Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:3117

Op 3 June 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 82/036856-21, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:3117. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
82/036856-21
Datum uitspraak:
3 June 2025
Datum publicatie:
2 June 2025

Indicatie

Onderzoek Ramallah60. Rechtbank legt in haar vonnis door middel van het zes-stappenplan uit waarom de geldbedragen en het metaalschroot die verdachte voorhanden heeft gehad (geheel of gedeeltelijk) (onmiddellijk of middelijk) van misdrijf afkomstig zijn. Daarnaast gaat de rechtbank in op de vraag of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen en/of metalen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank spreekt wegens gebrek aan bewijs verdachte vrij van het primair tenlastegelegde opzetwitwassen. Wel komt zij tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen (meermalen gepleegd). Ten slotte spreekt de rechtbank verdachte vrij van deelname aan een criminele organisatie. Alhoewel de rechtbank oog heeft voor de beperkte rol van verdachte acht zij, gelet op de aard, ernst en duur van het door verdachte gepleegde feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Team strafrecht

Parketnummer: 82.036856.21

Datum uitspraak: 3 juni 2025.

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,

wonende te [adres 1] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juli 2024, 5 maart 2025, 7 maart 2025, 10 maart 2025, 11 maart 2025, 14 maart 2025 en 26 mei 2025 (sluiting).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

1
De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 maart 2024.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1

hij, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2016 tot en met 11 juli 2020, te Venlo, in elk geval in Nederland en/of in Duitsland en/of in Italië, althans in Europa, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen meermalen, althans eenmaal (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) (van) (een) voorwerp(en) te weten onder meer:

151.000.000 kg metaal/schroot, in elk geval een (grote) hoeveelheid (edel)metaal en/of schroot en/of

- een of meer (contante) geldbedrag(en) van totaal ongeveer € 127.751.466, althans een geldbedrag van € 4.045.250. althans enig geldbedrag.

(sub a)

de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel - heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren,

(sub b)

heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en hij, verdachte, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de uitoefening van zijn beroep en/of bedrijf;

2

hij, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 11 juli 2020 te Venlo, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten

(onder andere)

[medeverdachte 1] en

[medeverdachte 2] en

[medeverdachte 3] en

[medeverdachte 4] en

[medeverdachte 5] en

[medeverdachte 6] en

[medeverdachte 7] ,

welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven;

2
De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

3
De bewijsoverwegingen

Inleiding

Verdachte was gedurende de tenlastegelegde periode in dienst bij [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ). Zijn voornaamste taak was de inkoop van metalen. Verdachte is de zoon van medeverdachte [medeverdachte 1] , die het destijds binnen [medeverdachte 7] voor het zeggen had.

[medeverdachte 7] is een groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen. De onderneming is gestart in de jaren ’90 en is tot op de dag van vandaag actief. [medeverdachte 7] was en is gevestigd aan de [adres 2] in Venlo.

Op 18 juni 2020 is de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) het opsporingsonderzoek Ramallah60 gestart. Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek, is de verdenking ontstaan dat [medeverdachte 7] jarenlang samen met anderen – onder wie verdachte –

geldbedragen en metalen en/of schroot heeft witgewassen en deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie.

De verdenking dat bij [medeverdachte 7] geldbedragen en metalen en/of schroot zijn witgewassen, wordt onder meer ingekleurd door onderzoeksbevindingen die erop duiden dat [medeverdachte 7] haar bedrijfsadministratie heeft vervalst, valse identiteitsbewijzen voorhanden heeft gehad en een rol heeft gespeeld bij de import van een container met daarin cocaïne vanuit Zuid-Amerika.

De vragen die de rechtbank moet beantwoorden is of de geldbedragen en metalen en/of schroot die verdachte – al dan niet in het kader van zijn werkzaamheden voor [medeverdachte 7] – voorhanden had, van misdrijf afkomstig waren en zo ja, in hoeverre verdachte dit wist, bewust de aanmerkelijke kans daarop aanvaardde of dit redelijkerwijs moest vermoeden.

Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte deelnam aan een criminele organisatie met [medeverdachte 7] en anderen.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier heeft gerekwireerd tot een integrale bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft een integrale vrijspraak bepleit. Verdachte heeft, aldus de verdediging, niet geweten en niet redelijkerwijs kunnen vermoeden dat de geldbedragen die hij uit de kas van [medeverdachte 7] mee naar huis nam, van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast heeft hij geen wetenschap gehad van het oogmerk van de criminele organisatie om misdrijven te plegen.

Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De leeswijzer.

Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank in de hierna volgende bijzondere bewijsoverwegingen telkens kort verwijzen naar de vindplaats van het bewijsmiddel waar zij zich op baseert. Het bewijsmiddel waarnaar wordt verwezen maakt onderdeel uit van de bewijsmiddelenbijlage.

3.1.

Beoordeling feit 1 (witwassen)

Uit misdrijf afkomstig

Als werknemer van [medeverdachte 7] en zoon van de baas, had verdachte in de tenlastegelegde periode metalen en/of schroot en geldbedragen van [medeverdachte 7] voorhanden. In de strafzaak tegen [medeverdachte 7] heeft de rechtbank geconcludeerd dat het niet anders kan zijn, dan dat een grote hoeveelheid geld en van [medeverdachte 7] van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank schetst in het kort hoe zij tot die slotsom is gekomen.

Aan [medeverdachte 7] is verweten dat zij samen met anderen ongeveer 151.000.000 kilo metaal/schroot en uitgaande geldstroom van € 127.751.466 heeft witgewassen in de tenlastegelegde periode. Het OM heeft het tenlastegelegde totaalgewicht en totaalbedrag gebaseerd op de 25.500 contantbonnen, die in de tenlastegelegde periode zijn opgemaakt bij [medeverdachte 7] . Volgens deze documenten heeft [medeverdachte 7] in de tenlastegelegde periode ongeveer 151.000.000 kilo metaalschroot ingekocht van particulieren tegen contante betaling van in totaal € 127.751.466.

De rechtbank heeft in de strafzaak van [medeverdachte 7] bewezen verklaard dat een groot deel van de contantbonnen valselijk zijn opgemaakt. Dit betekent dat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat de hiervoor genoemde totale geldsom en het totale gewicht aan metalen en/of schroot daadwerkelijk bij [medeverdachte 7] aanwezig waren. De rechtbank gaat er wel vanuit dat er grote hoeveelheden metaal aanwezig moeten zijn geweest. Verder is aannemelijk dat de inkomende geldstroom wel ongeveer juist is verantwoord. Het gaat om een bedrag van ongeveer € 102.000.0000,00, waarover tussen de officier van justitie en de verdediging ook geen wezenlijk verschil van inzicht bestaat.

Het verwijt aan verdachte is dat hij ofwel al het illegale geld en metaal dat bij [medeverdachte 7] aanwezig was, voorhanden had, dan de wel specifieke geldsom van € 4.045.250,-. Deze geldsom is gebaseerd op het bestand kasgeld.xls, dat op de computer van medeverdachte [medeverdachte 4] is aangetroffen. Daarin staat dat verdachte in totaal € 4.045.250,- aan contante gelden uit de kas van [medeverdachte 7] heeft meegekregen.

De rechtbank gaat eerst in op de vraag of een deel van het geld en metaal dat bij [medeverdachte 7] aanwezig was, afkomstig was van misdrijf. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Vervolgens gaat de rechtbank in op de vraag of verdachte zich op zijn beurt ook schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het illegale geld en metaal dat bij [medeverdachte 7] aanwezig was, dan wel een deel daarvan.

Stap 1 Is er ten aanzien van het bij [medeverdachte 7] aanwezige geld, metaal en/of schroot sprake van een bekend gronddelict?

Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een bekend gronddelict. Weliswaar blijkt uit het dossier dat er binnen het bedrijf [medeverdachte 7] verschillende strafbare feiten zijn gepleegd, waar zonder meer geld mee moet zijn verdiend, maar het is voor de rechtbank niet mogelijk om specifiek te duiden uit welke concrete misdrijven bepaalde hoeveelheden metaal of geld afkomstig zijn.

Stap 2 Is er een vermoeden van witwassen?

