De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juli 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 november 2024 en 20 januari 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 3 mei 2024 te Veldhoven, althans in Nederland,
[slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven heeft beroofd
door die (rijdende) [slachtoffer 1] (met kracht) van zijn fiets te duwen en/of van zijn fiets af te trekken;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 3 mei 2024 te Veldhoven, althans in Nederland,
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten een gebroken heup en/of bekkenbreuk, heeft toegebracht
door die (rijdende) [slachtoffer 1] (met kracht) van zijn fiets te duwen en/of van zijn fiets af te trekken,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
T.a.v. feit 1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 3 mei 2024 te Veldhoven, althans in Nederland,
[slachtoffer 1]
heeft mishandeld door die (rijdende) [slachtoffer 1] (met kracht) van zijn fiets te duwen en/of van zijn fiets af te trekken,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
T.a.v. feit 2 primair:
hij op of omstreeks 3 mei 2024 te Veldhoven, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- om haar nek vast te pakken en/of zijn arm om haar nek te leggen en/of klemmen en/of
- (met in zijn, verdachtes, hand een aardappelschilmesje) in/op/tegen haar nek en/of hals en/of hoofd, althans lichaam, te slaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 3 mei 2024 te Veldhoven, althans in Nederland,
een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft mishandeld door
- haar om haar nek vast te pakken en/of zijn arm om haar nek te leggen en/of klemmen en/of
- in/op/tegen haar nek en/of hals en/of hoofd, althans lichaam, te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een kniefractuur, ten gevolge heeft gehad;
Overwegingen
De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
Inleiding.
Op vrijdag 3 mei 2024 kwam er een melding binnen bij de politie dat een oudere man in Veldhoven van zijn fiets zou zijn geduwd en dat de persoon die dit gedaan zou hebben nog in de buurt was.
Toen de politie ter plaatse kwam, werd de verdachte (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) aangewezen door omstanders en ondervraagd. Verdachte wilde nergens aan meewerken en sprak verward en onsamenhangend. Op het moment dat verdachte om zijn identiteitsbewijs werd gevraagd liep hij weg en greep agente [slachtoffer 2] vast. Hij omklemde haar bij de keel en zij werd door hem geslagen. [slachtoffer 2] heeft de verdachte toen van zich afgeduwd waarna haar collega’s hem hebben getaserd. De verdachte werd vervolgens aangehouden.
Het slachtoffer, de heer [slachtoffer 1] , is na zijn val overgebracht naar het ziekenhuis. Aldaar werd een breuk van de linker heupkom en het schaambeen geconstateerd en bleek het slachtoffer uit deze breuken te bloeden. De bloeding is gestelpt, maar het slachtoffer werd daarna verward en ontwikkelde ook ademhalingsproblemen. Medisch gezien was er een duidelijke indicatie om te opereren.
In overleg met het slachtoffer, artsen en familie is na verslechtering van de gezondheid van het slachtoffer besloten om dit niet meer te doen, waarna hij op 6 mei 2024 is overleden als gevolg van de opgelopen letsels door de valpartij.
Bij het andere slachtoffer, agente [slachtoffer 2] , is later een breuk in haar linkerknie geconstateerd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank gevorderd om tot een bewezenverklaring te komen ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair en feit 2 vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 primair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte geen opzet op de dood heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin. Voor feit 1 subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de verdediging gesteld dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte een mes in zijn hand had tijdens de worsteling. Voor feit 2 subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat geen rechtstreeks verband bestaat tussen het handelen van verdachte en het letsel aan de knie. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de breuk van de knie niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Overwegingen met betrekking tot feit 1
Vrijspraak doodslag (feit 1 primair).
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder feit 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden afgeleid dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer en ook niet dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou overlijden.
(Voorwaardelijk) opzet zware mishandeling (feit 1 subsidiair).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Zoals algemeen bekend heeft een persoon op duidelijk gevorderde leeftijd een aanmerkelijk brozer gestel dan een jonger persoon. Oude mensen lopen bij vallen een groter risico dat botbreuken, bijvoorbeeld aan heup en/of bekken, niet of slecht genezen. Een valpartij met een fiets door een (hoog)bejaard persoon levert niet zelden dergelijke botbreuken op, zeker als die fietser in beweging is en onverhoeds door een derde met kracht van zijn fiets wordt getrokken en hierdoor op de grond valt zonder kans om die val op te vangen door het plotse karakter ervan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer 90 jaar oud was en al fietsend door verdachte opeens van zijn fiets af is getrokken. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door dit handelen van verdachte een aanmerkelijk kans bestond dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. De gedragingen van verdachte waren daarmee naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit letsel bewust heeft aanvaard. Het opzet moet los worden gezien van de toerekening
van het handelen, dit aspect komt later terug in dit vonnis.
Causaal verband.
De vraag of er een causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedraging en het tenlastegelegde gevolg, dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend.
