Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Eerste aanleg - meervoudig Strafrecht overig

13 november 2024
ECLI:NL:RBOBR:2024:5436

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht. Het zaaknummer is 01/234342-24, bekend onder ECLI code ECLI:NL:RBOBR:2024:5436. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
01/234342-24
Datum uitspraak
13 november 2024
Datum gepubliceerd
12 november 2024
Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch

Strafrecht

Parketnummer: 01.234342.24

Datum uitspraak: 13 november 2024

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]
,

geboren te

[1985]
,

wonende te

[adres]
,

thans gedetineerd te: P.I. Grave.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 oktober 2024.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 september 2024.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

T.a.v. feit 1:

hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Helvoirt, gemeente Vught, in elk geval in Nederland, (in een door hem bestuurd voertuig op de openbare weg)

een of meer wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,

te weten

- een (doorgeladen) semi-automatisch centraalvuur pistool, HS model 9 sub-compact, kaliber 9 x 19 mm (goed 2229466, SIN AAQS2018NL) en/of

- een semi-automatisch centraalvuur pistool, Glock, model 19 gen 4,

kaliber 9 x 19 mm (goed 2229463, SIN AAQS2020NL)

zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool

voorhanden heeft gehad;

T.a.v. feit 2:

hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Helvoirt, gemeente Vught, in elk geval in Nederland, munitie (en of onderdelen van munitie) van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten

- 8 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9 x 19 mm

(goed 2229460, SIN AAQS2016NL) en/of

- 1 huls van een centraalvuur kogelpatroon, kaliber 9 mm luger

(goed 2229461, SIN AAQS2017NL) en/of

- 1 centraalvuur kogelpatroon, kaliber 9 mm luger

(goed 2229462, SIN AAQS2015NL) en/of

- 1 centraalvuur kogelpatroon (uit de kamer van het vuurwapen, goednr 2229466) en 4 kogelpatronen (uit het magazijn), kaliber 9mm (goed 2229467, SIN AAQS1019NL)

voorhanden heeft gehad;

T.a.v. feit 3:

hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Helvoirt, gemeente Vught, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.

Op 20 juli 2024 vond er een eenzijdig auto-ongeluk plaats op de Nieuwkuikseweg te Helvoirt. Een Volkswagen Taigo was tegen een boom gebotst waarbij het motorblok los was gekomen van het voertuig. De bestuurder van het voertuig (hierna te noemen: verdachte) was aanspreekbaar maar wilde zijn naam niet geven aan de ter plaatse gekomen verbalisanten. Evenmin wenste verdachte mee te werken aan een blaastest of speekseltest. Op het moment dat verdachte terug naar het voertuig ging om, zo zei hij, zijn sigaretten te pakken werd door een van de verbalisanten de loop van een vuurwapen gezien in de tas die verdachte uit de auto pakte. De verbalisanten hebben verdachte hierna aangehouden (hierbij werd een taser ingezet) waarna verdachte in verband met het door hem door het ongeluk opgelopen letsel werd overgebracht naar het ziekenhuis.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 is door de verdediging aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het weigeren van medewerking aan het bloedonderzoek. Door de klap van het ongeval en het taseren bij de aanhouding was verdachte dermate verward dat hij niet in staat was vrijelijk zijn wil te bepalen of deze kenbaar te maken. Nu de vereiste opzet ontbreekt dient vrijspraak voor feit 3 te volgen, aldus de raadsman.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank acht alle drie de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigd bewezen. De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen:

T.a.v. feit 1 :

- een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, genummerd PL2100-2024157502-29, opgemaakt door

[verbalisant 1]
d.d. 21 juli 2024 (p. 106 e.v.);

- een proces-verbaal Onderzoek wapens en munitie, PL2100-2024157502-60, opgemaakt door

[verbalisant 2]
d.d. 30 augustus 2024 (p. 139 e.v.);

- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2024.

Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.

T.a.v. feit 2:

- een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, genummerd PL2100-2024157502-29, opgemaakt door

[verbalisant 1]
d.d. 21 juli 2024 (p. 106 e.v.);

- een proces-verbaal Onderzoek wapens en munitie, PL2100-2024157502-60, opgemaakt door

[verbalisant 2]
d.d. 30 augustus 2024 (p. 139 e.v.);

- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2024.

Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.

T.a.v. feit 3 :

een proces-verbaal rijden onder invloed, PL2100-2024157572-1, opgemaakt door

[verbalisant 3]
en
[verbalisant 4]
d.d. 9 september 2024 (p. 6 e.v.) voor zover inhoudende: Op zaterdag 20 juli 2024 om 21:00 uur kreeg ik,
[verbalisant 3]
,kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, deNieuwkuikseweg, Helvoirt, binnen de gemeente Vught.Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gesteldevoorschriften werd een onderzoek ingesteld.Daaruit bleek, dat een persoon als bestuurder van een voertuig personenauto,Volkswagen Taigo, Nederland,
[kentekennummer]
, bij dat verkeersongeval betrokken was.

