Bewijs.
Inleiding.
Verdachte wordt kort samengevat ervan verdacht twee vrouwen, mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2], te hebben verkracht op de hierboven weergegeven wijze. Door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangifte gedaan van verkrachting. Verdachte heeft bekend met mevrouw [slachtoffer 1] orale seks te hebben gehad op de tenlastegelegde datum, maar verklaart dat dit vrijwillige seks betrof. Verdachte heeft ontkend op de onder feit 2 tenlastegelegde datum seks met mevrouw [slachtoffer 2], zijn partner destijds, te hebben gehad.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide feiten. Daartoe is door de raadsvrouw – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaringen van aangeefster mevrouw [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn en daardoor niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Aangeefster is namelijk een kwetsbare jonge vrouw die op meerdere punten in strijd met de waarheid heeft verklaard.
Subsidiair is er in de visie van de verdediging onvoldoende steunbewijs voor de aangifte. De door de moeder van aangeefster waargenomen emoties kunnen ook een andere oorsprong hebben gehad dan de gestelde verkrachting.
Ook kan het geconstateerde letsel niet aan de gestelde verkrachting worden gekoppeld, omdat er door de arts niets is gezegd over de oorzaak en de ‘versheid’ van het letsel. Op de foto’s zijn volgens de raadsvrouw bruine, herstellende bloeduitstortingen te zien, dat duidt op ouder letsel.
Uit het DNA-sporenonderzoek volgt dat er geen spermasporen van verdachte diep in de vagina van aangeefster zijn aangetroffen. Penetratie van de vagina met de penis is daarmee onwaarschijnlijk, hetgeen past bij de verklaring van verdachte over de orale seks met wederzijdse instemming.
De geluiden die de buurman heeft gehoord kunnen ook goed passen bij het eerdere deel van de nacht toen men met vier dronken mensen in de woning was.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw gewezen op de context waarbinnen deze aangifte is gedaan. Mevrouw [slachtoffer 2] is de ex-partner van verdachte en de moeder van de kinderen van verdachte. Er is sprake van een vechtscheiding en er lopen meerdere procedures over de omgang. Mevrouw [slachtoffer 2] heeft reden om verdachte middels een aangifte van een ernstig misdrijf in een kwaad daglicht te stellen en zijn omgangsregeling met de kinderen te frustreren. Haar verklaring is dan ook onbetrouwbaar. De verklaring van aangeefster vindt bovendien geen steun in overig, van die aangifte onafhankelijk, bewijs. Het door de arts geconstateerde letsel past niet bij het in de aangifte beschreven geweld. De verklaring van getuige [getuige 1] is een de auditu verklaring, waarbij aangeefster de bron is. .
Het oordeel van de rechtbank.
(Voetnoot 1)
Bewijsmiddelen feit 1
Een proces-verbaal van aangifte van 20 februari 2024, voor zover inhoudende de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] – zakelijk weergegeven:
V: Waar doe je aangifte van?A: Verkrachting. (Voetnoot 3)
V: Wanneer is dit gebeurd?A: Maandagochtend 19 februari 2024. Het begon volgens mij rond 05.00 uur.
V: Waar is het gebeurd?A: Bij mij thuis. (Voetnoot 4)
A: Ik lag op de bank met een dekentje.V: En toen?A: Toen is hij [de rechtbank begrijpt: verdachte] teruggekomen. Ik lag toen nog op de bank. Ik moest hem pijpen en toen zei ik dat ik dat eigenlijk niet wilde. Er was veel geduw en getrek. Ik zei tegen hem dan ik wilde gaan slapen.
V: Hij kwam terug gelopen, zeg jij dan iets?
A: Ik zei tegen hem dan ik wilde gaan slapen.V: Zei hij toen iets?A: Hij werd toen agressief. V: En toen?A: Ik lag op de bank en toen zei hij 'wil je me even pijpen'. Hoe meer ik nee zei hoe agressiever hij werd.V: Wat bedoel je met agressief?A: Hij werd agressief. Hij deed mijn mond dicht, kneep mijn keel dicht en sleurde tegen mijn armen. Ik ben toen naar mijn bed gegaan. Ik denk dat omdat hij boos werd en me niet met rust liet. Hij trok mij aan mijn benen terug, dat ik terug moest komen. Ik zat toen op het uiteinde van mijn bed. Ik zei tegen hem 'laat me met rust'. Ik weet dat ik mijn telefoon op bed had gelegd. Dat ik die in eerste instantie wilde pakken en dat ik daar niet bij kon. Hij heeft toen mijn telefoon weggegooid. Hij was vooral bezig met 'je moet me pijpen', 'dikke lul', 'dat vindt je wel lekker'. Dat zei hij. (Voetnoot 5)
V: Wat zou je lekker vinden?A: Pijpen. Dat deed hij toen. Hij zei dat.
V: Even terug. Jij zit op bed. hoe ging dat precies?
