[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1994] ,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd te: P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 april 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 17 september 2010 in de gemeente Valkenswaard,
met [slachtoffer] , geboren op [1998] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het betasten van en/of knijpen in de borsten van die [slachtoffer] en/of het brengen en/of bewegen van zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] en/of het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en/of vervolgens op en neer bewegen van het hoofd van die [slachtoffer] en/of het vastpakken en/of op/om zijn penis leggen van de hand van die [slachtoffer] en/of het maken van aftrekkende bewegingen met die hand.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daarbij aangevoerd dat de aangifte onbetrouwbaar is en dat het vermeende steunbewijs in een te ver verwijderd verband van de aangifte staat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft voor de leesbaarheid van dit vonnis in bijlage I de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Juridisch kader
Voor het bewijs in strafzaken geldt de regel dat dit niet enkel gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring (de bewijsminimumregel). Zedenzaken kenmerken zich echter in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen zijn betrokken: de verdachte en het veronderstelde slachtoffer. Wanneer de verdachte de seksuele handelingen ontkent, zoals zich in deze zaak voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat alleen het veronderstelde slachtoffer kan verklaren over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden.
De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Verklaringen van getuigen die niet meer inhouden dan wat zij van het veronderstelde slachtoffer over het tenlastegelegde hebben gehoord (een zogenaamde de auditu verklaring) zijn in beginsel niet toereikend om als steunbewijs te dienen. Dergelijke verklaringen zijn immers afkomstig uit één en dezelfde bron: het veronderstelde slachtoffer.
De vraag die de rechtbank dan ook moet beantwoorden is of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Voordat de rechtbank aan die beoordeling toekomt, moet de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
De betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft op 27 november 2023 aangifte gedaan. In haar aangifte is zij consistent en gedetailleerd over de gebeurtenissen die meer dan 13 jaar eerder zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat er geen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden in haar verklaring te vinden zijn die de betrouwbaarheid daarvan aantasten. De verklaring is ook geloofwaardig in die zin dat deze geen elementen bevat die de rechtbank doen twijfelen aan het waarheidsgehalte hiervan.
Steunbewijs
In de verklaring van verdachte ziet de rechtbank op meerdere punten bevestiging van het verhaal van aangeefster, zoals hoe hij en aangeefster elkaar hebben leren kennen, dat zij een keer hebben afgesproken bij het huis van zijn ouders in de buurt en dat zij elkaar daarna nooit meer hebben gezien.
Verder heeft aangeefster ongeveer een half jaar na het ten laste gelegde al over het seksueel misbruik verteld aan haar moeder, wat deze laatste tijdens haar getuigenverhoor heeft bevestigd. Dat de moeder vervolgens met haar partner naar het ouderlijk huis van verdachte is gegaan om verdachte en zijn ouders te confronteren, wordt ook bevestigd door de vader van verdachte en verdachte zelf.
In haar getuigenverklaring verklaart moeder dat aangeefster haar destijds heeft verteld dat ze verdachte oraal heeft moeten bevredigen in een bosje tussen Valkenswaard en Dommelen. Toen moeder dit hoorde is zij direct met haar partner op hoge poten naar het huis van de ouders van verdachte gegaan. Verdachte verklaart ook over het langskomen van de moeder van aangeefster. De uitleg van verdachte dat de moeder van aangeefster het enkel over het leeftijdsverschil tussen hem en aangeefster heeft gehad, past naar het oordeel van de rechtbank niet bij het beschreven gedrag van de moeder en is daarom niet aannemelijk. Wel past het gedrag van de moeder bij de verklaring dat zij verhaal kwam halen over het misbruik waarover haar dochter haar kort daarvoor had verteld.