Ik,

[verbalisant 3]
, heb op zaterdag 20 juli 2024 om 21:10 uur, debestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht(voorlopig ademonderzoek), alsmede de aanwijzingen die ik in dat kader heb gegeven,op te volgen.

De bestuurder verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademdelucht, wat mij,

[verbalisant 3]
, bleek uit: verdachte blies tot driemaal toe naast de blaaspijp en weigerde deze in zijn mond te nemen.

Ik,

[verbalisant 3]
, heb op zaterdag 20 juli 2024 om 21:12 uur, debestuurder gevorderd mee te werken aan een speekseltest, alsmede de aanwijzingen dieik in dat kader heb gegeven, op te volgen.

De bestuurder verleende geen medewerking aan de speekseltest, wat mij,

[verbalisant 3]
[verbalisant 3]
, bleek uit: verdachte riep na de vordering tot medewerking aan hetonderzoek van speeksel meermaals dat hij hier niet aan mee zou werken.

Ik nam de volgende kenmerken waar bij de bestuurder:uiterlijk: overmatig transpireren, wijd opengesperde ogen,ogen: waterige/wazig ogen,pupilgrootte: verkleinde pupil,motoriek: moeizaam uit auto komen, onvast ter been, onrustig gedrag/bewegingsdrangspraak: onsamenhangende taal, woordenvloedgedrag: opgewonden, euforisch, agressief, snel geïrriteerd, te zelfverzekerd

Ik,

[verbalisant 3]
, vermoedde dat de verdachte naast alcoholhoudendedrank, tevens onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8 lid 1 of 5Wegenverkeerswet 1994 verkeerde.

Op zaterdag 20 juli 2024 om 22:30 uur,

[ziekenhuis]
, heb ik,
[verbalisant 4]
, daartoe bij de regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaar, de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is meegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert.De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel. Dit bleek uit: zie afzonderlijk opgemaaktproces-verbaal van bevindingen onder registratienummer 2024157502-24.

een proces-verbaal van bevindingen PL2100-2024157502-24, opgemaakt door

[verbalisant 5]
en
[verbalisant 4]
d.d. 20 juli 2024 (p. 17 e.v.) voor zover inhoudende: Naar aanleiding van het incident werd zaterdag 20 juli 2024 aan ons verzocht verdachte te onderwerpen aan een bloedblok. Deze procedure zou uitgevoerd dienente worden in het
[ziekenhuis]
waar verdacht voor onderzoek was opgenomen.Wij verbalisten hoorde dat de verdachte het volgende tegen ons zei. "Ik heb gedronken, hier in beken het. Verder is geen onderzoek nodig, dit is goed zo. Dit is wel het minste probleem".Naar aanleiding van deze uitspraken, werden nogmaals de consequenties uitgelegd en werd zijn medewerking op zaterdag 20 juli 2024, omstreeks 22:30 uur gevorderd. Echterhoorden wij dat de verdachte zei dat hij ons niet begreep en dat wij het maar over twee uur nogmaals zouden moeten vragen.Het was voor ons verbalisanten duidelijk dat de verdachte niet overging tot de gevraagde medewerking.

Nadere overweging met betrekking tot feit 3.

Door de verdediging is aangevoerd dat bij verdachte de vereiste opzet op het weigeren van zijn medewerking heeft ontbroken. Door de forse klap van het ongeval en de omstandigheid dat verdachte bij diens aanhouding is getaserd, was verdachte dusdanig verward dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen of kenbaar te maken.