A: Ik lag op bed op met mijn rechterzijde met mijn hoofd op mijn kussen.V: Dus je ligt op je zij op je bed, met je telefoon naast je. En dan?A: Hij trekt aan mijn benen en ik hoor mijn telefoon op de grond vallen. Op dat moment zei hij 'Je gaat niemand kunnen bellen'. Ik raakte in paniek.V: Je raakte in paniek, hoe uitte zich dat?A: Ik wilde schreeuwen, maar dat ging niet, hij hield zijn hand voor mijn mond. Hij zei ook steeds 'mond houden, stil zijn!'.V: Hoe zei hij dat?A: Op een dreigende manier, kortaf.O: [slachtoffer 1] begint te huilen en zegt 'ik was heel bang, ik dacht echt dat hij me zou vermoorden, ik kreeg echt geen lucht.’V: Je kreeg geen lucht, want?A: Omdat hij zijn hand voor mijn mond hield en voor mijn neus.V: Je zit aan het uiteinden van je bed en je bent in paniek. Je krijgt geen lucht, en dan?A: Hij stond voor mij. Hij trok zijn broek omlaag en hij dwong mij om hem te pijpen. Hoe meer ik terug wilde trekken, hoe meer hij aan mijn haren ging trekken.V: Wat zei hij?A: Vooral 'sssssst mond houden'.V: Hij stond voor jou, hoe stond hij voor jou?A: Ik zat zo, met mijn voeten raakte de grond en ik zat op bed. Hij stond voor mij en hield zijn handen mijn haren vast achter mijn hoofd. Hij stond echt recht voor mij.V: Hoe deed hij dat zijn broek uittrekken?A: Volgens mij met één hand. Want ik weet dat ik niet weg kon. Ik denk dat die andere hand in de buurt van mijn gezicht is geweest. (Voetnoot 6)
V: Hij dwong jou om hem te pijpen. Hoe deed hij dat?A: Door mij vast te houden bij mijn haren. En die beweging maken. Ik kon mijn hoofd niet bewegen. Hij had mijn hoofd in zijn handen.V: Hoe was zijn piemel?A: Hij was stijf. Hij werd wel eens slap. Dan zei hij 'zorg ervoor dat hij weer stijf word, dan ben je er sneller vanaf'.
V: Hoe stopte het pijpen?A: Toen hij zei dat ik moest omdraaien.
V: Hoe heeft hij kunnen weten dat jij hem niet wilde pijpen?A: Omdat ik heb aangegeven 'laat me met rust, ik wil dit niet'.V: Wat zei hij toen jij dat zei?A: Hij gaf niet echt antwoord, hij deed dat gewoon.V: Dus dan stopt het pijpen doordat hij zegt dat jij je moet omdraaien. Hoe gaat dat omdraaien precies?A: Met geweld. Ik probeerde tegen de stribbelen.V: Hoe gaat dat dan precies?A: Hij pakte me bij mijn armen en zei omdraaien.V: Waar pakte hij jou bij je armen?A: Bij mijn bovenarmen. Het is helemaal blauw.V: Waar zijn jullie dan op dat moment?A: Bij het bed. Ik lag op het bed en hij stond achter mij.V: Waar stond hij?A: Achter het bed bij het voeteneind. Op de grond.V: Je probeerde tegen te stribbelen. Hoe deed je dat?A: Ik probeerde met mijn benen te schoppen en toen pakte hij me vast bij mijn benen of heupen. Toen ik was omgedraaid toen trok hij zich naar me toe en trok hij mijn broek uit en toen gebeurde het.V: Hoe trok hij jouw broek uit?A: Ik had een flared broek aan gewoon met elastiek en stretch stof. Dus hij heeft die gewoon naar onder getrokken.V: Tot waar heeft hij jou broek uit getrokken?A: Volgens mij meteen helemaal uit met mijn onderbroek tegelijk.
V: Hij had jou broek uit getrokken en je zei 'toen gebeurde het'. Wat gebeurde er toen?A: Toen drong hij naar binnen bij mij. Hij stond toen nog achter het bed. (Voetnoot 7) Met zijn penis in mijn vagina. Ik wilde het niet en ik had dat ook aangegeven.
V: Wat had je gezegd?A: Dat hij moest ophouden. Ik had het gevoel dat hoe vaker ik zei ik wil dit niet, hoe gewelddadiger hij werd.V: Waar merkte je dat aan?A: Met mij pijn doen. Mijn gezicht. Ik kreeg geen lucht en ik moest echt naar adem happen.V: Wanneer was dat dan dat ik geen lucht meer kreeg?A: Ook op dat moment.
V: Je zegt dat je op je buik lag en hij is met zijn penis in jou vagina. Hoe kan het dat jij geen lucht meer krijgt?A: Ik kan me herinneren dat hij de hele tijd dit deed.O: We zien dat [slachtoffer 1] haar hand voor haar mond houdt.V: En dan?A: Ik zei de hele tijd 'ik moet naar de wc'. Dat hij toen is gegaan of dat hij me liet gaan weet ik even niet. Ik ben toen naar de keuken gegaan. Ik had op dat moment geen onderbroek aan. Toen ik in de keuken stond trok hij mij terug.V: Waar trok hij jou toen terug?A: Terug naar bed.V: Hoe trekt hij jou terug naar bed?A: Bij mijn armen en bij mijn mond. Hij stond achter mij, hield zijn hand voor mijn mond, en trok mij achterover terug naar bed.
