Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:3120

Op 3 June 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 82.269155.23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:3120. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
82.269155.23
Datum uitspraak:
3 June 2025
Datum publicatie:
2 June 2025

Indicatie

Onderzoek Ramallah60. Rechtbank legt in haar vonnis door middel van het zes-stappenplan uit waarom de geldbedragen en het metaalschroot die verdachte voorhanden heeft gehad (geheel of gedeeltelijk) (onmiddellijk of middelijk) van misdrijf afkomstig zijn. Daarnaast gaat de rechtbank in op de vraag of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen en/of metalen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank spreekt wegens gebrek aan bewijs verdachte vrij van het primair tenlastegelegde opzetwitwassen. Wel komt zij tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen (meermalen gepleegd). Ten slotte spreekt de rechtbank verdachte vrij van deelname aan een criminele organisatie. Alhoewel de rechtbank oog heeft voor de beperkte rol van verdachte acht zij, gelet op de aard, ernst en duur van het door verdachte gepleegde feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Team strafrecht

Parketnummer: 82.269155.23

Datum uitspraak: 3 juni 2025.

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1978] ,

wonende te [adres 1] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juli 2024, 5 maart 2025, 7 maart 2025, 10 maart 2025, 11 maart 2025, 14 maart 2025 en 26 mei 2025 (sluiting).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

1
De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 maart 2024.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1

hij, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2016 tot en met 11 juli

2020 te Venlo, in elk geval in Nederland en/of in Duitsland en/of in Italië, althans

in Europa, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen

meermalen, althans eenmaal (telkens) van het plegen van witwassen een

gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn

medeverdachte(n) (telkens) (van) (een) voorwerp(en) te weten onder meer:

151.000.000 kg metaal/schroot, in elk geval een (grote) hoeveelheid (edel)metaal en/of schroot en/of

- een of meer (contante) geldbedrag(en) van totaal ongeveer € 127.751.466, althans

een bedrag van € 6.124.950, althans enig geldbedrag,

(sub a)

de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel - heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren,

(sub b)

heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of

middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en hij, verdachte, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de uitoefening van zijn beroep en/of bedrijf;

2

hij, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 11 juli 2020 te Venlo, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten (onder andere)

[medeverdachte 1] en

[medeverdachte 2] en

[medeverdachte 3] en

[medeverdachte 4] en

[medeverdachte 5] en

[medeverdachte 6] en

[medeverdachte 7] ,

welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven;
2
De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen

3
De bewijsoverwegingen.

Inleiding.

Verdachte was gedurende de tenlastegelegde periode in dienst bij [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ) als (internationaal) vrachtwagenchauffeur.

[medeverdachte 7] is een groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen. De onderneming is gestart in de jaren ’90 en is tot op de dag van vandaag actief. [medeverdachte 7] was en is gevestigd aan de [adres 2] in Venlo.

Op 18 juni 2020 is de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) het opsporingsonderzoek Ramallah60 gestart. Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek, is de verdenking ontstaan dat [medeverdachte 7] jarenlang samen met anderen – onder wie verdachte –

geldbedragen en metalen en/of schroot heeft witgewassen en deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie.

De verdenking dat bij [medeverdachte 7] geldbedragen en metalen en/of schroot zijn witgewassen, wordt onder meer ingekleurd door onderzoeksbevindingen die erop duiden dat [medeverdachte 7] haar bedrijfsadministratie heeft vervalst, valse identiteitsbewijzen voorhanden heeft gehad en een rol heeft gespeeld bij de import van een container met daarin cocaïne vanuit Zuid-Amerika.

De vragen die de rechtbank moet beantwoorden is of de geldbedragen en metalen en/of schroot die verdachte – al dan niet in het kader van zijn werkzaamheden voor [medeverdachte 7] – voorhanden had, van misdrijf afkomstig waren en zo ja, in hoeverre verdachte dit wist, bewust de aanmerkelijke kans daarop aanvaardde of dit redelijkerwijs moest vermoeden.

Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte deelnam aan een criminele organisatie met [medeverdachte 7] en anderen.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier heeft gerekwireerd tot een integrale bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van beide

tenlastegelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 hooguit tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van schuldwitwassen.

Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De leeswijzer.

Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank in de hierna volgende bijzondere bewijsoverwegingen telkens kort verwijzen naar de vindplaats van het bewijsmiddel waar zij zich op baseert. Het bewijsmiddel waarnaar wordt verwezen maakt onderdeel uit van de bewijsmiddelenbijlage.

