teneinde de beëindiging van de stelselmatige recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze maatregel in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel, nu dit niet in overeenstemming is met de aard van de maatregel.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
38m, 38n, 310 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende maatregel:
? een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E.N. van Haren, voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. A.W.E. de Rooij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 23 augustus 2024.