V: Hij trok jou achterover terug naar bed. En toen?A: Hij gooide mij terug op bed.V: Waar was hij?A: Hij stond aan het uiteinde van het bed. Ik kan me herinneren dat hij vooral steeds zei 'mond houden, mond houden'. Ik probeerde wel te schreeuwen, maar dat lukte niet want hij hield iedere keer mijn mond dicht met zijn hand. (Voetnoot 8)
V: Jij ligt op je rug op bed, hij staat aan het uiteinde, en dan?A: Hij trok zich weer naar zich toe en toen moest ik hem weer pijpen. Hij eigenlijk weer precies dezelfde houding als eerder.V: Hij trok jou naar zich toe, hoe deed hij dat?A: Ik denk aan mijn benen. Dat duurde niet heel lang dat moment van het pijpen.V: Want?A: Toen moest ik daarna op mijn rug gaan liggen van hem en toen kwam hij boven op mij .V: Hoe ging dat?A: Volgens mij was dat het moment van laat het maar over me heen komen. Emotieloos. Hij legde mijn benen in zijn nek. Dat deed hij met geweld. Hij deed pijn in mijn heupen en van binnen in mijn vagina. Hij legde mijn benen best hoog.
V: Je had pijn in je vagina, want?A: Omdat hij heel hard stootte met zijn penis in mijn vagina.V: Zei jij toen iets?A: Ik zei dat het heel pijn deed. (Voetnoot 9)
Een proces-verbaal van verhoor van de moeder van aangeefster, getuige [getuige 2], van 20 feb 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Er werd op het woonkamerraam geklopt. Ik ben naar de deur gelopen, ik zag [slachtoffer 1] staan. Ik hoorde dat ze huilde en ze zei dat er iets erg was gebeurd. Toen ze dat zei, was de voordeur nog dicht. Ik maakte de deur open. Ze zei toen: "Ik ben verkracht". We zijn samen naar de woonkamer gegaan. [slachtoffer 1] zei: "Ik dacht dat ik dood ging, dat hij mij zou vermoorden."
Toen hij vertrok, wilde ze mij bellen. Ze was in paniek, ze heeft toen haar pyjamabroek aangetrokken zonder eerst een onderbroek aan te trekken. Toen is ze te voet naar mij gekomen, wij wonen vlak bij elkaar.
V: Hoe was [slachtoffer 1] toen zij jou dit alles vertelde?A: Toen ze bij mij kwam was ze heel verdrietig en bang.
v: Hoe laat kwam [slachtoffer 1] bij u aan de deur?A: 06:45 uur.
V: Weke dag was het?A: Van zondag op maandag, dus van 18 op 19 februari 2024.
V: Viel u verder nog iets op aan [slachtoffer 1]?A: Nee, ja dat ze helemaal paniekerig was.En [slachtoffer 1] snikte ook helemaal, een soort van paniekaanval was het. [slachtoffer 1] zei, dat ze door de verdachte al die tijd met haar gezicht op bed werd gedrukt. Dat kon ik ook goed zien aan haar gezicht.V: Wat zag u aan haar gezicht?A: Ik zag dat het jukbeen onder, ik meen haar rechter oog, dik was. En ze was helemaal bekrast op haar wang. (Voetnoot 10)
Een geschrift, zijnde een forensisch medische letselrapportage van 27 maart 2024, opgesteld en ondertekend door Dhr. M.J.G. Zeldenrust, arts in opleiding en Mw. M. V. Bakkeren, forensisch arts, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
1. Rechts op de wang zitten meerdere matig-scherp begrensde, streepvormige, rode huidbeschadigingen, met een geschatte lengte van enkele cm. Onder en rondom dit letsel is de huid gezwollen en rood. Soort letsel: krasverwonding
2. Links op de wang zit een matig-scherp begrensde, verticaal verlopend, streepvormige, rode huidbeschadigingen, met een geschatte lengte van 1 cm. Soort letsel: krasverwonding 3. In het midden van de binnenzijde van bovenlip, zit één horizontaal verlopend, streepvormige, onscherp begrensde rode huidbeschadiging, met een lengte van ca. 1 cm. Soort letsel: diep schaafletsel
4. Rechts op de rug boven het rechter schouderblad, zitten meerdere, onscherp begrensde, streepvormige, horizontaal verlopende, roze huidbeschadigingen, met een lengte van ca. 5 tot 6 cm. Een deel van deze huidbeschadigingen loopt door naar de voorkant van de hals. Soort letsel: oppervlakkig schaafletsel
5. Op de binnenzijde van de rechter bovenarm, zitten meerdere, matig-scherp begrensde, min of meer ronde, deel samenvloeiend, rood-paarse huidverkleuringen. Aan de buitenzijde van de rechter bovenarm zit ook 1 scherp begrensde, min of meer ronde, rood-paarse huidverkleuring. Soort letsel: bloeduitstorting
6. Aan de buitenzijde van de linker bovenarm, zit één scherp begrensde, min of meer ronde, rood paarse huidverkleuring, met een doorsnede van ca. 1,5 cm. Soort letsel: bloeduitstorting
7. Op de binnenzijde van de linker bovenarm, zitten meerdere, matig-scherp begrensde, min of meer ronde, deel samenvloeiend, rood-paarse huidverkleuringen met een doorsnede van 0,5 tot 1 cm. Soort letsel: bloeduitstorting
8. In het midden van de voorzijde van het linker scheenbeen, zit een matig-scherp begrensde, streepvormige roze huidbeschadiging, verlopend van rechts boven naar links onder, met een lengte van ca. 8 cm. Soort letsel: krasletsel
9. Aan de onderzijde (6 uurs-zijde) van de vaginarand, zit een onscherp begrensde, min of meer ronde, rode huidbeschadiging met een geschatte lengte van een paar mm. Soort letsel: diep schaafletsel.