3.1.

Beoordeling feit 1 (witwassen)

Uit misdrijf afkomstig

Als werknemer van [medeverdachte 7] had verdachte in de tenlastegelegde periode metalen en/of schroot en geldbedragen van [medeverdachte 7] voorhanden. In de strafzaak tegen [medeverdachte 7] heeft de rechtbank geconcludeerd dat het niet anders kan zijn, dan dat een grote hoeveelheid geld en van [medeverdachte 7] van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank schetst in het kort hoe zij tot die slotsom is gekomen.

Aan [medeverdachte 7] is verweten dat zij samen met anderen ongeveer 151.000.000 kilo metaal/schroot en uitgaande geldstroom van € 127.751.466 heeft witgewassen in de tenlastegelegde periode. Het OM heeft het tenlastegelegde totaalgewicht en totaalbedrag gebaseerd op de 25.500 contantbonnen, die in de tenlastegelegde periode zijn opgemaakt bij [medeverdachte 7] . Volgens deze documenten heeft [medeverdachte 7] in de tenlastegelegde periode ongeveer 151.000.000 kilo metaalschroot ingekocht van particulieren tegen contante betaling van in totaal € 127.751.466.

De rechtbank heeft in de strafzaak van [medeverdachte 7] bewezen verklaard dat een groot deel van de contantbonnen valselijk zijn opgemaakt. Dit betekent dat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat de hiervoor genoemde totale geldsom en het totale gewicht aan metalen en/of schroot daadwerkelijk bij [medeverdachte 7] aanwezig waren. De rechtbank gaat er wel vanuit dat er grote hoeveelheden metaal aanwezig moeten zijn geweest. Verder is aannemelijk dat de inkomende geldstroom wel ongeveer juist is verantwoord. Het gaat om een bedrag van ongeveer € 102.000.0000,00, waarover tussen de officier van justitie en de verdediging ook geen wezenlijk verschil van inzicht bestaat.

Het verwijt aan verdachte is dat hij ofwel al het illegale geld en metaal dat bij [medeverdachte 7] aanwezig was, voorhanden had, dan de wel specifieke geldsom van € 6.124.950,-. Deze geldsom is gebaseerd op het bestand kasgeld.xls, dat op de computer van medeverdachte [medeverdachte 4] is aangetroffen. Daarin staat dat verdachte in totaal € 6.124.950,- aan contante gelden uit de kas van [medeverdachte 7] heeft meegekregen.

De rechtbank gaat eerst in op de vraag of een deel van het geld en metaal dat bij [medeverdachte 7] aanwezig was, afkomstig was van misdrijf. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Vervolgens gaat de rechtbank in op de vraag of verdachte zich op zijn beurt ook schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het illegale geld en metaal dat bij [medeverdachte 7] aanwezig was, dan wel een deel daarvan.

Stap 1 Is er ten aanzien van het bij [medeverdachte 7] aanwezige geld, metaal en/of schroot sprake van een bekend gronddelict?

Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een bekend gronddelict. Weliswaar blijkt uit het dossier dat er binnen het bedrijf [medeverdachte 7] verschillende strafbare feiten zijn gepleegd, waar zonder meer geld mee moet zijn verdiend, maar het is voor de rechtbank niet mogelijk om specifiek te duiden uit welke concrete misdrijven bepaalde hoeveelheden metaal of geld afkomstig zijn.

Stap 2 Is er een vermoeden van witwassen?

De rechtbank is van oordeel dat er zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Dit is allereerst gebaseerd op de vaststelling dat [medeverdachte 7] er een gefingeerde boekhouding op heeft nagehouden, die bestemd was om als echt en onvervalst te gebruiken. Bij [medeverdachte 7] was sprake van twee kasadministraties, kasboek.xls en kasgeld.xls. Kasboek.xls vormde de basis voor de boekhouding en werd onderbouwd met contantbonnen en weegbonnen. Deze contant- en weegbonnen waren grotendeels vals. Het onderzoek van de FIOD heeft uitgewezen dat de weergave in het bestand kasgeld.xls veel beter aansluit bij de werkelijke gang van zaken dan de weergave in de kasboek.xls.

Dit gegeven vormt op zichzelf een belangrijke basis voor de witwasverdenking. Aanvullend overweegt de rechtbank het volgende.

