Inleiding.
[medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) is een groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen. De onderneming is gestart in de jaren ’90 en is tot op de dag van vandaag actief. [medeverdachte 1] was en is gevestigd aan de [adres 2] in Venlo.
[medeverdachte 2] , verdachte en [medeverdachte 3] waren ten tijde van het tenlastegelegde via hun holdings indirect ieder voor 1/3 aandeelhouder van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] is sinds 2008 geregistreerd als de algemeen directeur van [medeverdachte 1] . Verdachte was echter volgens hemzelf en de medewerkers van [medeverdachte 1] degene die het voor het zeggen had binnen [medeverdachte 1] , ook ten tijde van het tenlastegelegde.
Op 18 juni 2020 is de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) het opsporingsonderzoek Ramallah60 gestart. Op 11 juli 2020 vonden doorzoekingen plaats op het bedrijfsterrein van [medeverdachte 1] en in de woning van verdachte.
Op basis van de bevindingen van de FIOD verdenkt het Openbaar Ministerie verdachte ervan dat hij leiding heeft gegeven aan het door [medeverdachte 1] tezamen en in vereniging met anderen gedurende de tenlastegelegde periode witwassen van grote hoeveelheden gelden en metalen en vervalsing van haar bedrijfsadministratie. Daarnaast verdenkt het Openbaar Ministerie verdachte ervan dat hij valse identiteitsbewijzen voorhanden heeft gehad en heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Op basis van nadere onderzoeksbevindingen en informatie van de Belgische autoriteiten verdenkt het Openbaar Ministerie [medeverdachte 1] er ook van een rol te hebben gespeeld bij de import van een container met daarin cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar de haven van Antwerpen en verdachte ervan dat hij hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in haar op schrift gestelde requisitoir, waarnaar hier wordt verwezen, gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en het primair tenlastegelegde met betrekking tot feit 5.
De verweren ten aanzien van het bewijs.
De verdediging heeft ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten bewijsverweren en/of juridische verweren gevoerd. Tevens heeft de verdediging ten aanzien van bepaalde tenlastegelegde feiten (voorwaardelijke) verzoeken gedaan. De rechtbank zal telkens na haar bewijsoverwegingen per feit reageren op de verweren van de verdediging en de desbetreffende (voorwaardelijke) getuigenverzoeken.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De leeswijzer.
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank in de hierna volgende bijzondere bewijsoverwegingen telkens kort verwijzen naar de vindplaats van het bewijsmiddel waar zij zich op baseert. Het bewijsmiddel waar naar wordt verwezen maakt onderdeel uit van de bewijsmiddelenbijlage.
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis eerst de verdenking van valsheid in geschrifte (feit 2) bespreken. Daarna zal zij de verdenking van het voorhanden hebben van de valse identiteitsbewijzen (feit 3) bespreken, gevolgd door de Opiumwetverdenking (feit 5). Ten slotte zal zij het witwassen (feit 1) en de deelname aan de criminele organisatie (feit 4) bespreken.
3.1.1. Beoordeling feit 2 (valsheid in geschrifte)
Nu verdachte ten aanzien van dit feit wordt vervolgd als zijnde de feitelijk leidinggever aan de door [medeverdachte 1] verrichte gedragingen zal de rechtbank eerst vaststellen of [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan een verboden gedraging.
Het daderschap van [medeverdachte 1] .
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte ten aanzien van weegbonnen, contante inkoopbonnen en/of de (kas)administratie. De rechtbank zal in dat verband eerst het weeg- en registratiesysteem van [medeverdachte 1] beschrijven en daarna ingaan op de onderzoeksbevindingen van de FIOD met betrekking tot de weegbonnen, kas- of contantbonnen en de kasadministratie van [medeverdachte 1] .
NewTon software
[medeverdachte 1] heeft in de tenlastegelegde periode gebruik gemaakt van de software van NewTon voor wegingen van in- en uitgaande metalen. Deze software was gekoppeld aan de weegbrug van [medeverdachte 1] op het bedrijfsterrein in Venlo. De software had verschillende modules, waaronder de weegmodule, de kassamodule en de relatiemodule.
Met de weegmodule worden gegevens van wegingen vastgelegd in een weeglijst. Dat is een digitaal bestand in Excel formaat. In de weeglijst worden verschillende weeggegevens vastgelegd, waaronder het nummer van de weegbon (kolom: weegbon), het gewicht van weging 1 (kolom: weging1), de weegtijd van weging 1 (kolom: tijd1), het gewicht van weging 2 (kolom: weging2), de weegtijd van weging 2 (kolom: tijd2) en de gewichten die op de weegbrugindicator staan op het moment van de (invoer van) de wegingen (kolom: wginfo).
De gewichten die de weegbrugindicator registreert op het moment dat er een weging plaatsvindt, worden automatisch opgeslagen en weergegeven in de bijbehorende kolom op de weeglijst (wginfo). De geregistreerde gewichten worden weergegeven als twee waarden, gescheiden door een komma. De eerste waarde heeft betrekking op de eerste weging en de tweede waarde heeft betrekking op de tweede weging. Het is voor de gebruiker van de software niet mogelijk om de gegevens in deze kolom aan te passen.
De gegevens in de andere kolommen op de weeglijst, zoals de gewichten en tijden van weging 1 en weging 2, kunnen wel handmatig worden ingevoerd en aangepast. In dat geval komt de letter ‘H’ van handmatig in een extra kolom te staan.
Verschillende gebruikers van de software hebben ook verschillende rechten. Uitsluitend de gebruiker die als master inlogt, kan correcties doorvoeren in de weeggegevens. De master kan ook de ‘H’ weghalen die automatisch achter een handmatig ingevoerde weging komt te staan.
De weeggegevens kunnen worden afgedrukt op een zogenaamde weegbon. Op de weegbon staan het weegbonnummer, het gewicht en de tijd van weging 1, het gewicht en de tijd van weging 2, het totaalgewicht en het soort materiaal dat is gewogen.
Zodra een prijs per gewicht is bepaald, kan met behulp van de kassamodule een kasbon worden opgemaakt. Kasbonnen worden ook wel contantbonnen of contante inkoopbonnen (term in de tenlastelegging) genoemd. Op deze bonnen staan het weegbonnummer, het resultaat van de weging, de gegevens van de persoon of het bedrijf dat het materiaal heeft aangeboden en het bedrag dat [medeverdachte 1] ervoor heeft betaald.
[medeverdachte 1] heeft voornoemde kas- of contantbonnen verwerkt in haar kasboeken over de jaren 2016 tot en met medio 2020. Deze kasboeken zijn opgeslagen in een bestand met de naam kasboek.xls. De kasboeken vormden de basis voor de jaarrekeningen en belastingaangiften van [medeverdachte 1] .
Onderzoek door de FIOD
Het is de FIOD opgevallen dat de uitgaven van [medeverdachte 1] volgens de kasboeken grotendeels bestonden uit betalingen voor ingekochte materialen van particulieren, zoals weergegeven op de kas- of contantbonnen. Het ging om bedragen van tussen € 25.000.000,00 en € 32.000.000,00 per jaar. De FIOD heeft vanuit verschillende invalshoeken het waarheidsgehalte van de weeggegevens, contantbonnen en kasboeken onderzocht.
In de eerste plaats heeft de FIOD de mutaties in de weegmodule onderzocht. Daartoe heeft de FIOD een vergelijking gemaakt tussen de gewichten die de weegbrugindicator heeft geregistreerd en de gewichten die in de afzonderlijke kolommen van weging 1 en weging 2 zijn ingevuld. Ook heeft de FIOD het bestand ‘NewTon Log.xls’ onderzocht. Dit bestand is ter beschikking gesteld door de softwareleverancier en bevat onveranderlijke informatie over de mutaties in de weegmodule van de software van NewTon.
Daarnaast heeft de FIOD onderzoek gedaan naar de personen en bedrijven die volgens de kas- of contantbonnen materialen hebben geleverd aan [medeverdachte 1] en daarvoor betaald zouden moeten zijn. De FIOD heeft geverifieerd of dit daadwerkelijk klanten van [medeverdachte 1] kunnen zijn geweest en in de mate die uit de administratie naar voren komt.
Tot slot heeft de FIOD een vergelijking gemaakt tussen de bestanden kasboek.xls en kasgeld.xls. Laatstgenoemd bestand is eveneens bij [medeverdachte 1] in beslag genomen en bevat een alternatieve administratie, die aan de uitkomstenkant sterk afwijkt van kasboek.xls.