De letsels beschreven onder punt 1, 2 en 8 betreffen krasletsels. Krasletsel valt onder een oppervlakkige schaafverwonding waarbij niet de volledige huiddikte wordt beschadigd. Een kras is te herkennen aan de afwisselende lichtere en meer donkere onderbroken kleur van de streep, als gevolg van het terugspringen van de huid onder de scherpe punt als de elasticiteitsgrens van de huid wordt overschreden. (Voetnoot 11)
De letsels beschreven onder punt 3, 4 en 9 betreffen oppervlakkige en diepe schaafverwondingen. Schaafverwondingen worden veroorzaakt door tangentiele druk (evenwijdig aan het oppervlak ) of schuivende krachtinwerking op de huid, zoals schuren over een hard oppervlak of schuiven van een ruw voorwerp over de huid. Een oppervlakkige schaafverwonding beperkt zich tot de opperhuid die over een zeker afstand wordt afgeschraapt, waarbij zich aan het uiteinde hoorn- en epitheelschilfers (=huidschilfertjes) ophopen. Bij diepere schaafwonden tot in de lederhuid kunnen ook haarvaatjes worden beschadigd met stipvormige bloedinkjes. Deze schaafletsels genezen met een korst.
De letsels beschreven onder punt 5, 6 en 7 betreffen onderhuidse bloeduitstortingen. Onderhuidse bloeduitstortingen ontstaan door de uitwendige inwerking van stomp mechanische, botsende of samendrukkende, krachten met of tegen een voorwerp op een lichaamsdeel, zoals bijvoorbeeld slaan (al dan niet met een voorwerp), stompen, stoten, knijpen of vallen. Door het samendrukken van de huid en de onderhuidse weefsels, onderliggend bot, bijvoorbeeld tegen worden bloedvaatjes beschadigd en ontstaat bloedverlies in de huid en/of de onderliggende weefsellagen. (Voetnoot 12)
Een proces-verbaal inhoudende een forensisch onderzoek naar [slachtoffer 1] van 3 maart 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Betrokkene: [slachtoffer 1]. (Voetnoot 13) Tijdens het forensisch medisch onderzoek, uitgevoerd door forensisch arts M.J.G. Zeldenrust, heeft hij in het bijzijn van ons, verbalisanten, de volgende lichaamsbemonsteringen uitgevoerd:
- buitenste schaamlippen nat
- buitenste schaamlippen droog
- binnenste schaamlippen nat
- binnenste schaamlippen droog
- diep vaginaal
- vagina ingang
De monsters werden veiliggesteld in een zedenset, gewaarmerkt en voorzien van Spoor Identificatie Nummer (SIN) ZAAE5009NL.
Een geschrift, zijnde een NFI-rapport van 26 april 2024, opgemaakt door dr. ing. M. van Gent, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
7. Resultaten, interpretatie en conclusie van het onderzoek (Pagina 206)
Onderzoeksset zedendelicten ZAAE5009NL van slachtoffer [slachtoffer 1] (Pagina 206)
Aanwijzing spermavloeistof aanwezig op:
ZAAE5009NL#01 buitenste schaamlippen nat;
ZAAE5009NL#02 buitenste schaamlippen droog;
ZAAE5009NL#03 binnenste schaamlippen nat;
ZAAE5009NL#04 binnenste schaamlippen droog;
ZAAE5009NL#05 vagina ingang;
ZAAE5009NL#06 diep vaginaal. (Voetnoot 14)
Y-chromosomaal DNA-onderzoek
Van het referentiemateriaal van verdachte [verdachte] en van het mannelijke DNA in bemonsteringen ZAAE5009NL#01 tot en met #05 zijn Y-chromosomale DNA-profielen verkregen die met elkaar zijn vergeleken. Op basis van de resultaten van het vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat het Y- chromosomale DNA-profiel van verdachte [verdachte] overeenkomt met de Y-chromosomale DNA-profielen van bemonsteringen ZAAE5009NL#01 tot en met #05. Dit betekent dat het mannelijke DNA in bemonsteringen ZAAE5009NL#01 tot en met #05 afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man. Om de bewijskracht van de gevonden overeenkomsten te kunnen formuleren in verbale termen van waarschijnlijkheid, is het onderstaand hypothesepaar beschouwd.