De vaststelling dat weegbonnen, contantbonnen en kasboek.xls vals zijn opgemaakt, impliceert dat er in werkelijkheid geen talloze particulieren zijn geweest die de grote hoeveelheden metaal hebben geleverd. Nu [medeverdachte 7] wel een grote hoeveelheid metaal aan (buitenlandse) afnemers heeft geleverd, ging het daarbij dus kennelijk om metaal waarvan de herkomst verborgen (buiten de boekhouding) moest blijven. In dit verband wordt in het dossier onder meer gewag gemaakt van niet verantwoorde ladingen metaal uit Italië (Voetnoot 1) en de inkoop van gestolen metalen van Roemenen. (Voetnoot 2) Dat tezamen levert naar het oordeel van de rechtbank zonder meer het vermoeden op van witwassen ten aanzien van het metaal.

De vaststelling dat weegbonnen, contantbonnen en kasboek.xls valselijk zijn opgemaakt, impliceert ook dat er geen € 127.751.466 is betaald aan vele particulieren die metaal kwamen brengen. Kennelijk moest dus verborgen blijven (buiten de boekhouding) aan wie (een deel van) het geld wél is toegekomen. Het dossier bevat sterke aanwijzingen dat [medeverdachte 7] - met of onder leiding van anderen – onder meer geld heeft verdiend met de verkoop van niet legaal verkregen metalen, (Voetnoot 3) het witwassen van crimineel geld van derden (Voetnoot 4) en het meewerken aan de import van cocaïne. (Voetnoot 5) Het geld dat met deze misdrijven is verkregen kan contant, maar ook giraal zijn binnengekomen onder een legaal ogende noemer, zoals inkomsten uit metaalhandel. Door giraal geld contant te maken – wat [medeverdachte 7] continu en op grote schaal deed (Voetnoot 6) – en het vervolgens administratief te doen voorkomen alsof het aan particulieren werd uitbetaald, konden degenen aan wie het contante geld in werkelijkheid toekwam, buiten beeld blijven. Dat tezamen levert naar het oordeel van de rechtbank eveneens het vermoeden op van witwassen ten aanzien van de geldbedragen.

Stap 3: Heeft [medeverdachte 7] een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld of metalen?

De vertegenwoordiger van [medeverdachte 7] heeft onder meer en zakelijk weergegeven verklaard dat de bij de accountant ingeleverde kasboeken (kasboek.xls) geheel kloppend zijn.

Stap 4 Is de verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk?

Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring die namens [medeverdachte 7] is afgelegd aantoonbaar onjuist en biedt die daarom geen tegenwicht aan het daarop gebaseerde witwasvermoeden.

Tussenconclusie.

Gelet op het voorgaande is geen andere conclusie mogelijk dan dat een grote hoeveelheid metaal en/of schroot en een groot geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

Wist verdachte dat de goederen uit misdrijf afkomstig waren?

Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank over de rol van verdachte het volgende. De rechtbank gaat, anders dan door de verdediging bepleit, uit van de juistheid van het bestand kasgeld.xls. Daaruit blijkt dat verdachte in de periode tussen 28 november 2017 en 19 juni 2020 in totaal 49 keer contant geld heeft ontvangen uit de kas van [medeverdachte 7] , tot een totaalbedrag van € 6.124.950,-. Het gaat om forse geldbedragen, tot wel € 200.000,- per keer. (Voetnoot 7) Twee keer is bij een terugstorting in het bestand kasgeld.xls de naam van verdachte genoemd, tot een totaalbedrag van € 13.500,-. De overige keren is er geen geld teruggestort.

Uit whatsapp-verkeer tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] , bestuurders van [medeverdachte 7] in de tenlastegelegde periode, is af te leiden dat verdachte geldbedragen meekreeg als hij naar Duitsland of Italië reed voor [medeverdachte 7] . Deze whatsappberichten zijn te linken aan de uitboekingen in het bestand kasgeld.xls. Daarnaast blijkt uit de rittenstaten, gecombineerd met het bestand afnemers.xls en de geldbedragen die volgens kasgeld.xls zijn meegegeven aan verdachte, dat hij een aantal keer metalen moet hebben ingekocht in Italië. (Voetnoot 8)

Verdachte heeft erkend dat hij weleens geld uit de kas van [medeverdachte 7] heeft gekregen. Volgens hem was dat om bij medeverdachte [medeverdachte 5] thuis af te geven, of om in Duitsland klanten te betalen. Hij heeft aangegeven dat hij het geld niet telde en dat hij denkt dat het minder was dan de ruim € 6 miljoen die in het bestand kasgeld.xls genoemd is. De rechtbank volgt deze verklaring niet. De rechtbank gaat uit van de hoogte en frequentie zoals genoemd in het bestand kasgeld.xls.