De rechtbank gaat nu in op de onderzoeksresultaten met betrekking tot de mutaties in de weegmodule, de personen en bedrijven die aan [medeverdachte 1] geleverd zouden hebben en de verschillen tussen de bestanden kasboek.xls en kasgeld.xls.
Mutaties in de weegmodule
De FIOD heeft een vergelijking gemaakt tussen de automatisch opgeslagen weegresultaten van de weegbrugindicator (kolom: wginfo) en de gewichten die - ten behoeve van het opmaken van een weegbon - in de afzonderlijke kolommen voor weging 1 (weging1) en weging 2 (weging2) zijn ingevuld. De FIOD heeft geconstateerd dat bij 58% van de wegingen in 2017, de weegresultaten van weegbrugindicator niet zijn overgenomen in de kolommen voor weging 1 en/of weging 2. In 2018 was dat zelfs bij 62% van de wegingen het geval. In 2019 weken waarden in de kolommen voor weging 1 en/of weging 2 bij 46% van de wegingen af van de weegresultaten van de weegbrugindicator en in 2020 (tot en met 11 juli) was dat bij 33% van de wegingen.
Daarnaast heeft de FIOD onderzocht of de gegevens uit de weeglijst, waaronder de datum en tijd en het gewicht per weging, aansloten bij de gegevens in het logbestand NewTon Log.xls van de softwareleverancier. Zoals gezegd, zijn de gegevens in dat logbestand onveranderlijk. Gebruikers van de software kunnen die gegevens niet benaderen of aanpassen.
Uit het logbestand blijkt dat ongeveer 80% van de weeggegevens is ingevoerd door de gebruiker met masterrechten, oftewel door degene die bij het gebruik van de weegmodule direct de mogelijkheid had om wijzigingen door te voeren. Het logbestand bevestigt ook dat gewichten veelvuldig handmatig werden ingevoerd en dat die gewichten afweken van wat de weegbrugindicator aangaf. In het logbestand is bovendien te zien dat ook de weegtijden veelvuldig zijn aangepast.
Na het handmatig invoeren van weeggegevens, zou in de weeglijst een “H” zichtbaar moeten zijn in de kolommen handmatig1 of handmatig2. De “H” is echter structureel verwijderd uit de weeglijst. Dit moet handmatig gedaan zijn door degene die als master heeft ingelogd. De rechtbank duidt dit als een verhulling van het handmatig invullen van de weeggegevens; gewichten én tijden.
De rechtbank wil aannemen dat er legitieme redenen kunnen zijn voor het handmatig invoeren of wijzigen van weegtijden en gewichten, maar het structurele karakter hiervan, het verwijderen van de “H” uit de weeglijsten en de vele afwijkingen van de waarden die de weegbrugindicator heeft gemeten, vormen een duidelijk indicatie voor het vervalsen van weeggegevens en de daarop gebaseerde weegbonnen en kas- of contantbonnen. Daar komt het volgende bij.
Personen en bedrijven die aan [medeverdachte 1] zouden hebben geleverd
Volgens de inhoud van de kasboeken over de jaren 2016 tot en met 11 juli 2020 en de daarin verwerkte contantbonnen blijkt dat de metaalvoorraad van verdachte hoofdzakelijk gevoed is door leveringen van veelal buitenlandse particulieren. Uit de weegadministratie blijkt ook dat circa 98% van de weegbonnen die betrekking hebben op de inkoop van metaal, op naam staat van particulieren. (Voetnoot 1) Over de periode van 1 september 2016 tot en met 31 december 2017 heeft de FIOD berekend dat er volgens de weegadministratie van [medeverdachte 1] gemiddeld 26,75 particulieren per dag moeten zijn langsgekomen om metaal te verkopen. Deze particulieren zouden ieder gemiddeld 5.621 kilogram metalen moeten hebben ingeleverd en een bijbehorende inkoopwaarde van € 5.294,00 per levering moeten hebben ontvangen. (Voetnoot 2) Dat zou betekenen dat er elke dag een behoorlijke hoeveelheid aan particulieren zou moeten zijn geweest, die gelet op het gemiddelde gewicht bijna allemaal in vrachtauto’s moeten hebben gereden, met grote hoeveelheden oud ijzer en / of, gelet op de inkoopwaarde, bijzondere metalen. Dit beeld strookt echter totaal niet met de werkelijkheid.
De stelling dat er vele (buitenlandse) particulieren dagelijks grote hoeveelheden metalen kwamen brengen vindt op geen enkele wijze steun in het dossier. Het wordt juist weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen en in het bijzonder door de hieronder opgenomen verklaringen van medeverdachten en de verdere onderzoeksgegevens.
Medeverdachte [medeverdachte 6] (Voetnoot 3), die destijds werkzaam was als vrachtwagenchauffeur bij verdachte) heeft als getuige op de vraag of particulieren wel eens metalen kwamen brengen verklaard: “Ik heb er nooit iemand gezien met een auto met aanhanger die kwam lossen en ik werk er al 12 jaar.”
Ook medeverdachte [medeverdachte 7] (Voetnoot 4), die voornamelijk werkzaam was als vrachtwagenchauffeur bij verdachte maar ook wel eens klusjes, zoals het lassen/repareren van containers, uitvoerde op het bedrijfsterrein, heeft op een gelijksoortige vraag het volgende verklaard: “Wel eens ooit maar niet veel. Dat doen ze wel bij [bedrijf 1] , het bedrijf tegenover [medeverdachte 1] Daar staan regelmatig lange rijen particulieren met een auto met een aanhangertje om oud ijzer te brengen. Bij [medeverdachte 1] zijn ze daar niet op ingericht. Alles komt van grote leveranciers. Als er 5 particulieren op een dag komen dan is het veel. (…) Misschien dat af en toe iemand met maximaal 100 kilo ijzer komt, maar meestal is het minder. De particulieren krijgen contant geld van [medeverdachte 3] voor het afgeleverde metaal. (…) Heel af en toe een Duitser, maar verder alleen maar Nederlanders.
[medeverdachte 4] , die in de tenlastegelegde periode de administratie deed bij [medeverdachte 1] en tevens degene was die binnen [medeverdachte 1] bekend stond als een van de hoofdbedieners van de weegbrug, heeft onder meer als volgt verklaard (Voetnoot 5):
“Desgevraagd brengt een particulier van 1 tot l000kg, die komen met aanhangers, bussen en aanhangwagens, van alles. (…) Als ze met een Mercedes sprinter bus komen dan kan daar zo’n 1.500 tot 2000 kilogram in worden vervoerd” (…)
[medeverdachte 2] heeft als getuige ter terechtzitting verklaard dat hij zo’n vier, vijf of zes klanten per dag voorbij zag komen. (Voetnoot 6)
Bij het voorgaande komt dat voor het opmaken van de contantbonnen onder meer gebruik is gemaakt van de personalia van valse identiteitsbewijzen die op het bedrijfsterrein en in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 5] zijn gevonden (Voetnoot 7) en dat volgens de contantbonnen in de periode tussen 1 september 2016 en 31 december 2017 76 keer ladingen metaal geleverd zouden zijn door [persoon 2] en [persoon 3] , terwijl deze personen op dat moment gedetineerd waren in Duitsland. (Voetnoot 8)
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, brengt de rechtbank al tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat een groot aantal weegbonnen en daarop gebaseerde contantbonnen vals zijn opgemaakt. De kasadministratie (kasboek.xls) waarin de contantbonnen zijn verwerkt is daarmee ook vals. Het voorgaande wordt in sterke mate bevestigd door de vergelijking tussen de bestanden kasboek.xls en kasgeld.xls.
Het bestand kasgeld.xls
Het bestand kasgeld.xls stond op de computer van [medeverdachte 4] , de administrateur en boekhouder van [medeverdachte 1] . Desgevraagd heeft [medeverdachte 4] verklaard dat dit bestand bedoeld was om het kasgeld van [medeverdachte 1] bij te houden en dat hij het regelmatig doornam met verdachte. Het bestand bevat een overzicht van inkomsten en uitgaven van [medeverdachte 1] . Aan de inkomstenkant vertoont dit bestand grote gelijkenissen met de inkomstenkant in kasboek.xls. De uitgavenkant in het bestand kasgeld.xls vertoont echter grote verschillen met de uitgavenkant in kasboek.xls. Het onderzoek van de FIOD heeft uitgewezen dat de weergave in het bestand kasgeld.xls veel beter aansluit bij de werkelijke gang van zaken dan de weergave in de kasboek.xls.