Hypothese 1: Het mannelijke DNA in bemonsteringen ZAAE5009NL#01 tot en met #05 is afkomstig van verdachte [verdachte] en/of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man.
Hypothese 2: Het mannelijke DNA in bemonsteringen ZAAE5009NL#01 tot en met #05 is afkomstig van een willekeurig gekozen man die niet in de mannelijke lijn verwant is aan verdachte [verdachte].
De verkregen resultaten zijn zeer veel waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. (Voetnoot 15)
De verklaring van verdachte zoals ter terechtzitting van 21 mei 2025 afgelegd, voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Mevrouw [slachtoffer 1] heeft mij op 19 februari 2024 in haar woning gepijpt.
Overwegingen
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Dit betekent dat – in een zaak als de onderhavige, waarin verdachte de tenlastegelegde feiten ontkent en er geen directe getuigen zijn van het verweten seksueel grensoverschrijdend gedrag – de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers moet beoordelen en vervolgens moet beoordelen of er voldoende steunbewijs voor deze verklaringen in het dossier aanwezig is.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het seksueel misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal; wel is vereist dat de verklaringen van het slachtoffer op specifieke punten bevestigd worden in ander bewijsmateriaal en dat tussen een en ander een niet te ver verwijderd verband bestaat.
De rechtbank zal hieronder eerst toetsen of de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn. Vervolgens komt de vraag aan de orde in hoeverre er ondersteuning bestaat voor de aangifte in de zin van ander bewijs dan de verklaringen van aangeefsters.
Beoordeling feit 1
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn. De aangifte is gedetailleerd, helder en consistent met eerdere uitlatingen van aangeefster. Ook hetgeen haar moeder, mevrouw [getuige 2], heeft verklaard is in overeenstemming met de verklaringen van aangeefster. Daarnaast past het bij haar geconstateerde letsel precies bij haar verklaring. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat voor de aangifte ook voldoende steunbewijs bestaat.
Het bij aangeefster aangetroffen letsel vormt ondersteuning voor haar verklaringen over de onvrijwillige seks die zij met verdachte had, met inbegrip van het letsel aan de schaamlip. De aard en omvang van het letsel passen bij hetgeen aangeefster hierover heeft verklaard. Dat geldt ook voor de mogelijke oorzaken die de forensisch arts heeft gegeven. De letselbeschrijving is duidelijk en daarbij is de beoordeling van de letsels, inclusief de kleur ervan, bij uitstek de deskundigheid van de forensisch arts. De enkele omstandigheid dat op een foto, zoals de verdediging heeft betoogd, een mogelijk andere kleur is te zien, staat niet in de weg aan het eerder weergegeven oordeel van de forensisch arts die het letsel persoonlijk heeft beoordeeld. Daar komt nog bij dat uit niets volgt dat aangeefster al letsel had voorafgaand aan het door verdachte tegen haar gepleegde geweld. De verklaring van verdachte sluit niet aan bij aard en omvang van de aangetroffen letsels bij aangeefster. Ook het verdere gedrag van aangeefster past bij haar aangifte. Zij steekt verdachte met een potlood en vlucht halsoverkop naar haar moeder. De emotie die moeder vervolgens waarneemt bij aangeefster is passend voor iemand die zojuist een ingrijpende negatieve ervaring op seksueel gebied heeft gehad. Voor het alternatieve scenario dat verdachte naar voren heeft gebracht – kort gezegd inhoudende dat de orale seks vrijwillig was en dat aangeefster zich daartegen niet heeft verzet totdat zij hem uit het niets stak met het potlood – biedt het procesdossier geen ondersteuning.
Daarnaast ondersteunen de uitkomsten van het forensisch sporenonderzoek de verklaringen van aangeefster met betrekking tot de door haar gestelde vaginale penetratie met de penis, hetgeen verdachte heeft ontkend. Alle zes de (zeden)monsters, veiliggesteld in en rond de vagina, en ook het monster dat diep vaginaal is veiliggesteld, bevatten een stof die specifiek wordt aangetoond met PSA-test. In de toelichting van het NFI staat vermeld dat het daarbij gaat om de prostaat-antigeentest. (Voetnoot 19) Deze test reageert, aldus de toelichting, met humaan prostaat specifiek antigeen. Dit eiwit wordt in hoge concentratie door prostaat in de spermavloeistof uitgescheiden. Een positief testresultaat geeft een aanwijzing voor de aanwezigheid van spermavloeistof. In vijf monsters is Y-chromomaal DNA-materiaal aangetroffen dat overeenkomt met dat van verdachte. Het is zeer veel waarschijnlijker dat verdachte de donor is van dit celmateriaal dan een willekeurige persoon die in de mannelijke lijn niet verwant is aan verdachte.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 tenlastegelegde orale en vaginale verkrachting van aangeefster [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen.