Voor het overige zijn in het dossier geen – relevante – bevindingen aangetroffen over de rol en wetenschap van verdachte binnen het bedrijf.

Met bovenstaande vaststellingen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte wetenschap heeft gehad van de inkoop van gestolen goederen of anderszins ladingen met een niet legale herkomst. Daarnaast is het zo dat hoewel de rechtbank het moeilijk voorstelbaar vindt dat medewerkers van [medeverdachte 7] geen enkele wetenschap hebben gehad van het criminele reilen en zeilen binnen [medeverdachte 7] , daarvan uit het onderzoek niet is gebleken. Verdachte speelde geen rol in de administratieve kant van het bedrijf, waardoor de valsheid in geschrifte die daar plaatsvond en de verbloeming van de herkomst van inkomend metaal buiten zijn wetenschap om heeft kunnen plaatsvinden. Het dossier bevat, concluderend, geen bewijs dat verdachte een andere of grotere rol had dan het meenemen van grote contante geldbedragen wanneer hij voor [medeverdachte 7] naar onder andere Italië en Duitsland reed.

De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande geen bewijs dat verdachte wist dan wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het geld dat hij uit de kas van [medeverdachte 7] meenam en de metalen en/of schroot die hij als medewerker van [medeverdachte 7] voorhanden had, uit misdrijven – waaronder witwassen – afkomstig waren. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het primair tenlastegelegde opzetwitwassen.

Moest verdachte redelijkerwijs vermoeden dat geld en metalen en/of schroot uit misdrijf afkomstig waren?

De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ten aanzien van het metaal/schroot negatief moet worden beantwoord. Uit het dossier blijkt niet van feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat verdachte ten aanzien van enig metaal/schroot redelijkerwijs moest vermoeden dat deze (ten dele) uit misdrijf afkomstig is geweest.

Dat is anders voor de geldbedragen die verdachte heeft meegekregen.

De rechtbank is van oordeel dat, ook in de metaalhandel waarbinnen het werken met contant geld meer gangbaar is, verdachte moet hebben opgekeken van de hoogte en de frequentie van de contante geldbedragen die hij meekreeg naar Italië en Duitsland. In december 2017 kreeg hij in totaal € 325.000,00 mee en in januari 2018 kreeg hij in totaal € 390.000,00 mee. (Voetnoot 9) Verdachte had gelet op de hoogte van de geldbedragen kunnen vermoeden dat (een deel van) de geldbedragen redelijkerwijs uit misdrijf afkomstig waren. Immers zal een ieder die van zijn of haar werkgever zonder goede reden een dergelijk groot mee krijgt op een rit naar het buitenland redelijkerwijs vragen waar dit geld dan voor bedoeld is, waarom een en ander niet giraal betaald kan worden en wat er specifiek van hem in dat kader verwacht wordt. Nu verdachte dit telkens heeft nagelaten heeft hij zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van geld uit de kas van [medeverdachte 7] .

3.2.Vrijspraak feit 2 (deelname aan een criminele organisatie)

Een voorwaarde voor bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is, dat de deelnemer weet dat de organisatie een oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven. Zoals hiervoor reeds overwogen, bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte wist dat er bij [medeverdachte 7] sprake was van het plegen van misdrijven. Dat brengt met zich dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van deelname aan een criminele organisatie.

3.3.

De (voorwaardelijke) getuigenverzoeken.

Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt zal zij tevens toekomen aan de door de verdediging gedane voorwaardelijke verzoeken. De verdediging heeft zich aangesloten bij het pleidooi van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] en heeft derhalve verzocht:

om de Roemeense leveranciers van metalen volgens kasboek.xls te horen als getuige;

om [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] te horen als getuigen;

om [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] en [persoon 9] te horen als getuigen;

om (een representatieve selectie van) de in DOC-198 genoemde leveranciers, [leveranciers] , [leveranciers] , [leveranciers] , [leveranciers] , [leveranciers] , [leveranciers] , [leveranciers] en [leveranciers] als getuigen te horen.

De rechtbank heeft deze getuigenverzoeken op de regiezitting van 2 juli 2024 eerder afgewezen. De rechtbank toetst de herhaalde verzoeken aan het noodzaakscriterium en oordeelt als volgt.

