De tenlastelegging
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 september 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 30 mei 2023 te Eindhoven,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1]
en/of een derde, te weten [naam tankstation]
, toebehoorde(n),
door
- een (speelgoed)wapen te pakken,
- met voornoemd wapen naar de kassa van voornoemd [naam tankstation]
te lopen,
- voornoemd wapen op die [slachtoffer 1]
te richten en/of daarbij die [slachtoffer 1]
dreigend de woorden toe te voegen "Geef me al je geld", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 30 mei 2023 te Eindhoven,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2]
te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2]
en/of de [naam supermarkt]
, toebehoorde(n)
- naar de balie van die [naam supermarkt]
is gelopen,
- een (speelgoed)wapen heeft gepakt,
- voornoemd wapen op die [slachtoffer 2]
heeft gericht, en/of daarbij die [slachtoffer 2]
dreigend de woorden toe heeft gevoegd (in de indirecte rede weergegeven): "dat ze al het geld moest geven", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De bewezenverklaring
Verdachte heeft de feiten bekend. Namens verdachte is geen vrijspraak van de feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 oktober 2024;
een proces-verbaal van aangifte van
[slachtoffer 1]
van 30 mei 2023 namens [naam tankstation]
;
een proces-verbaal van aangifte van
[slachtoffer 2]
mede namens de [naam supermarkt]
te Woensel van 30 mei 2023.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 1
op 30 mei 2023 te Eindhoven, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld,
[slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag
dat aan [naam tankstation]
toebehoorde, door
- een (speelgoed)wapen te pakken,
- met voornoemd wapen naar de kassa van voornoemd [naam tankstation]
te lopen,
- voornoemd wapen op die [slachtoffer 1]
te richten en daarbij die [slachtoffer 1]
dreigend de woorden toe te voegen "Geef me al je geld”;
Feit 2
op 30 mei 2023 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2]
te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag dat aan de [naam supermarkt]
toebehoorde,
- naar de balie van die [naam supermarkt]
is gelopen,
- een (speelgoed)wapen heeft gepakt,
- voornoemd wapen op die [slachtoffer 2]
heeft gericht, en daarbij die [slachtoffer 2]
dreigend de woorden toe heeft gevoegd (in de indirecte rede weergegeven): "dat ze al het geld moest geven", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Oplegging van straf
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht een deels voorwaardelijke taakstraf aan verdachte op te leggen met voortzetting van het reclasseringstoezicht zoals dat nu geldt in het kader van voorwaarden aan het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis. De proeftijd van het voorwaardelijke deel van die straf zou op één jaar kunnen worden gesteld. Aan verdachte dient in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd die langer is dan de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. De positieve ontwikkelingen die verdachte op meerdere leefgebieden heeft doorgemaakt, waardoor hij, behalve een huis, op dit moment ook werk heeft, zouden daarmee worden tenietgedaan.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een afpersing en een poging tot afpersing door op dezelfde dag in een kort tijdsbestek zowel een
[naam tankstation]
als een
[naam supermarkt]
binnen te lopen, een (speelgoed)wapen op de kassières te richten en hen te bevelen geld aan hem te geven. De afpersing van de
[naam supermarkt]
heeft verdachte afgebroken doordat er beveiliging werd opgeroepen. Na die poging tot afpersing is verdachte naar huis gefietst en heeft hij zich vervolgens vrijwel direct telefonisch aangegeven bij de politie. Een overval is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waarvan zij nog jarenlang last kunnen hebben. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden en alleen gedacht aan zijn eigen zorgbehoeften.
Persoon van verdachte
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten gelet op de persoon van verdachte en zijn motief tot het plegen van deze feiten gezien moeten worden als een eenmalige misstap die hij primair pleegde met het doel hulpverlening te krijgen. Verdachte is op dit moment 49 jaar en is nooit eerder met justitie in aanraking geweest. Hij heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en hij heeft oprecht berouw getoond.. Verdachte heeft na het plegen van de strafbare feiten meteen de politie gebeld en toen aangegeven dat hij uit wanhoop en onmacht deze feiten heeft gepleegd, zodat hij de hulpverlening zou krijgen die hij nodig heeft. Hij heeft ook verder zijn volledige medewerking aan het onderzoek verleend. Uit het door de reclassering over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapport blijkt – kort samengevat – dat, vanaf het moment dat verdachte is geschorst uit de voorlopige hechtenis (15 juni 2023) en aan zichzelf kon gaan werken met hulp van de reclassering, hij geen alcohol meer genuttigd heeft en hij zich actief heeft ingezet voor gedragsverandering. Volgens de reclassering hebben zijn persoonlijke omstandigheden zich zodanig in positieve zin gewijzigd dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gedrag van verdachte zich ten goede heeft gekeerd. Verdachte heeft gedurende bijna 17 maanden zijn alcoholverslaving het hoofd kunnen bieden en wat de reclassering betreft is een voortzetting van de hulpverlening op dit moment ook niet meer nodig.
Strafoplegging
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf is de rechtbank afgeweken van de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Voor het bewezenverklaarde gaan de oriëntatiepunten uit van een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstaf. De rechtbank ziet aanleiding om hiervan af te wijken gelet op omstandigheden waaronder de delicten zijn gepleegd en de persoon van verdachte zoals hiervoor omschreven. De rechtbank is van oordeel dat het resocialisatiedoel in deze zaak vanwege deze persoonlijke omstandigheden belangrijker is dan het vergeldingsdoel van straffen. De rechtbank zal verdachte na zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis op 15 juni 2023, niet terugsturen naar de gevangenis, maar zal wel een langdurige geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen. Bovendien kan deze voorwaardelijke gevangenisstraf een extra motivatie zijn voor verdachte om de positieve wending die hij aan zij leven heeft gegeven vast te houden en niet terug te vallen in middelengebruik. Aan deze voorwaardelijke straf zullen geen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, nu de reclassering alsook verdachte zelf daartoe geen noodzaak zien vanwege de vrijwillige hulpverlening waarin verdachte op dit moment is ingebed. Voorts legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op van maximale duur, te weten 240 uren.
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte de benadeelde partij niet woordelijk heeft bedreigd en dat hij bijvoorbeeld ook geen bivakmuts droeg. Ook zijn er geen medische stukken overgelegd waar de ernst van de immateriële schade uit volgt. Dit maakt dat de hoogte van het toe te wijzen bedrag dient te worden gematigd.
Beoordeling
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2023 tot de dag der algehele voldoening. De aard en de ernst van de normschending brengen in dit geval mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De gevorderde hoogte van de immateriële schadevergoeding komt de rechtbank niet onredelijk of onevenredig hoog voor. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen
De beslissing is gegrond op de artikelen: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57 en 317 Wetboek van Strafrecht.
poging tot afpersing.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]
:
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij,
[slachtoffer 2]
, van een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
T.a.v. feit 2:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 2]
, van een bedrag van € 1.000,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.L. Traag, voorzitter,
mrs. J.H.P.G. Wielders en E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier,
en is uitgesproken op 13 november 2024.
Mr. Mulders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.