Zo kan er een directe relatie gelegd worden tussen uitgaven volgens kasgeld.xls en de inhoud van meerdere chatberichten tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte 3] in de periode 2017 tot en met 2020. (Voetnoot 9) De in de chats genoemde uitgaven van contante gelden zijn daarentegen niet teruggevonden in kasboek.xls. Ook blijkt uit kasgeld.xls dat grote bedragen zijn meegegeven aan chauffeurs, hetgeen past bij diverse chatgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 4] over het meegeven van geld aan de chauffeurs en het feit dat die chauffeurs ook daadwerkelijk op pad gingen. Namen die genoemd zijn in kasgeld.xls zijn steeds te herleiden tot personen en ondernemingen waar [medeverdachte 1] daadwerkelijk mee heeft gehandeld, terwijl dat in kasboek.xls niet het geval is. Persoonlijke aantekeningen in de telefoon van verdachte zijn direct te linken aan mutaties in het bestand kasgeld.xls en niet aan mutaties in kasboek.xls. Tot slot sluit het contante kasgeld dat bij de doorzoekingen op 11 juli 2020 is aangetroffen aan bij het kassaldo volgens kasgeld.xls en niet bij het kassaldo volgens kasboek.xls.
Conclusies
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat de kasadministratie zoals vastgelegd in kasboek.xls en een groot aantal van de daaraan ten grondslag liggende weeg- en contantbonnen vals zijn. Er is sprake van een gefingeerde boekhouding, die bestemd was om als echt en onvervalst te gebruiken, onder meer ten behoeve van de jaarstukken en de belastingaangiften. De valsheid in geschrifte is zonder meer toe te rekenen aan [medeverdachte 1] , nu het gaat om haar eigen boekhouding die door personen binnen de onderneming is opgemaakt.
Het feitelijk leidinggeven door verdachte.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. [medeverdachte 4] was als administratief medewerker verantwoordelijk voor het voeren van een correcte bedrijfsadministratie en legde verantwoording af aan verdachte, die naar eigen zeggen de in- en verkoopprijzen bepaalde binnen [medeverdachte 1] (Voetnoot 10) en zonder wiens toestemming niks werd betaald (Voetnoot 11). Alhoewel medeverdachte [medeverdachte 2] formeel gezien algemeen directeur was werd deze rol feitelijk bezien gevuld door verdachte (Voetnoot 12). De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en het dossier ondersteunen het beeld dat het verdachte is geweest die aan de top van het bedrijf stond en de belangrijkste beslissingen nam.
De verklaring van verdachte dat er daadwerkelijk vele particuliere leveringen plaatsvonden acht de rechtbank gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte stuurde [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 4] aan, had dagelijks overleg met medeverdachte [medeverdachte 4] over de financiële situatie, ontving zelf grote geldbedragen uit de kas, hij was op de hoogte van het bestaan van zowel kasboek.xls als kasgeld.xls en hij wist dat er geen tientallen particulieren per dag langskwamen met gigantische hoeveelheden metaal of schroot. Hij heeft kortom aan de bedrijfsvoering van [medeverdachte 1] in al haar facetten, inclusief de illegale, feitelijk leiding gegeven en heeft daarmee feitelijk leidinggegeven aan de tenlastegelegde verboden gedraging.
Dit betekent dat het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard.
3.1.2. De verweren van de verdediging.
(Voetnoot 13)
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat de weeg- en contantbonnen valselijk zijn opgemaakt omdat:
de constatering dat handmatig en achteraf is geregistreerd in Newton op zichzelf beschouwd niet de conclusie rechtvaardigt dat onjuiste wegingen zijn ingevoerd;
handmatig en achteraf ingevoerde registraties de data in de loggegevens verklaren;
het OM niet aantoont dat de weeg- en contantbonnen onjuist zijn omdat het heeft verzuimd om de leveranciers die staan vermeld op de weeg- en contantbonnen te vragen of zij hebben geleverd wat op de bon staat vermeld.
Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat het niet kan worden bewezen dat de (kas)administratie valselijk is opgemaakt omdat:
4. uit getuigenverhoren is gebleken dat het kasgeld.xls-bestand niet, zoals het OM betoogt, de werkelijke kasadministratie betreft.
Ten slotte heeft de verdediging betoogd dat het tenlastegelegde niet aan verdachte kan worden verweten omdat:
5. verdachte niet betrokken was bij het opstellen van de administratie van [medeverdachte 1] ;
6. verdachte geen reden had om te twijfelen aan de juistheid van de door [medeverdachte 4] gevoerde administratie.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande de verweren onder 1, 2 en 3 geen nadere bespreking behoeven. Immers heeft de rechtbank hiervoor gemotiveerd aandacht besteed aan de door de verdediging naar voren gebrachte standpunten en waarom zij desondanks voldoende wettig en overtuigend bewijs ziet om tot een bewezenverklaring van een groot aantal valse weegbonnen, contantbonnen en valselijk opgemaakte kasboeken. Het verweer onder 4 behoeft geen nadere bespreking omdat voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde valsheid in geschrifte niet is vereist dat wettig en overtuigend bewezen wordt dat kasgeld.xls wel de daadwerkelijke kasadministratie betreft.
De verweren onder 5 en 6 vinden hun weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de hiervoor gegeven bewijsoverwegingen.
De (voorwaardelijke) getuigenverzoeken.
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt zal zij tevens toekomen aan de door de verdediging gedane voorwaardelijke getuigenverzoeken. De verdediging heeft verzocht om de volgende personen als getuigen te horen:
(een representatieve selectie van de) in DOC-198 genoemde leveranciers;
[persoon 3] ;
[persoon 2] ;
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
[persoon 4] .
De rechtbank heeft deze getuigenverzoeken op de regiezitting van 2 juli 2024 en op de terechtzitting van 5 maart 2025 afgewezen. De rechtbank toetst de herhaalde verzoeken aan het noodzaakscriterium en oordeelt als volgt.
[persoon 3] ;
[persoon 2] ;
De rechtbank heeft deze getuigenverzoeken op de regiezitting van 2 juli 2024 afgewezen, omdat het verdedigingsbelang naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende was onderbouwd. Voorafgaand aan de terechtzitting van 5 maart 2025 heeft de verdediging deze verzoeken niet herhaald. De rechtbank toetst de herhaalde verzoeken nu aan het noodzaakscriterium, en ziet geen aanleiding af te wijken van de eerdere afwijzing. Deze personen betreffen geen belastende getuigen. Ter onderbouwing van het verzoek is aangevoerd dat zij zouden kunnen verklaren of de weeg- en contantbonnen inhoudelijk kloppen, maar nu door de Duitse autoriteiten is vastgesteld dat zij in detentie zaten op het moment dat zij volgens de bonnen metalen afleverden bij [medeverdachte 1] , ziet de rechtbank dat belang niet.
- verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
De rechtbank heeft deze getuigenverzoeken op de regiezitting van 2 juli 2024 afgewezen, omdat het verdedigingsbelang naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende was onderbouwd. Voorafgaand aan de terechtzitting van 5 maart 2025 heeft de verdediging deze verzoeken niet herhaald. De rechtbank toetst de herhaalde verzoeken nu aan het noodzaakscriterium, en ziet geen aanleiding af te wijken van de eerdere afwijzing, reeds omdat de bevinden van deze verbalisanten geen rol hebben gespeeld in de bewijsmotivering zoals hierboven uiteengezet.
- [persoon 4]
De rechtbank heeft dit getuigenverzoek op de regiezitting van 2 juli 2024 en op de zitting van 5 maart 2025 afgewezen, omdat het verdedigingsbelang onvoldoende was onderbouwd naar het oordeel van de rechtbank. De verdediging blijft van mening dat dit een belastende getuige betreft, maar de rechtbank volgt de verdediging hierin niet. [persoon 4] was de accountant van [medeverdachte 1] en heeft verklaard dat hij alleen het bestand kasboek.xls kende, dat nu hij het bestand kasgeld.xls ziet hij ziet dat dat bestand afwijkt, en dat eerst verdachte en later medeverdachte [medeverdachte 4] de kasadministratie bijhielden. Daarmee verklaart [persoon 4] niet anders dan wat verdachte zelf heeft aangegeven over de tenlastegelegde periode: dat medeverdachte [medeverdachte 4] de kasadministratie bijhield. Over het document kasgeld.xls kan [persoon 4] niets verklaren, nu hij hiermee niet bekend was. De rechtbank merkt deze getuige nog steeds niet aan als belastende, zogenaamde Keskin-getuige, en ziet ook nu nog geen noodzaak om deze getuige te horen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
3.2.1. Beoordeling feit 3 (voorhanden hebben valse ID-bewijzen)
Tijdens de doorzoeking op 11 juli 2020 heeft de FIOD in een bureaulade op het kantoor van [medeverdachte 1] 183 identiteitsbewijzen gevonden. Onderzoek door de Koninklijke Marechaussee heeft uitgewezen dat 149 van deze identiteitsbewijzen vals zijn. Meer specifiek gaat het om 148 identiteitskaarten diverse Europese landen en één Iers paspoort.