De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent als volgt. Voor de rechtbank staat vast dat er aanleiding bestond voor een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW. Uit het dossier blijkt dat verdachte is opgetreden als bestuurder van een voertuig waarmee een ongeval was gebeurd, dat verdachte naar alcohol rook, hevig transpireerde en opvallend gedrag vertoonde o.a. door “grapje” te roepen na kort weggezakt te zijn. Verder staat vast dat verdachte tweemaal op niet misverstane wijze is gevraagd om zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek en dat vervolgens door een daartoe aangewezen ambtenaar een bevel tot medewerking daaraan is gegeven. In reactie op het bevel heeft verdachte gezegd: "Ik heb gedronken, hier in (de rechtbank begrijpt: ik) beken het. Verder is geen onderzoek nodig, dit is goed zo. Dit is wel het minste probleem". Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het gedrag en de uitlatingen van verdachte niet worden geconcludeerd dat verdachte op dat moment in een dusdanig verwarde toestand verkeerde dat hij niet kon begrijpen wat hem werd gevraagd. Verdachte heeft immers op het moment dat hem het bevel werd gegeven, adequaat en passend bij hetgeen van hem werd verlangd, gereageerd door te bekennen dat hij alcohol had gebruikt. Bovendien lijkt de opmerking van verdachte “Dit is wel het minste probleem” er op te duiden dat verdachte zich goed bewust was van de ernst van de situatie waarin hij verkeerde nu hij was aangehouden in verband met wapenbezit. De rechtbank betrekt bij de beoordeling tevens de omstandigheid dat verdachte vanaf het eerste moment van contact met de politie consequent heeft geweigerd mee te werken. Verdachte weigerde zijn naam te geven, ging ondanks dat de verbalisanten dit tegen probeerden te houden terug naar de auto, weigerde zijn medewerking aan een speekseltest en frustreerde de blaastest door driemaal naast de blaaspijp te blazen en te weigeren deze in zijn mond te nemen. Hierbij werd door verdachte gezegd dat hij nergens aan mee ging werken en dat hij schijt aan de politie had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte in diezelfde lijn ook bewust en met opzet geweigerd mee te werken aan het bloedonderzoek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bevel om zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 163 lid 6 WVW.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:

T.a.v. feit 1:

op 20 juli 2024 te Helvoirt, gemeente Vught, in een door hem bestuurd voertuig op de openbare weg wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,

te weten:

- een (doorgeladen) semi-automatisch centraalvuur pistool, HS model 9 sub-compact, kaliber 9 x 19 mm (goed 2229466, SIN AAQS2018NL) en

- een semi-automatisch centraalvuur pistool, Glock, model 19 gen 4,

kaliber 9 x 19 mm (goed 2229463, SIN AAQS2020NL),

zijnde vuurwapens in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.

T.a.v. feit 2:

op 20 juli 2024 te Helvoirt, gemeente Vught, munitie en een onderdeel van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:

- 8 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9 x 19 mm

(goed 2229460, SIN AAQS2016NL) en

- 1 huls van een centraalvuur kogelpatroon, kaliber 9 mm luger

(goed 2229461, SIN AAQS2017NL) en

- 1 centraalvuur kogelpatroon, kaliber 9 mm luger

(goed 2229462, SIN AAQS2015NL) en

- 1 centraalvuur kogelpatroon (uit de kamer van het vuurwapen, goednr 2229466) en 4 kogelpatronen (uit het magazijn), kaliber 9mm (goed 2229467, SIN AAQS2019NL)

voorhanden heeft gehad.

T.a.v. feit 3:

op 20 juli 2024 in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek,

een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn bereidheid zich te houden aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden. Verdachte wenst afstand te nemen van de criminaliteit hetgeen ook in het belang van de maatschappij is.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft op de openbare weg twee vuurwapens met daarbij een hoeveelheid bijpassende munitie voorhanden gehad. De beide vuurwapens lagen binnen handbereik (aan de bijrijderszijde) in het voertuig waar verdachte in reed en één van beide wapens was doorgeladen. Zulk ongecontroleerd bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict en daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. Verdachte heeft verklaard dat hij de wapens onder zich had in verband met een dreiging uit het criminele milieu. Hoe het ook zij, dit maakt de ernst en strafbaarheid van de feiten niet anders. De rechtbank merkt bovendien op dat het voorhanden hebben van wapens de kans op escalatie - in het geval van concrete dreiging, maar ook bij aanhouding door de politie - juist groter maakt. Daarnaast heeft verdachte niet meegewerkt aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet.

Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte in het verleden vijf maal eerder is veroordeeld in verband met het overtreden van de Wet Wapens en Munitie. Verdachte houdt zich klaarblijkelijk op in een milieu waar men kan beschikken over verboden wapens. Daarnaast zijn de bewezenverklaarde feiten door verdachte gepleegd binnen één maand nadat hij uit detentie is gekomen en terwijl hij in de proeftijd van een (lange) voorwaardelijke invrijheidstelling liep.

Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt bij het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III op de openbare weg door een first offender is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Het oriëntatiepunt bij overtreding van artikel 163 WVW is een geldboete en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 9 maanden.

Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden - in het bijzonder het gegeven dat verdachte allerminst een first offender is en hij zich bovendien in een proeftijd bevond tegen de achtergrond van voornoemde de oriëntatiepunten, in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Daarnaast zal aan verdachte een rijontzegging worden opgelegd voor de duur van 9 maanden.

De rechtbank legt hiermee een lichtere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 163, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,

T.a.v. feit 2:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,

T.a.v. feit 3:

overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).

T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:

Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

T.a.v. feit 3:

Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. E.C. Mulders, voorzitter,

mr. J.H.P.G. Wielders en mr. E.L. Traag, leden,

in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,

en is uitgesproken op 13 november 2024.

1,2 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, onderzoek Naim, genummerd OB1R024093.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2024177861.