Ook bevestigt het intakeformulier van GGzE in 2020 dat aangeefster tijdens haar intake opnieuw gelijkluidend heeft verteld over het misbruik door verdachte – waarbij diens naam ook wordt genoemd – in het bos toen zij 11 jaar was.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van aangeefster.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft zich bij de politie, geconfronteerd met de aangifte, integraal op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting heeft verdachte de ten laste gelegde seksuele handelingen ontkend. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de aangifte en het voorhanden steunbewijs, acht de rechtbank de ontkennende verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
De bewezenverklaring
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 17 september 2010 in de gemeente Valkenswaard,
met [slachtoffer] , geboren op [1998] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het betasten van en knijpen in de borsten van die [slachtoffer] en het brengen en bewegen van zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] en het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en vervolgens op en neer bewegen van het hoofd van die [slachtoffer] en het vastpakken en op/om zijn penis leggen van de hand van die [slachtoffer] en het maken van aftrekkende bewegingen met die hand.
De strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden wordt opgelegd. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring een voorwaardelijke jeugddetentie passend is.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Omdat verdachte minderjarig was toen hij het feit pleegde, wordt hij volgens het jeugdstrafrecht berecht. Binnen het jeugdstrafrecht gelden andere, veelal lagere uitgangspunten voor het opleggen van straf dan bij volwassenen.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in 2010 schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van het slachtoffer, waarbij hij ook seksueel bij haar is binnengedrongen, terwijl het slachtoffer nog geen 12 jaar oud was. Verdachte heeft zich aan het slachtoffer opgedrongen en haar de seksuele handelingen doen ondergaan. Verdachte heeft gehandeld ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften, zonder rekening te houden met de gevoelens van het slachtoffer, de aantasting van haar lichamelijke en psychische integriteit en de doorkruising van haar (seksuele) ontwikkeling. Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van haar jonge leeftijd en verliefdheid richting verdachte. Uit de ter terechtzitting voorgedagen slachtofferverklaring is duidelijk geworden dat het slachtoffer tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte.
De persoon van verdachte
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit zelf ook nog jong. Gelet op de ruime bewezen verklaarde periode gaat de rechtbank er daarbij in het voordeel van verdachte van uit dat hij op dat moment nog 15 jaar was. Verdachte heeft door zijn ontkennende houding geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
De rechtbank neemt het LOVS-oriëntatiepunt van 6 maanden jeugddetentie bij het seksueel binnendringen van een kind onder de 12 jaar als uitgangspunt. De rechtbank weegt in strafverlagende zin de jeugdige leeftijd van verdachte zelf mee. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte dwang heeft gebruikt bij zijn handelen en dat het slachtoffer de handelingen zeer onvrijwillig heeft moeten ondergaan. Artikel 63 Sr is niet van toepassing, nu de verdachte op 17 december 2024 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is veroordeeld op basis van het volwassenstrafrecht en de daar centraal staande feiten dus niet gevoegd behandeld hadden kunnen worden met het onderhavige feit, dat door verdachte is begaan als minderjarige (zie ECLI:NL:HR:2019:1023, r.o. 2.8.1).
De straf
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 6 maanden. Deze straf is lichter dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
, ter zitting bijgestaan door mr. P.G. Grijpstra, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een bedrag van 12.500,00 euro, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak, subsidiair niet-ontvankelijkverklaring wegens de complexiteit van de vordering en meer subsidiair toewijzing van de vordering tot maximaal 1.500,00 euro.
Beoordeling
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Verdachte zal voor dit strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht.
De rechtbank acht de vordering niet zodanig complex dat beoordeling daarvan een onevenredig grote belasting voor het strafgeding is.
De ernst en gevolgen van het bewezenverklaarde feit voor de benadeelde partij zijn voldoende onderbouwd in de vordering. De gevolgen van het misbruik op geestelijk en sociaal gebied zijn voor de benadeelde partij groot en zeer ingrijpend gebleken. Dat er ook andere traumatische gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in het leven van het slachtoffer doet daaraan niet af. Gelet op de onderbouwing van de vordering en bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op 7.500,00 euro en zal de vordering tot dat bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wetsartikelen
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i en 244 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden;
vordering benadeelde partij [slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 7.500,00 euro, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 7.500,00 euro, en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 72 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de betaling die is gedaan aan de Staat op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering wordt gebracht, en dat dit andersom ook geldt indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.C.L. Pechaczek en mr. S.S. Arendse, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners, griffier,
en is uitgesproken op 6 juni 2025.