In de woning van verdachte heeft de FIOD nog eens 16 valse identiteitskaarten gevonden, allemaal Roemeens. Verdachte heeft deze, naar eigen zeggen, mee naar huis genomen vanuit [medeverdachte 1] .
De rechtbank stelt voorop dat [medeverdachte 1] als metaalrecyclingsbedrijf geen enkele legitieme reden had om 183 identiteitsbewijzen van derden voorhanden te hebben en te houden, vals of niet. Het is bovendien onaannemelijk dat evenzoveel particulieren hun (echte of vervalste) identiteitsbewijs zouden hebben achterlaten bij [medeverdachte 1] . Dat zou niet alleen onverplicht en onverstandig zijn; het dient ook geen enkel doel. De rechtbank acht het daarom welhaast wereldvreemd om aan te nemen dat [medeverdachte 1] de grote hoeveelheid identiteitsbewijzen van derden met de beste bedoelingen in bezit had, zonder te weten dat ruim 80% daarvan vals was.
Gezien de grote hoeveelheid valse identiteitsbewijzen, de locaties waar deze zijn gevonden en in het licht van de vaststelling dat [medeverdachte 1] er een valse boekhouding op nahield, kan het behoudens contra-indicaties, niet anders zijn dan dat [medeverdachte 1] de valse identiteitsbewijzen welbewust voorhanden had, in het kader van haar bedrijfsvoering. De identiteitsbewijzen lagen in een bureaulade op het kantoor van [medeverdachte 1] , waar [medeverdachte 4] in opdracht van verdachte de administratie deed, en nog eens 16 stuks lagen bij verdachte thuis. De rechtbank acht de conclusie dan ook gerechtvaardigd dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en verdachte de valse identiteitsbewijzen in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar voorhanden hebben gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte geen logische verklaring gegeven, die het voorgaande in een ander licht stelt. Hij heeft daarentegen wel verklaard dat men in deze branche wel vaker hoort dat er Roemenen zijn die beschikken over een vals paspoort, mogelijk omdat ze gestolen metalen willen afleveren. (Voetnoot 14) Dat verdachte op enigerlei wijze de echtheid van identiteitswijzen heeft gecontroleerd of proberen te controleren, is gesteld noch gebleken.
De rechtbank voegt aan het voorgaande toe dat de valsheid van een deel van de identiteitsbewijzen in een oogopslag zichtbaar was. Bij meerdere identiteitsbewijzen met verschillende personalia is namelijk gebruik gemaakt van een afbeelding van dezelfde persoon. (Voetnoot 15) Ook kwamen adressen op verschillende identiteitsbewijzen sterk overeen of waren ze gelijkluidend. (Voetnoot 16) Het ging dus om eenvoudig te constateren bijzonderheden.
Tot slot heeft [medeverdachte 1] de personalia van diverse valse identiteitsbewijzen in de periode van 2017 tot en met 2020 daadwerkelijk gebruikt om in elk geval 119 contantbonnen op te maken. (Voetnoot 17) Gelet op de hierboven reeds vastgestelde valsheden in de administratie van [medeverdachte 1] en de hierna nog te bespreken witwaspraktijken binnen het bedrijf, steunt deze bevinding de rechtbank in haar overtuiging dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en verdachte zonder meer bekend zijn geweest met de valsheid van de identiteitsbewijzen.
Conclusies
Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] hebben tezamen en in vereniging de valse identiteitsbewijzen aanwezig gehad. Ten aanzien van alle 165 valse identiteitsbewijzen hebben zij minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het voorhanden hebben van dat aantal.
3.2.2. De verweren van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe is allereerst aangevoerd dat de aangetroffen Roemeense identiteitskaarten niet zouden kwalificeren als identiteitsbewijzen of reisdocumenten. In reactie op dat verweer wijst de rechtbank op de jurisprudentie op dit punt van de Hoge Raad, inhoudende dat identiteitskaarten van lidstaten van de EU kunnen worden aangemerkt als reisdocument als bedoeld in artikel 231 Sr. Nu Roemenië een lidstaat van de EU betreft, gaat dit verweer niet op. (Voetnoot 18)
Anders dan door de verdediging is betoogd brengt ook de omstandigheid dat de geldigheidsduur van een reisdocument is verstreken niet mee dat dit document niet (meer) als reisdocument ex. art. 231 Sr kan worden aangemerkt. In dit verband verwijst de rechtbank naar bestendigde jurisprudentie op dit punt van de Hoge Raad. (Voetnoot 19)
Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van het voorhanden hebben van de reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen door [medeverdachte 4] en dat hij niet heeft geweten dat de reisdocumenten die bij hem thuis lagen vals waren. Deze stellingen vinden zijn weerlegging in hetgeen hiervoor onder 3.2.1 is overwogen.
3.3.1. Beoordeling feit 5 (cocaïne)
Nu verdachte ten aanzien van dit feit wordt vervolgd als zijnde de feitelijk leidinggever aan de door [medeverdachte 1] verrichte gedragingen zal de rechtbank eerst vaststellen of [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan een verboden gedraging.
Het daderschap van [medeverdachte 1] .
Aan [medeverdachte 1] wordt verweten dat zij in het eerste kwartaal van 2020 4.950 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft vervoerd. De verdovende middelen zouden in één van de vijf containers hebben gezeten die vanuit Zuid-Amerika, via de Westerschelde naar Antwerpen zijn getransporteerd, onder het mom van de inkoop van schroot. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Het transport van de vijf containers
[medeverdachte 1] heeft begin 2020 kennelijk een bestelling van vijf containers “steel melting scrap” gedaan bij [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), gevestigd in Georgetown, Guyana. Op de factuur zijn de nummers van de vijf containers vermeld, waaronder containernummer [containernummer]. (Voetnoot 20)
Op 5 maart 2020 heeft [bedrijf 2] per mail aan [medeverdachte 1] bevestigd dat zij de vijf containers ging verschepen naar [medeverdachte 1] . Bij deze e-mail zijn de documenten ten behoeve van het transport gevoegd. (Voetnoot 21) De verscheping is verzorgd door [bedrijf 4] en de douaneformaliteiten zijn geregeld door expediteur [persoon 5] . (Voetnoot 22)
Op 18 maart 2020 zijn de vijf containers aangekomen in de haven van Zeebrugge, België. Daar zijn de containers overgeladen op een ‘lichter’. Dit is een boot met een mindere diepgang waarmee de containers van Zeebrugge naar Antwerpen vervoerd konden worden. De route verliep van Zeebrugge, via de Westerschelde en Cadzand, naar Antwerpen. (Voetnoot 23) De vaarroute verliep via de Westerschelde en dus door Nederlandse wateren. (Voetnoot 24)
Op zaterdag 21 maart 2020 is het transport aangekomen bij [adres 3] in de haven van Antwerpen en op maandag 23 maart 2020 heeft [persoon 6] van [persoon 5] aan [medeverdachte 4] van [medeverdachte 1] gemaild dat de vijf containers, waaronder container [containernummer], konden worden opgehaald op [adres 3] in Antwerpen. (Voetnoot 25)
Transporteur [persoon 7] van [bedrijf 3] is op 23 maart 2020 naar Antwerpen gereden en heeft daar uitsluitend container [containernummer] afgehaald op [adres 3]. Hij heeft deze container niet gelost bij [medeverdachte 1] , maar bij een loods aan de Rode Akkers in Kasterlee, België. (Voetnoot 26) De andere vier containers zijn wel op het terrein van [medeverdachte 1] in Venlo gelost, maar dan door een andere transporteur. (Voetnoot 27)
Bedrijfseconomische aspecten
Hoewel [medeverdachte 1] slechts vier van de vijf containers heeft ontvangen, heeft zij [persoon 5] en [bedrijf 3] betaald voor hun dienstverlening met betrekking tot alle vijf de containers, in totaal € 3.160,00 respectievelijk € 2.725,00. [medeverdachte 1] heeft aan [bedrijf 2] $ 13.578,40 – omgerekend € 12.636,95 – overgemaakt voor de levering. Dat is minder dan het door [bedrijf 2] gefactureerde bedrag. Het overgemaakte bedrag past echter wel bij de met de hand gemaakte aantekeningen op de factuur van [bedrijf 2] , die in de administratie van [medeverdachte 1] is gevonden. Volgens die aantekeningen is het aantal geleverde kilo’s schroot bijgesteld van 85.278 kg naar 61.260 kg (vreemd genoeg: verdeeld over vijf containers). (Voetnoot 28) Nergens blijk uit dat hierover met [bedrijf 2] is gecommuniceerd. Tot slot is er € 700,00 in rekening gebracht bij [medeverdachte 1] in verband met het te laat retourneren van lege containers. (Voetnoot 29) Per saldo heeft deze inkoop [medeverdachte 1] dus ruim € 0,31 per kilo “steel melting scrap” gekost (61.260 kg : (€ 3.160,00 + € 2.725,00 + € 12.636,95 + € 700,00)).