Beoordeling feit 2
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster [slachtoffer 2]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft in haar aangifte uitgebreid en gedetailleerd verklaard over hetgeen volgens haar is gebeurd tussen haar en verdachte op 1 mei 2021. De rechtbank ziet geen reden om de betrouwbaarheid van deze verklaring in twijfel te trekken. Dit geldt te meer omdat het bij haar geconstateerde specifieke letsel precies past bij haar verklaring. Dat aangeefster en verdachte verwikkeld zijn in een juridische strijd over het gezag over en de omgang met hun kinderen, is gelet op het voorgaande onvoldoende om de betrouwbaarheid van haar verklaringen met betrekking tot het tenlastegelegde in twijfel te trekken.
Steunbewijs
Op een zeer wezenlijk punt is er steunbewijs voor de aangifte. Aangeefster was op 1 mei 2021 geruime tijd zwanger. In de aangifte is duidelijk verwoord dat bij de seksuele handelingen tegen de wil van aangeefster verdachte volgens aangeefster uiterst ruw tekeer is gegaan. Korte tijd later ontdekte zij bloedverlies uit dan wel nabij haar vagina. Dit bloedverlies, in combinatie met de overige verschijnselen die zij had (“harde buiken”), is voor aangeefster aanleiding geweest om het ziekenhuis te bellen. Pas enige tijd later komt zij daar aan, en wordt zij onderzocht door een gynaecoloog. In het ziekenhuis is vervolgens een beschadiging (laceratie) vastgesteld aan de buitenste schaamlip. Dat een arts deze medische term die voor leken waarschijnlijk onduidelijk is heeft versimpeld met het woord schaafverwonding doet daaraan niet af; de rechtbank acht de medische term waarmee de arts de verwonding heeft omschreven leidend. Dit letsel past zeer goed bij de door aangeefster beschreven verkrachting, en de wijze waarop deze plaatsvond.
Verdachte heeft op dat moment in het ziekenhuis alsook daarna gedurende het strafproces geen alternatieve verklaring gegeven die dit letsel redelijkerwijs kan verklaren. Voorts is de verklaring van verdachte over de gang van zaken in de betreffende nacht, in het bijzonder ook over het (af)bellen van de ambulance onduidelijk en wisselend, terwijl de in het dossier beschikbare ambulancegegevens over het tijdstip van de melding, de vertrektijd van de ambulance en de aankomsttijd in het ziekenhuis consistent is met de verklaringen van aangeefster.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 2 tenlastegelegde verkrachting van aangeefster [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, alsook een ongemaximeerde maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht in ieder geval geen terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan verdachte op te leggen, omdat niet is voldaan aan het voor terbeschikkingstelling vereiste gevaarscriterium. Verdachte is veranderd sinds de oudere rapportages over hem zijn opgemaakt. In detentie heeft hij vele cursussen gevolgd en certificaten behaald waaruit zijn positieve verandering blijkt. Indien op dit moment nog een gevaar van hem uitgaat zouden de deskundigen dit hebben moeten zien en tot uiting hebben laten komen in hun advies. De deskundigen die verdachte in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) hebben geobserveerd en daarover hebben gerapporteerd hebben geen advies gegeven tot het opleggen van tbs. Men heeft bij het PBC ook geen grensoverschrijdend gedrag richting vrouwen gezien. De uitkomst van het door hen gebruikte recidiverisico-taxatie instrument kan volgens de deskundigen zelf niet als betrouwbaar worden geacht. De input van aangeefster [slachtoffer 2] ten behoeve van het rapport heeft gelet op de achtergrond geen meerwaarde. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht, om bij een bewezenverklaring, een gevangenisstraf op te leggen die in duur gelijk is aan de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte lange tijd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee grove verkrachtingen waarbij hij beide keren fors geweld heeft gebruikt en ook in beide gevallen fysiek letsel heeft toegebracht. De verkrachtingen zijn gepleegd in de eigen woning van de slachtoffers, een plek waar eenieder zich bij uitstek veilig behoort te voelen. Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de kenbare onwil van de slachtoffers, en enkel gehandeld vanuit zijn eigen seksuele behoefte. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort zedendelicten daarvan langdurig geestelijke schade oplopen. Dat dit in de onderhavige zaak ook het geval is, blijkt uit de toelichtingen op de ingediende vorderingen tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring die – namens mevrouw [slachtoffer 2] – op de terechtzitting is voorgedragen. De rechtbank begrijpt dat de verkrachtingen een zeer grote impact op de slachtoffers hebben gehad en nog altijd hebben. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Hij erkent daarmee het leed van de slachtoffers niet.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op onder meer het meest recente uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte eerder, op 26 november 2009, onherroepelijk is veroordeeld voor verkrachting, en dat hij daarvoor een PIJ-maatregel heeft opgelegd gekregen. De rechtbank betrekt de eerdere veroordeling, ook al is dit langer dan vijf jaren geleden, gezien de aard en ernst daarvan, bij haar oordeel over de straf- en maatregeloplegging.