De rechtbank is van oordeel dat er zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Dit is allereerst gebaseerd op de vaststelling dat [medeverdachte 7] er een gefingeerde boekhouding op heeft nagehouden, die bestemd was om als echt en onvervalst te gebruiken. Bij [medeverdachte 7] was sprake van twee kasadministraties, kasboek.xls en kasgeld.xls. Kasboek.xls vormde de basis voor de boekhouding en werd onderbouwd met contantbonnen en weegbonnen. Deze contant- en weegbonnen waren grotendeels vals. Het onderzoek van de FIOD heeft uitgewezen dat de weergave in het bestand kasgeld.xls veel beter aansluit bij de werkelijke gang van zaken dan de weergave in de kasboek.xls.

Dit gegeven vormt op zichzelf een belangrijke basis voor de witwasverdenking. Aanvullend overweegt de rechtbank het volgende.

De vaststelling dat weegbonnen, contantbonnen en kasboek.xls vals zijn opgemaakt, impliceert dat er in werkelijkheid geen talloze particulieren zijn geweest die de grote hoeveelheden metaal hebben geleverd. Nu [medeverdachte 7] wel een grote hoeveelheid metaal aan (buitenlandse) afnemers heeft geleverd, ging het daarbij dus kennelijk om metaal waarvan de herkomst verborgen (buiten de boekhouding) moest blijven. In dit verband wordt in het dossier onder meer gewag gemaakt van niet verantwoorde ladingen metaal uit Italië (Voetnoot 1) en de inkoop van gestolen metalen van Roemenen. (Voetnoot 2) Dat tezamen levert naar het oordeel van de rechtbank zonder meer het vermoeden op van witwassen ten aanzien van het metaal.

De vaststelling dat weegbonnen, contantbonnen en kasboek.xls valselijk zijn opgemaakt, impliceert ook dat er geen € 127.751.466 is betaald aan vele particulieren die metaal kwamen brengen, zoals wel in kasboek.xls staat. Kennelijk moest dus verborgen blijven (buiten de boekhouding) aan wie (een deel van) het geld wél is toegekomen. Het dossier bevat sterke aanwijzingen dat [medeverdachte 7] - met of onder leiding van anderen – onder meer geld heeft verdiend met de verkoop van niet legaal verkregen metalen, (Voetnoot 3) het witwassen van crimineel geld van derden (Voetnoot 4) en het meewerken aan de import van cocaïne. (Voetnoot 5) Het geld dat met deze misdrijven is verkregen kan contant, maar ook giraal zijn binnengekomen onder een legaal ogende noemer, zoals inkomsten uit metaalhandel. Door giraal geld contant te maken – wat [medeverdachte 7] continu en op grote schaal deed (Voetnoot 6) – en het vervolgens administratief te doen voorkomen alsof het aan particulieren werd uitbetaald, konden degenen aan wie het contante geld in werkelijkheid toekwam, buiten beeld blijven. Dat tezamen levert naar het oordeel van de rechtbank eveneens het vermoeden op van witwassen ten aanzien van de geldbedragen.

Stap 3: Heeft [medeverdachte 7] een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld of metalen?

De vertegenwoordiger van [medeverdachte 7] heeft onder meer en zakelijk weergegeven verklaard dat de bij de accountant ingeleverde kasboeken (kasboek.xls) geheel kloppend zijn.

Stap 4 Is de verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk?

Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring die namens [medeverdachte 7] is afgelegd aantoonbaar onjuist en biedt die daarom geen tegenwicht aan het daarop gebaseerde witwasvermoeden.

Tussenconclusie.

Gelet op het voorgaande is geen andere conclusie mogelijk dan dat een grote hoeveelheid metaal en/of schroot en een groot geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

Wist verdachte dat de goederen uit misdrijf afkomstig waren?

Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank over de rol van verdachte het volgende. De rechtbank gaat, anders dan door de verdediging bepleit, uit van de juistheid van het bestand kasgeld.xls. In het bestand kasgeld.xls zijn in de periode tussen 13 mei 2017 en 4 juli 2020 vele mutaties te zien met als toelichting dat “ [medeverdachte 1] ”, “ [medeverdachte 1] ”, “ [medeverdachte 1] ” of een soortgelijke naam geld heeft meegenomen. In totaal gaat het om een bedrag van € 4.045.250,-. Een aantal maal staat er in de toelichting een bestemming voor het geld, bijvoorbeeld “ [medeverdachte 1] voor [medeverdachte 6] (de rechtbank neemt aan: [medeverdachte 6] , één van de vrachtwagenchauffeurs van [medeverdachte 7] ) of “ [medeverdachte 1] [bedrijf]” (waarbij is gebleken dat het bedrijf [bedrijf] een vaste relatie is van [medeverdachte 7] ). Een aantal maal heeft [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1] geld in de kas gestort volgens het bestand kasgeld.xls: dan gaat het in totaal om een beduidend lager bedrag, namelijk € 28.035,-. Niet in alle gevallen is het zeker dat het in dit overzicht om verdachte gaat: ook een andere medewerker van [medeverdachte 7] werd [medeverdachte 1] / [medeverdachte 1] genoemd. De rechtbank gaat er vanuit dat het in ieder geval op de momenten dat er “ [medeverdachte 1] ” of “ [medeverdachte 1] ” staat, verdachte degene was die geld mee kreeg (zijn vader heet immers [medeverdachte 1] ). Daarnaast gaat de rechtbank er vanuit dat in ieder geval een deel van de andere keren verdachte zal zijn bedoeld. Dat betekent dat verdachten zeker meerdere miljoenen euro’s heeft meegenomen uit de kas. De verklaring van verdachte dat de administratie hiervan in kasgeld.xls niet klopt en dat hij weleens kasgeld mee naar huis nam uit veiligheidsoverwegingen maar altijd de volgende dag weer mee terugnam naar [medeverdachte 7] , wordt weersproken door het feit dat in kasgeld.xls wel gewag wordt gemaakt van het meenemen van grote geldbedragen, maar niet van het terugbrengen daarvan.

Verdachte heeft hij naar eigen zeggen geen reden gehad om te vermoeden dat dit geld uit misdrijf afkomstig zou zijn.

Verdachte heeft verklaard geen betrokkenheid te hebben gehad bij de administratieve vastleggingen van de geld- en goederenstromen binnen [medeverdachte 7] of bij de bedrijfsvoering in het algemeen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij veel op pad was naar eigen klanten, waardoor hij niet veel zou hebben meegekregen van het reilen en zeilen binnen het bedrijf. Uit het onderzoek van de FIOD is niet gebleken dat dit niet correct is. Weliswaar heeft zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 1] , verdachte de beoogd opvolger genoemd, maar uit geen van de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte een rol speelde bij de bedrijfsvoering. Er is geen onderzoek gedaan naar de frequentie van de aanwezigheid van verdachte op de bedrijfslocatie, zodat de rechtbank ook geen aannames kan doen over wetenschap van verdachte over de wijze van invoer van metaal op het terrein, over de omvang van de contante geldstroom, of over de wijze van betaling van de verkopers van de metalen. De inhoud van het dossier biedt evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte een grotere rol had binnen het bedrijf dan de rol van algemeen medewerker die hiervoor is omschreven, zodat ook dat geen grondslag biedt voor de aanname dat verdachte wetenschap heeft gehad van de manier waarop binnen [medeverdachte 7] geld werd verdiend.

De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande geen bewijs dat verdachte wist dan wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het geld dat hij uit de kas van [medeverdachte 7] meenam en de metalen en/of schroot die hij als medewerker van [medeverdachte 7] voorhanden had, uit misdrijven – waaronder witwassen – afkomstig waren. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het primair tenlastegelegde opzetwitwassen.

Moest verdachte redelijkerwijs vermoeden dat geld en metalen en/of schroot uit misdrijf afkomstig waren?

De rechtbank is van oordeel dat de vraag of verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen uit misdrijf afkomstig waren, ten aanzien van het metaal/schroot eveneens negatief moet worden beantwoord. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden daar onvoldoende aanknopingspunten voor. Dat is anders voor specifiek de geldbedragen die verdachte heeft meegekregen.