Het hiervoor geschetste kostenplaatje valt niet te rijmen met wat volgens [medeverdachte 1] zelf gebruikelijk is in de handel in schroot. [medeverdachte 5] heeft tegenover de FIOD verklaard dat het verdienmodel van [medeverdachte 1] bestaat uit het zo laag mogelijk inkopen van metalen en het zo hoog mogelijk verkopen daarvan. (Voetnoot 30) [medeverdachte 4] heeft verklaard dat de dagprijs van een kilo “scrap metal” ongeveer € 0,16 tot € 0,20 bedraagt en afhankelijk is van de dagprijs voor ijzer. Volgens hem is het ook gebruikelijk om een winstmarge van € 0,02 tot € 0,03 per kilo te hanteren. (Voetnoot 31) Gelet hierop valt niet in te zien hoe er dan toch geld verdiend zou kunnen zijn met de inkoop van vijf containers schroot in het eerste kwartaal van 2020. Des te opmerkelijker is het dat de Belgische autoriteiten hebben vastgesteld dat [medeverdachte 1] tussen oktober 2018 en juni 2020 in totaal twaalf keer “scrap metal” heeft ingekocht bij [bedrijf 2] , met een vergelijkbaar kostenplaatje. (Voetnoot 32)
Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank op geen andere wijze te verklaren dan door de omstandigheid dat er een meer waardevol product dan ijzerschroot is getransporteerd vanuit Zuid-Amerika. Dat wordt ook bevestigd door hetgeen hierna wordt overwogen.
Bijzondere aandacht voor het transport
Uit berichtenverkeer via SKY ECC blijkt dat [medeverdachte 5] (Sky-account [accountnaam medeverdachte 5] ) (Voetnoot 33), [medeverdachte 4] (Sky-account [accountnaam medeverdachte 4] ) (Voetnoot 34) en [persoon 1] (Sky-account [accountnaam persoon 1] ) (Voetnoot 35), bijzondere aandacht hadden voor het hiervoor beschreven transport van vijf containers, in het bijzonder voor één van de containers.
Op 19 maart 2020 appte [persoon 1] aan [medeverdachte 4] : “Vriend morgen komen ze in ant aan”, “Standbij blijven aub met je tel”, “Anders raak ik in paniek kale”.
Op 22 maart 2020 appte [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 4] : “Hoi morgen alert blijven met onze container” en op 23 maart 2020 om 07:05 appte hij: “Alles goed pik, hou je mij ook op de hoogte”. (Voetnoot 36)
Op 23 maart 2020 in de middag appte [persoon 1] aan [medeverdachte 4] : “Staan 40 wachtende voor hem”, “Dus duurt nog wel ff” en later in de middag: “Tp is binnen”, “Je bent weer lekker snel he”, “Met reageren”, “Ik ga binnenkort met volgende job die telefoon aan jou hand vastnieten” en “Bak is deruit”.
Dit chatverkeer is om verschillende redenen opmerkelijk. Om te beginnen is het opvallend dat kennelijk gecommuniceerd is via PGP-telefoons met de versleutelde berichtendienst Sky ECC. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze berichtendienst destijds veelvuldig werd gebruikt in het criminele milieu. Niet valt in te zien waarom in het kader van legitieme (schroot)handel überhaupt gebruik zou moeten worden gemaakt van een dergelijke PGP-telefoon en berichtendienst.
Daar komt bij dat [persoon 1] geen metaalhandelaar of medewerker van [medeverdachte 1] is. Niet valt in te zien waarom hij zich zou bemoeien met een transport van oud ijzer ten behoeve van [medeverdachte 1] . Toch was hij kennelijk gebrand op contact met [medeverdachte 4] van [medeverdachte 1] over dit transport, gaf hij hem updates over de aankomst in Antwerpen (“ant”), spreekt hij over een “volgende job” en laat hij weten dat de “bak” – enkelvoud – eruit is.
[persoon 1] is als verdachte aangemerkt in het Belgische onderzoek Costa naar de smokkel van en handel in cocaïne.
Het lossen van container [containernummer]
Zoals is hiervoor al is overwogen, is de container met nummer [containernummer] nooit op het bedrijfsterrein van [medeverdachte 1] aangekomen. (Voetnoot 37) Transporteur [persoon 7] is met deze container naar een loods op de Rode Akkers in Kasterlee gereden.
Op 27 november 2020 heeft de Belgische politie een doorzoeking gedaan op de locatie Rode Akkers in Kasterlee. De locatie was sinds 28 september 2020 verzegeld en de zegels waren nog intact ten tijde van de doorzoeking. In deze ruimte stond een metalen kubus, met op de achterzijde een dichtgeschroefde plaat. (Voetnoot 38) [bedrijf 3] is hierover bevraagd.
[persoon 7] heeft bij de Belgische politie verklaard dat hij in opdracht van [persoon 6] van [persoon 5] containers met oud ijzer transporteerde vanuit de haven van Antwerpen, ook containers die voor [verdachte] geïmporteerd waren. Op 23 maart 2020 heeft hij één van de vijf containers die voor [verdachte] bestemd was, opgehaald in Antwerpen en gelost in Kastelree. Dat deed hij onder escort van een zwarte Mercedes Vito. Op aanwijzingen van de bestuurder van deze auto heeft [persoon 7] de lading gelost. Dit kon niet in het bedrijfspand zelf, dus hij deed dit net voor de poort van het bedrijf. De bestuurder van de Mercedes Vito bracht het geloste materiaal met een bulldozer verder naar binnen. De loslocatie was volgens [persoon 7] een soort showroom en leek in niets op een metaalhandel.
[persoon 7] heeft gezien dat er alleen oud ijzer – dus geen waardevollere metalen zoals koper – in de lading zat. Aan [persoon 7] is een foto getoond van de metalen kubus die is aangetroffen bij de Rode Akkers in Kastelree. Daarop heeft [persoon 7] verklaard dat deze best in deze container kan hebben gezeten. Hij herinnerde zich in elk geval dat zoiets in het midden van de lading zat. (Voetnoot 39) Bij de rechter-commissaris heeft [persoon 7] wederom bevestigd dat er een grote box in de lading zat, die in zijn ogen overigens gewoon ijzer was. (Voetnoot 40)
De rechtbank gaat er, gelet op het voorgaande, vanuit dat de metalen kubus die in Kasterlee is gevonden, afkomstig was uit container [containernummer].
De rechtbank merkt op deze plaats overigens op dat de Belgische politie een patroon heeft geconstateerd waarbij [persoon 7] telkens uitsluitend de eerste container uit een lading van vijf transporteerde. Ten minste drie keer eerder deed hij dat ook bij ladingen van [verdachte] . De andere vier containers werden telkens door een ander transportbedrijf getransporteerd. (Voetnoot 41)
[persoon 7] is als verdachte aangemerkt in het Belgische onderzoek Costa naar de smokkel van en handel in cocaïne. (Voetnoot 42) Ditzelfde geldt voor expediteur [persoon 6] van [persoon 5] .