In het kader van onderhavige strafzaak is verdachte voor enige tijd opgenomen geweest in het PBC. Verdachte is daar voor zover mogelijk geobserveerd en onderzocht. Psycholoog A.J. van den Dorpel en psychiater C.J. Kerssens hebben over deze PBC-opname een uitgebreide rapportage opgemaakt. Hoewel verdachte zijn medewerking aan het onderzoek van de deskundigen heeft geweigerd, en zijn familieleden weigerden mee te werken aan het milieuonderzoek, hebben de deskundigen een aantal conclusies getrokken over de persoon van verdachte en de gestelde vragen beantwoord.
De deskundigen hebben uitgelegd op welke wijze zij ondanks het gebrek aan medewerking
wel een goed beeld van verdachte hebben kunnen krijgen en tot diagnostische overwegingen hebben kunnen komen. Er waren veel eerdere rapporten waaruit informatie kon worden gehaald, dit is aangevuld met voorzichtig geïnterpreteerde collaterale informatie van aangeefster en verdachte heeft zich goed laten zien op de afdeling.
Uit de uitgebreide beantwoording van de vraagstelling is met name het volgende van belang.
Beantwoording van de vraagstelling
(…) Er kan worden gesteld dat bij betrokkene sprake is van ernstige problemen in de emotie- en agressieregulatie, waarbij de impulscontrole ten enenmale tekortschiet en de frustratietolerantie beperkt is. Daarbij dient te worden aangetekend dat er tijdens de observatieperiode sprake was van medicatiegebruik wat de impulsiviteit en agressiviteit zou moeten dempen. Voor zijn detentie was er sprake van fors middelengebruik, waarvan gebleken is dat zij van negatieve invloed waren de regulerende functies (impulscontrole, agressie- en emotieregulatie) van betrokkene. Daarbij speelt tevens een beperking in het intellectueel functioneren. (…)
Uit de observatiegegevens van onderhavig onderzoek, de indrukken van onderzoekers op basis van de korte contact momenten, komt naar voren dat betrokkene zich binnen de structuur van de afdeling weet te handhaven en dat er geen beperkingen in de adaptieve vermogens zijn geobserveerd, waardoor een licht verstandelijke beperking wordt uitgesloten. (…) Onderzoekers zien de lage intelligentie wel als reden voor zorg en classificeren deze derhalve nu als zwakbegaafdheid.
(…)
Gelet op alle beschikbare informatie kan wel worden vastgesteld dat er sprake is van een duurzaam patroon van disfunctioneren op verschillende levensterreinen, te weten wonen, werk, financiën en relaties, waarbij de contacten met politie en Justitie het onvermogen van betrokkene zich maatschappelijk te voegen lijkt uit te vergroten. Gesteld kan worden dat de eerder gestelde gedragsstoornis, met de hechtingsproblematiek als basis, zich inmiddels heeft doorontwikkeld tot een persoonlijkheidsstoornis in engere zin. Door het ontbreken van inhoudelijke gesprekken met betrokkene en de eerder beschreven beperkingen, is het niet mogelijk geweest om de dynamiek in (intieme) relaties, alsmede eerdere (heftige) stemmings wisselingen te bespreken. Hierdoor kan de persoonlijkheidsdynamiek niet nader worden getaxeerd en wordt derhalve in classificerende zin gesproken van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met op gedragsniveau voornamelijk antisociale kenmerken en op basis van de voorgeschiedenis en onderhavige observatiegegevens ook aanwijzingen voor narcistische en/of borderline kenmerken. (…) Duidelijk is dat betrokkene ook zonder gebruik van drugs, in een gestructureerde setting, onder sederende medicatie, nog steeds tot ernstige problemen met voornoemde functies van impulscontrole en agressie- en emotieregulatie.(…)
Uit de collaterale informatie komt echter genoeg informatie naar voren om een stoornis in cannabisgebruik, ernstig, te stellen. Juist ook omdat betrokkene vanaf zeer jonge leeftijd bekend is met dit gebruik. Hij heeft dit in wisselende hoeveelheden gebruikt en hij zegt dit niet te willen opgeven, waarbij hij liet doorschemeren dit ook in de penitentiaire inrichting nog tot zich te nemen.