De frequentie waarmee geld meekreeg én de grote hoeveelheden die het wel eens betrof - tot wel € 200.000,00 - moeten vragen hebben opgeroepen bij verdachte over waar dit geld mee verdiend was. De rechtbank is van oordeel dat, ook in de metaalhandel waarbinnen het werken met contant geld meer gangbaar is, verdachte moet hebben opgekeken van de hoogte én de frequentie van de contante geldbedragen die hij meekreeg. Het kan niet anders dan dat verdachte redelijkerwijs heeft vermoed dat de contante geldbedragen, althans een deel van die geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. Hij had nader onderzoek kunnen en moeten instellen. Nu hij een dergelijk onderzoek nooit heeft ingesteld en toch is doorgegaan met het aannemen en verplaatsen van contante geldbedragen heeft hij zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van geld uit de kas van [medeverdachte 7] .

3.2.

Vrijspraak feit 2 (deelname aan een criminele organisatie)

Een voorwaarde voor bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is, dat de deelnemer weet dat de organisatie een oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven. Zoals hiervoor reeds overwogen, bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte wist dat er bij [medeverdachte 7] sprake was van het plegen van misdrijven. Dat brengt met zich dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van deelname aan een criminele organisatie.

4
De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen in de bijlage in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

ten aanzien van feit 1:

op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 11 juli 2020, in Nederland en/of in Duitsland en/of in Italië, enig geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

5
De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6
De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

7
De oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met een forse overschrijding van de redelijke termijn, de inhoud van het reclasseringsrapport van 3 maart 2025 en de reputatieschade die [medeverdachte 7] en verdachte (als werknemer van en tijdelijke baas binnen [medeverdachte 7] ) als gevolg van deze zaak hebben geleden.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De ernst van het feit.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim vier jaren grote contante geldbedragen, waarvan in elk geval een deel van misdrijf afkomstig is, meegenomen uit de kas van [medeverdachte 7] . De rechtbank verwijt verdachte dat hij dit keer op keer zomaar heeft gedaan, zonder vragen te stellen. Witwassen, zeker op een dergelijk grote schaal, is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.

De rechtbank heeft er oog voor dat, voor zover zij kan vaststellen, de rol van verdachte beperkt is gebleven tot het voorhanden hebben van contant geld. Al met al heeft verdachte een beduidend kleinere rol vervuld dan sommige medeverdachten, maar zeker geen onbelangrijke rol.

De persoon van de verdachte.

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 28 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van 3 maart 2025.

De redelijke termijn en de ouderdom van de feiten.

De rechtbank is van oordeel dat het recht van elke verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in de periode van 1 januari 2016 tot en met 11 juli 2020. Verdachte is op

12 oktober 2021 als verdachte verhoord. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het tijdsverloop tot aan dit vonnis geheel of gedeeltelijk aan de verdediging is toe te rekenen. Alhoewel er sprake is van een complex (financieel) opsporingsonderzoek is er geen sprake van feiten of omstandigheden die ertoe dienen te leiden dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door deze rechtbank de redelijke termijn substantieel is overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de op te leggen straf.

De strafmaat.

Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie alleen komt tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist. Gelet op de frequentie en omvang van de door verdachte verrichte witwashandelingen en de lange tijd waarin hij zich met dergelijke activiteiten heeft ingelaten acht zij desalniettemin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

8
Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

14a, 14b, 14c, 57, 63, 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9
DE UITSPRAAK
De rechtbank:

- verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

- verklaart het onder 1 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;

- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

- verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert het misdrijf:

ten aanzien van feit 1:

schuldwitwassen, meermalen gepleegd.

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

- legt op de volgende straf:

? Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. A.C. Palmboom, voorzitter,

mr. R. van den Munckhof en mr. L.J. Verborg, leden,

in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,

en is uitgesproken op 3 juni 2025.

Voetnoot

Voetnoot 1

AMB-048-11 (dossierpagina 1862 e.v.), AMB-048-12 (dossierpagina 1875 e.v.) en AMB-048-13 (dossierpagina 1885 e.v.).

Voetnoot 2

AMB-001-01, dossierpagina 1647 e.v.

Voetnoot 3

De vorige twee voetnoten en ZD-002-01, dossierpagina 1037, 1038, en pagina 1862 e.v.

Voetnoot 4

ZD-002-01, dossierpagina 1039 e.v.

Voetnoot 5

ZD-005-01 en ZD-005-02.

Voetnoot 6

ZD-002-01, dossierpagina 1019.