Overeenkomsten met een onderschept cocaïnetransport
De Belgische politie had de hiervoor beschreven metalen kubus met de dichtgeschroefde plaat al ruim vóór 27 november 2020 zien staan op de locatie in Kasterlee, maar had er toen geen bijzondere aandacht voor. Dat veranderde doordat er in oktober 2020 in de haven van Antwerpen een cocaïnetransport werd onderschept, waarbij 11,5 ton cocaïne werd aangetroffen in een zelfgelaste metalen bak, die in een originele container was geplaatst. De metalen bak waar de cocaïne in zat, had qua ontwerp sterke overeenkomsten met de metalen kubus in Kasterlee en was op bijna identieke wijze afgedekt met een metalen plaat. Om deze reden is de metalen kubus die in Kasterlee stond, alsnog nader onderzocht. (Voetnoot 43)
De rechtbank voegt toe dat het ontwerp van de metalen kubus niet het enige aspect is dat vergelijkbaar was met het onderschepte cocaïnetransport. Ook het onderschepte transport was namelijk afkomstig uit Guyana, had de haven van Antwerpen als bestemming en de dekmantel was een lading scrap, die door [bedrijf 4] werd verscheept. (Voetnoot 44) Oftewel, de herkomst, de bestemming, de aard van de lading, de metalen kubus en de verscheper kwamen overeen.
Op 27 november 2020 heeft de Belgische politie de afdekplaat aan de achterzijde van de metalen kubus verwijderd. In de kubus zagen zij een grote hoeveelheid lege plastic zakken op de bodem liggen. De politie nam een sterke geur waar in de kubus. (Voetnoot 45)
De aanwezigheid van een grote hoeveelheid lege plastic zakken op de bodem van de metalen kubus, duidt erop dat de metalen kubus met iets anders gevuld is geweest dan met oud ijzer.
Cocaïne
De rechtbank is inmiddels ingegaan op de bedrijfseconomische aspecten van het transport van vijf containers metaalschroot uit Zuid-Amerika, de bijzondere aandacht van [persoon 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] voor dit transport, de speciale behandeling van container [containernummer], het aantreffen van de metalen kubus in Kasterlee en de treffende overeenkomsten tussen het transport van [medeverdachte 1] en het onderschepte transport met 11,5 ton cocaïne. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat [medeverdachte 1] begin 2020 cocaïne heeft geïmporteerd, al dan niet voor anderen, al getrokken worden.
Chatgesprekken via Sky ECC en enkele aanvullende onderzoeksbevindingen, maken nog duidelijker wat de werkelijke inhoud was van de metalen kubus, die verstopt was in de door [medeverdachte 1] geïmporteerde container [containernummer]. (Voetnoot 46)
[persoon 1] , die nauw betrokken was bij het binnenhalen van deze vracht, heeft in de chats een coördinerende rol. Zo laat [persoon 1] op 21 maart 2020 via Sky ECC aan “[accountnaam]” weten dat na het weekend moet worden bekeken hoe men “het” uit België weg krijgt. Hij vraagt [accountnaam] “Zallen we 30K doen nu?” Hij merkt op dat dit toch netjes is, niet weinig, maar juist “goed geld”. Het is de rechtbank bekend en het blijkt ook uit openbare bronnen, dat € 30.000 destijds een reële groothandelprijs was voor een kilo cocaïne.
In een chatgroep van [persoon 1] en andere verdachten uit het Belgische onderzoek Costa, schrijft een van de groepsleden op 24 maart 2020 dat ze eraan gaan beginnen zodra de grens open is, dat het werk op ze wacht, maar dat het even niet anders is. Dit gesprek vindt plaats een dag nadat [persoon 7] de container heeft gelost in Kasterlee.
Op 30 maart 2020 schrijft hetzelfde groepslid dat ze bezig zijn met een oplossing om de grens te passeren en dat het begin volgende week gaat gebeuren. Op woensdag 1 april 2020 schrijft hij “Maandag vliegen we der in dus vanaf dinsdag moet er gewerkt worden”.
Op maandag 6 april 2020 blijkt uit de berichten dat enkele groepsleden volop aan het lossen en tellen zijn. Daarbij worden foto’s gedeeld van diverse verpakte blokken op stapels. (Voetnoot 47) De rechtbank herkent hierop ambtshalve de kenmerkende wijze waarop cocaïne wordt verpakt.
Uit de combinatie van de inhoud van de berichten en zendmastgegevens, wordt duidelijk dat groepsleden bezig zijn met het verplaatsen van “blokken” vanuit Kasterlee in België naar Susteren in Nederland. Telkens wordt gemeld hoeveel blokken of stuks er worden vervoerd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat met “blokken” wordt gedoeld op verpakte kilo’s cocaïne.
Een groepslid merkt in de chat grappend op dat er met “vix” wordt gesmeerd (6 april 2020, 12:48 uur) en dat hij zich gaat wassen omdat hij naar “vix” ruikt (6 april 2020, 22:55 uur). In het dossier worden deze berichten in verband gebracht met de sterke geur die de Belgische agenten hebben geroken in de metalen kubus in Kasterlee. Het smeersel van Vicks is bekend om de sterke mentholgeur en een dergelijk smeersel kan gebruikt worden om drugshonden te misleiden. (Voetnoot 48)
Om 15:10 uur vraagt [persoon 1] aan “ [persoon 8] ” of hij al terug is in de loods en of de kubus al leeg is. Om 17.09 uur geeft [persoon 8] aan dat hij gaat vertrekken en 850 stuks bij zich heeft. Rond die tijd maakt zijn telefoon contact met een zendmast die in de buurt van de loods aan de Rode Akkers te Kasterlee staat. De rechtbank ziet in deze bevindingen een duidelijke link met de metalen kubus die in Kasterlee is gevonden.
Om 17:10 uur laat één van de groepsleden weten dat hij “400” gewapend laat bewaken en tegen 18:00 uur laat [persoon 1] weten dat de werkzaamheden voor die dag worden gestaakt en de rest de volgende dag komt, omdat ze zojuist bijna in een fuik zijn gereden. De rechtbank ziet hierin bevestigd dat de groepsleden zich bezighouden met zeer kostbare waren, die niet bij een grens- of verkeerscontrole ontdekt mogen worden.
Op dinsdag 7 april 2020 in de vroege ochtend worden de werkzaamheden kennelijk hervat. Om 06:02 wordt weer een foto gedeeld met de kenmerkend verpakte blokken. [persoon 1] appt [persoon 8] om 13:58 uur dat hij een finale telling wil. Uiteindelijk geeft [persoon 8] om 18:07 uur aan dat hij in totaal 4950 heeft geleverd. (Voetnoot 49) Gezien de communicatie over het verplaatsen van blokken, de afbeeldingen die daarbij zijn gedeeld en de beschreven zendmastgegeven, gaat de rechtbank ervan uit er 4.950 blokken – oftewel kilo’s cocaïne – van Kasterlee naar Susteren zijn gebracht.
Conclusie ten aanzien van het daderschap van [medeverdachte 1]
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de invoer van 4.950 kilogram cocaïne door [medeverdachte 1] . De import van de container met cocaïne is gelet op het voorgaande volledig geïncorporeerd in de bedrijfsvoering, wat de rechtbank tot de conclusie brengt dat deze kan worden toegerekend aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft hierbij samengewerkt met verdachten uit het Belgische onderzoek Costa, onder wie [persoon 1] .
Het feitelijk leidinggeven door verdachte.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft als bestuurder van [medeverdachte 1] minst genomen opzettelijk toegestaan dat zij, [medeverdachte 1] , legitimiteit gaf aan een deklading van metaalschroot ten behoeve van een cocaïnetransport. De wetenschap en het opzet van verdachte blijkt zonder meer uit zijn SKY-ECC bericht van 22 maart 2020 waarin hij [medeverdachte 4] opdraagt om alert te blijven met hun container en hem op de hoogte te houden. (Voetnoot 50) Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat het verdachte is die in verschillende SKY-ECC berichten geduid wordt als zijnde de baas van [medeverdachte 1] die akkoord moet geven over prijsonderhandelingen en andere aspecten van de criminele activiteiten waarmee [medeverdachte 1] zich bezig hield (Voetnoot 51).
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van verdachte en zijn rol bij het door de rechtspersoon begane strafbare feit, dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de onder feit 5 tenlastegelegde gedraging van [medeverdachte 1] . Dit betekent dat het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard.
3.3.2. De verweren van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen omdat:
de gestelde ontmoeting tussen verdachte, [persoon 9] en [persoon 1] niet voor het bewijs kan worden gebruikt;
de aankoop van schroot uit Guyana vermoedelijk wel winstgevend was;
het niet vaststaat dat de metalen kubus is gezien bij het ledigen van de container;
de in een chatgesprek tussen leden van de Belgische Costa-groepering gestuurde foto niet de inhoud kan zijn van de voor [medeverdachte 1] bestemde container;
geen sprake is van opzet op in- en uitvoer in Nederland.