Het gebruik van cocaïne en vooral basecoke is vanuit gedragskundig perspectief het meest zorgelijk, juist omdat dit de agressieve impulscontrole verder ondermijnt. (…) Vijf maanden voor de aanhouding op 15 september 2023 werden drugs in het bloed van betrokkene aangetroffen. In januari 2024 verklaarde hij tegen de politie dat hij weer volop cocaïne gebruikte. Derhalve stellen onderzoeker ook een stoornis in cocaïnegebruik, ernstig, thans in remissie binnen een gereguleerde omgeving. (…)
Tijdens onderhavige observatieperiode zijn er geen aanwijzingen gevonden om andere stoornissen te overwegen, zoals een psychotische stoornis, affectieve stoornis of een angst- of dwangstoornis. Ook zijn er geen aanwijzingen gezien om een posttraumatische-stress- stoornis te overwegen. Tot slot is de vraag of er ook nog sprake is van een seksuele stoornis. Betrokkene heeft door zijn weigering mee te werken hier niets over losgelaten. (…)
De hierboven beschreven zwakbegaafdheid, de persoonlijkheidsstoornis en de stoornis in cannabis en stoornis in cocaïnegebruik waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde”
De rechtbank neemt de bovenstaande bevindingen over. De psycholoog en de psychiater hebben zich door de beperkt gebleven omvang van hun onderzoek en het niet meewerken daaraan door verdachte onthouden van klinische uitspraken over het recidiverisico, de toerekenbaarheid van het bewezenverklaarde aan verdachte en over een eventueel behandeladvies.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank gaat, net als de officier van justitie, uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde omdat op dat moment de persoonlijkheidsproblematiek en stoornissen van verdachten ook bestonden.
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Gelet op de inhoud van het PBC-rapport is er bij verdachte sprake van zwakbegaafdheid, een persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne en waren deze stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde bij verdachte aanwezig. De persoonlijkheidsstoornis uit zich onder meer in ernstige problemen met de impulscontrole en agressie- en emotieregulatie. Daarbij merken de rapporteurs op dat dit ook optreedt bij gebruik van drugs, in een gestructureerde setting en onder sederende medicatie. Doordat verdachte heeft geweigerd mee te werken, hebben de rapporteurs geen verdiepingsonderzoek kunnen doen naar de persoonlijkheidsstoornis van verdachte.
Evenmin is het hierdoor mogelijk geweest onderzoek te doen naar de aanwezigheid en eventuele aard van een seksuele stoornis.
De rapporteurs hebben hierdoor ook de vraag naar de eventuele doorwerking van deze stoornissen in het bewezenverklaarde en het recidivegevaar niet rechtstreeks kunnen onderzoeken. Wel hebben zij vastgesteld, na toepassing van twee risicotaxatie-instrumenten, dat verdachte in een groep valt met een hoog risico op herhaling van een seksueel delict. Beschermende factoren (recidivebeperkende feiten en omstandigheden) werden door de rapporteurs niet aangetroffen bij toetsing via de SAPROF. Verdachte wil ook niet meewerken aan behandeling.
Dat van verdachte, indien hij onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij, geen gevaar uitgaat zoals door de verdediging is betoogd, wordt wat de rechtbank betreft weerlegd door de aard en ernst en aantal van de bewezenverklaarde feiten, het feit dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een zelfde feit, alsook de beschouwingen van de PBC-rapporteurs over de stoornissen van verdachte en zijn persoon, als hiervoor weergegeven. De positieve en proactieve houding die verdachte kennelijk heeft getoond in detentie waardoor hij onder meer certificaten heeft gehaald betekenen geenszins dat het recidiverisico op soortgelijke feiten als het bewezenverklaarde daardoor lager is geworden.
De aard, omvang en intensiteit van de stoornissen vragen om een strak en langdurig juridisch kader klinisch van opzet en waarbij - zeker aanvankelijk - bescherming van de maatschappij een wezenlijk belang is. Daardoor is alleen het kader van een terbeschikkingstelling afdoende. Verdachte zijn opstelling ten aanzien van behandeling maakt dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden geen mogelijkheid is. Ook de eerder weinig succesvolle PIJ-maatregel - door verdachte zijn ontkennende proceshouding heeft hij toen geen gerichte behandeling voor het betreffende indexdelict gehad – maakt dat de rechtbank terbeschikkingstelling met voorwaarden geen passend kader acht om het recidiverisico in de toekomst bestendig te verminderen.
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de terbeschikkingstelling van verdachte eist. Er is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De bewezenverklaarde verkrachtingen betreffen misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat naast de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor één verkrachting met geweld is 36 maanden gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. De rechtbank legt daarmee een lagere gevangenisstraf op dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf. Daarbij is van belang dat de rechtbank verdachte het bewezenverklaarde verminderd toerekent als eerder overwogen, en het feit dat naast de gevangenisstraf een zeer ingrijpende maatregel gericht op behandeling wordt opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 36f, 37a, 37b, 57 en 242 Wetboek van Strafrecht.DE UITSPRAAK
- Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven: telkens, verkrachting;
- Verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- Legt op de volgende straf en maatregel:
? Een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
? Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
- Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], van een bedrag van 7.557,34 euro, bestaande uit 557,34 euro materiële schade en 7.000 euro immateriële schade;
- De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
- Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1], van een bedrag van 7.557,34 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 72 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 557,34 euro materiële schade en 7.000 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
- Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], van een bedrag van 7.000 euro, bestaande uit immateriële schade;
- De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
- Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2], van een bedrag van 7.000 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 70 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
- Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 01-255596-20 d.d. 27 maart 2024.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. M.J.C. Van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot griffier,
en is uitgesproken op 4 juni 2025.