De door de verdediging verzochte personen betreffen geen van alle Keskin-getuigen. De rechtbank dient te beoordelen of het noodzakelijk is dat de getuigen worden gehoord in de onderhavige procedure. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Het vermoeden dat sprake is van witwassen is voor een groot deel gestoeld op de constatering dat sprake is geweest van een valse administratie binnen [medeverdachte 7] , waardoor de daadwerkelijke verkopers van door [medeverdachte 7] ingekochte metalen zijn verhuld. Hierover kan geen van de verzochte getuigen verklaren. Daarnaast zijn andere vermoedens van witwassen meegewogen. Gelet op het zwaartepunt van het vermoeden en de grote hoeveelheid aanvullende bevindingen, is de rechtbank van oordeel dat geen van de bevindingen op zichzelf als doorslaggevend kan worden aangemerkt. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak tot het toewijzen van de verzoeken, en wijst de herhaalde getuigenverzoeken af.

4
De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in de bijlage, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

ten aanzien van feit 1:

op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 11 juli 2020, in Nederland en in Duitsland en in Italië, enig geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5
De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6
De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

7
De oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen andere straf op te leggen dan een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De ernst van het feit.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim vier jaren grote contante geldbedragen, en waarvan in elk (een deel) van misdrijf afkomstig is, meegenomen op zijn ritten naar Italië en Duitsland. De rechtbank verwijt verdachte dat hij dit keer op keer zomaar heeft gedaan, zonder vragen te stellen over de herkomst van het geld en zonder stil te staan bij de redenen waarom dat soort grote bedragen contant moesten worden vervoerd. Witwassen, zeker op zo’n grote schaal, is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.

De rechtbank heeft er oog voor dat de rol van verdachte beperkt is gebleven tot het voorhanden hebben en vervoeren van contant geld. Al met al heeft verdachte een beduidend kleinere rol vervuld dan sommige medeverdachten, maar zeker geen onbelangrijke rol. Verder weegt de rechtbank mee dat uit het dossier niet naar voren is gekomen dat verdachte zichzelf heeft verrijkt of op enigerlei wijze heeft geprofiteerd van zijn handelingen.

De persoon van de verdachte.

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 28 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

De redelijke termijn en de ouderdom van de feiten.

De rechtbank is van oordeel dat het recht van elke verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in de periode van 1 januari 2016 tot en met 11 juli 2020. Verdachte is op

26 september 2021 aangehouden en in verzekering gesteld. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het tijdsverloop tot aan dit vonnis geheel of gedeeltelijk aan de verdediging is toe te rekenen. Alhoewel er sprake is van een complex (financieel) opsporingsonderzoek is er geen sprake van feiten of omstandigheden die ertoe dienen te leiden dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door deze rechtbank de redelijke termijn substantieel is overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de op te leggen straf.

De strafmaat.

Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie alleen komt tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist. Gelet op de omvang van de geldbedragen, de frequentie van de door verdachte verrichte witwashandelingen en de lange tijd waarin hij zich met dergelijke activiteiten heeft ingelaten acht zij desalniettemin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

8
Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

14a, 14b, 14c, 57, 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9
DE UITSPRAAK

De rechtbank:

- verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

- verklaart het onder 1 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;

- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

- verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert het misdrijf:

ten aanzien van feit 1:

schuldwitwassen, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

- legt op de volgende straf:

? Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. A.C. Palmboom, voorzitter,

mr. R. van den Munckhof en mr. L.J. Verborg, leden,

in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,

en is uitgesproken op 3 juni 2025.

Voetnoot

Voetnoot 1

AMB-048-11 (dossierpagina 1862 e.v.), AMB-048-12 (dossierpagina 1875 e.v.) en AMB-048-13 (dossierpagina 1885 e.v.).

Voetnoot 2

AMB-001-01, dossierpagina 1647 e.v.

Voetnoot 3

De vorige twee voetnoten en ZD-002-01, dossierpagina 1037, 1038, en pagina 1862 e.v.

Voetnoot 4

ZD-002-01, dossierpagina 1039 e.v.

Voetnoot 5

ZD-005-01 en ZD-005-02.

Voetnoot 6

ZD-002-01, dossierpagina 1019.

Voetnoot 7

DOC-226, dossierpagina 5941

Voetnoot 8

AMB-048-12, dossierpagina 1875 ev.

Voetnoot 9

DOC-226, dossierpagina 5941