Het onder 1 genoemde verweer behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen nadere bespreking omdat het desbetreffende bewijsmiddel niet door haar wordt gebezigd. De verweren onder 4 en 5 vinden naar het oordeel van de rechtbank hun weerlegging in de hiervoor gegeven bewijsoverwegingen en in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
De suggestie van de verdediging dat het transport waardevol roestvrijstaal zou kunnen bevatten wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen. Alles wijst erop dat de deklading uit oud ijzer of schroot bestond. [persoon 7] heeft dat gezien, het staat op de transportdocumenten en de factuur van [bedrijf 2] en de inhoud van de vier containers die wel bij [medeverdachte 1] zijn gelost, is geboekt als ‘ijzer knip’. (Voetnoot 52)
De (voorwaardelijke) (getuigen)verzoeken.
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring, zal zij ook de voorwaardelijke getuigenverzoeken van de verdediging beoordelen. De verdediging heeft in haar pleidooi verzocht:
om de verbalisanten die het proces-verbaal van observatie met betrekking tot de vermoedelijke ontmoeting tussen [persoon 9] en medeverdachte [medeverdachte 5] hebben opgemaakt als getuigen te horen;
om een schouw te organiseren om de omvang van de metalen kubus te doen bepalen.
De rechtbank heeft het proces-verbaal van observatie met betrekking tot de vermoedelijke ontmoeting tussen [persoon 9] en medeverdachte [medeverdachte 5] niet als bewijs gebezigd. Gelet hierop behoeft het verzoek van de verdediging naar het oordeel van de rechtbank geen verdere bespreking.
De rechtbank acht het organiseren van een schouw om de specifieke omvang van de metalen kubus te bepalen niet noodzakelijk. Zij acht zich voldoende voorgelicht en ontleent het aantal blokken dat kennelijk in de metalen kubus verstopt zat, aan de concrete getallen die uit de bewijsmiddelen naar voren komen.
3.4.1. Beoordeling feit 1 (witwassen)
Met betrekking tot feit 1 zal de rechtbank zich baseren op het beoordelingskader voor witwassen (6-stappenplan). De rechtbank overweegt als volgt.
De voorwerpen die onderwerp zouden zijn van witwassen
Aan verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen ongeveer 151.000.000 kilo metaal/schroot en € 127.751.466 heeft witgewassen in de tenlastegelegde periode. Het OM heeft het tenlastegelegde totaalgewicht en totaalbedrag gebaseerd op de 25.500 contantbonnen die in de tenlastegelegde periode zijn opgemaakt. Volgens deze documenten heeft [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode ongeveer 151.000.000 kilo metaal/schroot ingekocht tegen contante betaling van in totaal € 127.751.466.
De rechtbank kan het OM niet volledig volgen in deze aantallen, nu volgens het OM – en ook naar het oordeel van de rechtbank – de contantbonnen voor een zeer groot deel valselijk zijn opgemaakt. Dat een groot deel van deze contantbonnen vals zijn, betekent dat niet kan worden uitgegaan van de gewichten en bedragen zoals deze hierop zijn opgenomen. Dat brengt met zich dat voor de rechtbank niet duidelijk is hoe veel kilo metaal / schroot door [medeverdachte 1] is ontvangen in de tenlastegelegde periode, en ook niet exact duidelijk is hoe veel geld bij [medeverdachte 1] aanwezig is geweest. Wel is duidelijk dat er grote hoeveelheden metaal zijn verkocht door [medeverdachte 1] aan bonafide bedrijven. Deze hoeveelheden metaal zullen eerst in bezit moeten zijn gekomen van [medeverdachte 1] .
Daarnaast is duidelijk dat [medeverdachte 1] grote hoeveelheden geld heeft ontvangen. Veruit het grootste deel van de ontvangen gelden in de tenlastegelegde periode, namelijk in totaal € 85.703.155,10, bestond uit leveringen van contant geld door geldtransportbedrijven (€ 62.960.000) en contante bankopnamen (€22.743. 155,10). Daarnaast is er volgens de cijfers in zowel het bestand kasboek.xls als het bestand kasgeld.xls nog een stroom aan contante inkomsten van ongeveer € 17.000.000,-. De rechtbank gaat er vanuit dat deze voorwerpen – circa € 102.000.000,- aan geld en een grote hoeveelheid metaal – in ieder geval aanwezig zijn geweest bij [medeverdachte 1] . Ten aanzien van deze hoeveelheden zal de rechtbank het 6-stappenplan doorlopen.
Stap 1 Is er sprake van een bekend gronddelict?
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een bekend gronddelict. Weliswaar komt de rechtbank tot het oordeel dat bij [medeverdachte 1] verschillende strafbare feiten zijn gepleegd, waar zonder meer geld mee moet zijn verdiend, maar het is voor de rechtbank niet mogelijk om specifiek te duiden uit welke concrete misdrijven bepaalde hoeveelheden metaal of geld afkomstig zijn.
Stap 2 Is er een vermoeden van witwassen?
De rechtbank is van oordeel dat er zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Dit is allereerst gebaseerd op de vaststelling dat weegbonnen, contantbonnen en kasboek.xls vals zijn opgemaakt. [medeverdachte 1] heeft er – met [medeverdachte 4] en onder leiding van verdachte – een gefingeerde boekhouding op nagehouden, die bestemd was om als echt en onvervalst te gebruiken. Dit gegeven vormt op zichzelf een belangrijke basis voor de witwasverdenking. Aanvullend overweegt de rechtbank het volgende.
De vaststelling dat weegbonnen, contantbonnen en kasboek.xls vals zijn opgemaakt, impliceert dat er in werkelijkheid geen talloze particulieren zijn geweest die de grote hoeveelheden metaal hebben geleverd. Nu [medeverdachte 1] wel een grote hoeveelheid metaal aan (buitenlandse) afnemers heeft geleverd, ging het daarbij dus kennelijk om metaal waarvan de herkomst verborgen (buiten de boekhouding) moest blijven. In dit verband wordt in het dossier onder meer gewag gemaakt van niet verantwoorde ladingen metaal uit Italië (Voetnoot 53) en de inkoop van gestolen metalen van Roemenen. (Voetnoot 54) Dat tezamen levert naar het oordeel van de rechtbank zonder meer het vermoeden op van witwassen ten aanzien van het metaal.
De vaststelling dat weegbonnen, contantbonnen en kasboek.xls valselijk zijn opgemaakt, impliceert ook dat er geen € 127.751.466 is betaald aan vele particulieren die metaal kwamen brengen. Kennelijk moest dus verborgen blijven (buiten de boekhouding) aan wie (een deel van) het geld wél is toegekomen. Het dossier bevat sterke aanwijzingen dat [medeverdachte 1] - met of onder leiding van anderen – onder meer geld heeft verdiend met de verkoop van niet legaal verkregen metalen, (Voetnoot 55) het witwassen van crimineel geld van derden (Voetnoot 56) en het meewerken aan de import van cocaïne. (Voetnoot 57) Dat laatste heeft de rechtbank in dit vonnis ook bewezen verklaard. Het geld dat met deze misdrijven is verkregen kan contant, maar ook giraal zijn binnengekomen onder een legaal ogende noemer, zoals inkomsten uit metaalhandel. Door giraal geld contant te maken – wat [medeverdachte 1] continu en op grote schaal deed (Voetnoot 58) – en het vervolgens administratief te doen voorkomen alsof het aan particulieren werd uitbetaald, konden degenen aan wie het contante geld in werkelijkheid toekwam, buiten beeld blijven. Dat tezamen levert naar het oordeel van de rechtbank eveneens het vermoeden op van witwassen ten aanzien van de geldbedragen.
Stap 3 heeft verdachte een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld of metalen?
De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer en zakelijk weergegeven verklaard dat de bij de accountant ingeleverde kasboeken (kasboek.xls) geheel kloppend zijn en dat er wel dagelijks vele particulieren langskwamen om grote hoeveelheden metalen langs te brengen.
Stap 4 is de verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk?
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring die verdachte heeft afgelegd aantoonbaar onjuist. De rechtbank heeft onder 3.1.1 en 3.1.2 uitvoerig gemotiveerd waarom zij bewezen acht dat kasboek.xls en een groot aantal weegbonnen en contantbonnen vals zijn opgemaakt. De verklaring van verdachte biedt geen tegenwicht aan het daarop gebaseerde witwasvermoeden.
De conclusie.
Gelet op het voorgaande is geen andere conclusie mogelijk dan dat een grote hoeveelheid metaal en/of schroot en enig geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Hoeveel particulieren wél daadwerkelijk metalen hebben gebracht en daarvoor contant zijn betaald, kan de rechtbank niet vaststellen. Om die reden zal zij niet het witwassen van de volledige 151.000.000 kilo metaal of schroot en het totale geldbedrag van € 127.751.466 bewezen verklaren.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van witwassen. Uit de reeds hiervoor beschreven hoeveelheden en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat verdachte in de uitoefening van haar bedrijf zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
3.4.2. De verweren van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen omdat:
een deel van de door de FIOD geuite vermoedens naar de aard niet kunnen leiden tot witwassen;
een voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is afgelegd.
Het onder 1 genoemde verweer en de daarin door de verdediging opgenomen (sub)verweren vindt zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de bijbehorende bijzondere bewijsoverwegingen. Het onder 2 genoemde verweer is hiervoor reeds door de rechtbank besproken. Anders dan door de verdediging is bepleit heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid gehad om zijn verklaring te ondersteunen met bewijsmiddelen en/of stukken. Het enkele gegeven dat diverse getuigenverzoeken van de verdediging zijn afgewezen en dat verdachte zich moest houden aan zijn schorsingsvoorwaarden maakt niet dat het recht op een eerlijk proces hiermee is geschonden. Immers zien de verzochte getuigen slechts op één van de witwasindicatoren zoals deze hiervoor zijn weergegeven. De verklaringen van verdachte zijn, gelet op de hiervoor genoemde witwasindicaties in samenhang bezien, op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en onvoldoende concreet en/of verifieerbaar.
De (voorwaardelijke) (getuigen)verzoeken.
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt zal zij tevens toekomen aan de door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoeken. De verdediging heeft in haar pleidooi verzocht:
om de Roemeense leveranciers van metalen volgens kasboek.xls te horen als getuige;
om [persoon 10] , [persoon 11] , [persoon 12] , [persoon 13] en [persoon 14] te horen als getuigen;
om [persoon 9] , [persoon 1] , [persoon 15] en [persoon 16] te horen als getuigen;
om (een representatieve selectie van) de in DOC-198 genoemde leveranciers, [persoon 3] , [persoon 2] , [persoon 17] , [persoon 18] , [persoon 19] , [persoon 20] , [persoon 21] en [persoon 22] als getuigen te horen.
De rechtbank heeft deze getuigenverzoeken al tweemaal eerder op de regiezitting van 2 juli 2024 en op de terechtzitting van 5 maart 2025 afgewezen. De door de verdediging verzochte personen betreffen geen van alle Keskin-getuigen. De rechtbank dient te beoordelen of het noodzakelijk is dat de getuigen worden gehoord in de onderhavige procedure. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Het vermoeden dat sprake is van witwassen is voor een groot deel gestoeld op de constatering dat sprake is geweest van een valse administratie binnen [medeverdachte 1] , waardoor de daadwerkelijke verkopers van door [medeverdachte 1] ingekochte metalen zijn verhuld. Hierover kan geen van de verzochte getuigen verklaren. Daarnaast zijn andere vermoedens van witwassen meegewogen. Gelet op het zwaartepunt van het vermoeden en de grote hoeveelheid aanvullende bevindingen, is de rechtbank van oordeel dat geen van de bevindingen op zichzelf als doorslaggevend kan worden aangemerkt. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak tot het toewijzen van de verzoeken, en wijst de herhaalde getuigenverzoeken af.
3.5.1. Beoordeling van feit 4.
Een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Deze aanwijzingen vormen evenwel geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken. Een samenwerkingsverband kan toevallig en in de loop der tijd ontstaan, omdat men ‘werkendeweg’ ontdekt dat men een gezamenlijk doel heeft waarvan de realisering met duurzame samenwerking gediend is. Een los verband van reeds lang met elkaar samenwerkende personen die telkens hetzelfde type misdrijven plegen kan ook een organisatie zijn in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Het is echter niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is of dat de organisatie de uitsluitende bedoeling heeft misdrijven te plegen. Voor het bewijs van het oogmerk kan betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Een persoon is deelnemer aan de organisatie indien hij of zij behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel indien hij of zij dergelijke gedragingen ondersteunt. Hij of zij dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de hierna in de bewezenverklaring genoemde personen gedurende een langere periode regelmatig hebben samengewerkt met als gemeenschappelijk doel het witwassen van gelden en metalen, het plegen van valsheid in geschrifte, het voorhanden hebben van valse reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen en het faciliteren van (dekladingen voor) de import van cocaïne.
Binnen dit samenwerkingsverband waren verschillende activiteiten te onderscheiden, namelijk het inkopen van uit misdrijf afkomstige schroot, het verhullen van die inkoop door administratief te pretenderen dat deze schroot afkomstig is van legitieme particuliere leveringen, het opmaken van een valse administratie om andere inkomstenbronnen, zoals cocaïne-import en witwassen van gelden voor criminele derden, te verhullen, het meegeven van contante gelden ten behoeve van de aankoop van nieuwe uit misdrijf afkomstige metalen in het buitenland, het laden en afleveren van uit misdrijf afkomstige metalen en het contant maken van de gelden die verdiend zijn door middel van de verkoop van uit misdrijf afkomstige schroot. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de deelnemers aan de organisatie ieder hun eigen rol hadden. Niet elke deelnemer van de criminele organisatie was op de hoogte van elk misdrijf dat plaats vond.
Uit de verklaringen van de medeverdachten en de inhoud van de SKY-ECC berichten alsmede uit de bedrijfsstructuur van [medeverdachte 1] valt op te maken dat verdachte als leider heeft gefungeerd binnen het criminele samenwerkingsverband. Zo bepaalde hij welke chauffeur met hoeveel geld op pad ging en legde medeverdachte [medeverdachte 4] verantwoording aan hem af voor wat betreft de kasadministratie. Ook blijkt uit de SKY-ECC berichten dat het verdachte is geweest die bepaalde wat [medeverdachte 1] verdiende voor het faciliteren van dekladingen voor vermoedelijk meerdere drugstransporten.
3.5.2. De verweren van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen omdat:
er geen bewezenverklaring kan volgen voor de onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten;
de vermoedens van de FIOD onvoldoende zijn om vast te stellen dat de organisatie daadwerkelijk het oogmerk had om deze strafbare feiten te (willen) plegen
niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op de deelname aan de criminele organisatie;
verdachte in de tenlastegelegde periode geen bestuurder is geweest van [medeverdachte 1] ;
[medeverdachte 4] degene is geweest die het voortouw heeft genomen bij de strafbare feiten en daartoe het initiatief heeft ontplooid.
Het verweer onder 1 vindt zijn weerlegging in al hetgeen hiervoor door de rechtbank is overwogen. Ten aanzien van het verweer onder 2 en 3 merkt de rechtbank op dat zij van oordeel is dat het oogmerk blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen. Immers blijkt hieruit dat de bedrijfsvoering van [medeverdachte 1] op zodanige wijze vervlochten is geraakt met het plegen van valsheid in geschrifte, witwashandelingen, het voorhanden hebben van valse ID-bewijzen en met het faciliteren van een drugstransport dat het opzet op deelnemen van verdachte aan de organisatie en het oogmerk van de criminele organisatie hiermee een gegeven is.
Ten aanzien van het verweer onder 4 merkt de rechtbank op dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen vast is komen te staan dat verdachte feitelijk gezien ‘de baas’ was binnen [medeverdachte 1] BV en door haar werknemers ook zo werd gezien. Het enkele feit dat medeverdachte Burhenne op papier algemeen directeur was is onvoldoende redengevend om tot een ander oordeel te komen.
Ten aanzien van het verweer onder 5 merkt de rechtbank op dat voor de beantwoording van de vraag of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [medeverdachte 1] verrichte gedraging niet wettig en overtuigend bewezen hoeft te worden dat het verdachte is geweest die het initiatief heeft genomen om de strafbare feiten te plegen.
Ten aanzien van het algemene verzoek van de verdediging om bij een eventuele bewezenverklaring van een of meerdere feiten gemotiveerd uit te leggen waarom de eerder niet-toegewezen getuigen geen ontlastende verklaring hadden kunnen afleggen merkt de rechtbank op dat het verzoek van de verdediging uitgaat van een eis die het strafprocesrecht niet kent. Het is aan de verdediging om gemotiveerd aan te geven waarom het horen van de getuige à decharge van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) te nemen beslissing.