Daarbij is van belang dat de gedraging van de verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg. Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de conclusie uit het schouwverslag, is de rechtbank van oordeel dat de gedraging van verdachte, het onverhoeds van de fiets trekken van het slachtoffer, een noodzakelijke factor is geweest voor de val van de fiets en daarmee ook voor de opgelopen breuken en het uiteindelijke overlijden van het slachtoffer. De gedragingen van verdachte vormen aldus een onmisbare schakel in de keten van gebeurtenissen. Dit betekent, naar het oordeel van de rechtbank, ook dat de keuze van het slachtoffer om af te zien van verder medisch ingrijpen niet van zodanige invloed is geweest op die keten van gebeurtenissen dat het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijs niet meer aan verdachte kan worden toegerekend.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de verdediging, de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling, de dood ten gevolg hebbend, wettig en overtuigend bewezen.
Overwegingen met betrekking tot feit 2.
Vrijspraak zware mishandeling (feit 2 primair).
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder feit 2 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] . Immers, niet gebleken is dat verdachte ten tijde van de worsteling een mes(je) in zijn handen had. Evenmin is op andere wijze gebleken van handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm geschikt zijn tot en gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Zwaar lichamelijk letsel (feit 2 subsidiair)
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] , terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. De rechtbank overweegt over het letsel als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel als algemene toetsingsspunten worden aangemerkt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte politieambtenaar [slachtoffer 2] bij haar nek heeft vastgepakt en deze heeft omklemd, waarbij hij de agente ook heeft geslagen. In reactie daarop heeft [slachtoffer 2] verdachte met kracht een flinke duw gegeven, waardoor hij haar nek losliet. Daarbij voelde [slachtoffer 2] een stekende pijn aan haar linkerknie. Na de worsteling had [slachtoffer 2] rode striemen aan beide zijden van haar hals en is een (bot)breuk in het plateau van haar knie vastgesteld.
Alhoewel medische ingrijpen (zoals een operatie) bij de breuk in het plateau van de knie van [slachtoffer 2] niet noodzakelijk was, voldoen zowel de aard van dit letsel, als het uitzicht op volledig herstel naar het oordeel van de rechtbank wel aan de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel. [slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij langere tijd afhankelijk was van (huishoudelijke) hulp en dat er tijde de herstelperiode van in totaal zes maanden sprake was van fysieke beperkingen.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij
op
of omstreeks
3 mei 2024 te Veldhoven
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten een gebroken heup en
/of
een bekkenbreuk, heeft toegebracht door die (rijdende) [slachtoffer 1] met kracht van zijn fiets
te duwen en/of van zijn fiets
af te trekken,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
T.a.v. feit 2 subsidiair:
hij
op
of omstreeks
3 mei 2024 te Veldhoven
een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , gedurende en
/of
terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft mishandeld door
- haar om haar nek vast te pakken en
/of
zijn arm om haar nek te
leggen en/of
klemmen en
/of
-
in/op/
tegen haar
nek en/of hals en/of hoofd, althans
lichaam
,
te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een kniefractuur, ten gevolge heeft gehad.
Oplegging van maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. In de civiele procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna de Wvggz), die tegelijk met de strafzaak is behandeld, heeft de officier van justitie verzocht om deze toe te wijzen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank eveneens om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en om het afzonderlijke verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz toe te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling waardoor dhr. [slachtoffer 1] is komen te overlijden. Uit de op zitting voorgedragen slachtofferverklaring komt een beeld naar voren van een man die nog volop in het leven stond en daarvan genoot. Dat leven is hem ontnomen. Hiermee is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van een politieambtenaar, die daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Naast het letsel, heeft dit feit ook op mentaal vlak grote impact op haar gehad. Hierdoor heeft zij onder andere moeten besluiten haar functie als wijkagent te verruilen voor een andere functie bij de politie.
Omdat de bewezenverklaarde feiten verdachte niet worden toegerekend, zal verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging en zal aan hem geen straf worden opgelegd. Voor het antwoord op de vraag of het opleggen van een maatregel passend en geboden is,
heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De officier van justitie heeft naar aanleiding van het Pro Justitia-rapport in een aparte procedure een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een zorgmachtiging. Dit verzoekschrift is tegelijk met deze strafzaak behandeld.
De rechtbank concludeert op grond van het Pro Justitia-rapport dat het doel van het beperken van het recidiverisico tot een acceptabel niveau kan worden gerealiseerd binnen het kader van een zorgmachtiging. Met een zorgmachtiging kan worden bewerkstelligd dat verdachte weer kan functioneren op (minimaal) het niveau van voor de psychose. De rechtbank wil en moet kiezen voor de minst ingrijpende vorm van effectieve zorg voor verdachte. Om deze reden maakt de rechtbank gebruik van de haar in artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder 4, van de Wet forensische zorg gegeven bevoegdheid om een zorgmachtiging af te geven. De toewijzende beslissing op dit verzoek wordt tegelijk met deze uitspraak bij afzonderlijke beschikking van heden afgegeven. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast aan verdachte een strafrechtelijke maatregel op te leggen.
Met betrekking tot het door de raadsman gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis op het moment van opname in een kliniek ter uitvoering van de zorgmachtiging overweegt de rechtbank als volgt.
De voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het moment waarop verdachte kan worden geplaatst in een kliniek, waarbij dan de zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd. Om die reden is een afzonderlijke beslissing met betrekking tot de schorsing van de voorlopige hechtenis niet vereist.
De vorderingen van de benadeelde partijen [familielid slachtoffer 1] en [familielid slachtoffer 2] .
De vorderingen.
Namens de benadeelde partij [familielid slachtoffer 1] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze vordering ziet op een bedrag van € 17.500,- affectieschade en een bedrag van € 144,80 ten aanzien van materiële schade (kosten gedenksieraad).
Namens de benadeelde partij [familielid slachtoffer 2] is eveneens een vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze vordering ziet op een bedrag van € 17.500,- affectieschade en een bedrag van € 3.947,30 ten aanzien van materiële schade, bestaande uit de volgende posten:
uitvaarkosten buiten de uitvaartverzekering € 1.584,57;
kosten bloemen € 342,-;
bijeenkomst familie na uitvaart € 588,40;
gedenksieraden met foto € 29,96;
reparatie fiets (vordering als erfgenaam) € 406,25;
reparatie horloge (vordering als erfgenaam) € 996,12.
.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de affectieschade.
Ten aanzien van de materiële schade is de raadsman van oordeel dat de vordering uitsluitend moet worden afgewezen ten aanzien van de kosten voor de gedenksieraden, omdat deze kosten niet zozeer samenhangen met de lijkbezorging dat deze op grond van het bepaalde in artikel 6:108 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen en evenmin op grond van het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.
Met betrekking tot de vordering van [familielid slachtoffer 2] is de raadsman van oordeel dat de vordering ten aanzien van de kosten voor de reparatie van het horloge moet worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de overige materiële schadeposten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Affectieschade.
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108 lid 4 van het BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De bedragen die voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komen zijn bij het Besluit Vergoeding Affectieschade vastgesteld. Een meerderjarig niet-thuiswonend kind heeft recht op een vergoeding van € 17.500,-. De rechtbank zal daarom de door benadeelde partijen gevorderde affectieschade integraal toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente.
De gedenksieraden.
Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat gedenksieraden bedoeld zijn als een blijvend aandenken aan een overledene en in die zin eenzelfde functie hebben als bijvoorbeeld een grafsteen dat heeft voor anderen. De rechtbank beschouwt deze onderdelen van de vorderingen daarom als een rechtsreeks gevolg van het bewezenverklaarde en wijst de vorderingen ook in zoverre toe, vermeerderd met de wettelijke rente.
De overige posten van de vordering van [familielid slachtoffer 2] .
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de uitvaartkosten € 1.584,57, de kostenpost bloemen € 342,- , de kostenpost bijeenkomst familie na uitvaart € 588,40 en de kosten voor de reparatie van de fiets € 406,25, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de kosten voor de reparatie van het horloge. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit is toegebracht, onder meer aangezien de bewijstukken daarvoor ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een nadere behandeling vereisen, met (onderbouwde) standpuntwisseling tussen partijen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering aldus een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Overige beslissingen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Door de benadeelde partij is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze vordering ziet op een bedrag van € 5.000,- immateriële schade en een bedrag van € 1.223,32 ten aanzien van materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, waarbij het bedrag ten aanzien van de immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.500,- met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Voor het meer gevorderde verzoekt de officier van justitie de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde niet ontvankelijk te verklaren in de vordering. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat een rechtstreeks verband met een gedraging van verdachte ontbreekt en het geestelijke letsel onvoldoende is onderbouwd.
Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en verzocht het bedrag aan immateriële schade te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de vordering ten aanzien van materiële schade, te weten een bedrag van € 1.223,32, vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering ten aanzien van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in het meer gevorderde aan immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Overige beslissingen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
DE UITSPRAAK
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
T.a.v. feit 2 subsidiair:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft en terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
- verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [familielid slachtoffer 1]:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [familielid slachtoffer 1] , van een bedrag van 17.644,80 euro, bestaande uit 144,80 euro materiële schade en 17.500,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [familielid slachtoffer 1] , van een bedrag van 17.644,80 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 123 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 144,80 euro materiële schade en 17.500,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [familielid slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [familielid slachtoffer 2] , van een bedrag van 20.451,18 euro, bestaande uit 2.951,18 euro materiële schade en 17.500,00 euro immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [familielid slachtoffer 2] , van een bedrag van 20.451,18 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 137 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 2.951,18 euro materiële schade en 17.500,00 euro immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 15 mei 2024 over een bedrag van € 2.514,97 euro ter zake van uitvaartkosten, kosten bloemen en kosten samenkomst na uitvaart;
- 31 mei 2024 over een bedrag van € 406,25 euro ter zake van kosten reparatie fiets;
- 2 februari 2025 over een bedrag van € 29,96 euro ter zake van kosten gedenksieraad,
en van de immateriële schade op 6 mei 2024.
T.a.v. feit 2 subsidiair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 2.723,32 euro, bestaande uit 1.223,32 euro materiële schade en 1.500,00 euro immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
t.a.v. feit 2 subsidiair:
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 2.723,32 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 37 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 1.223,32 euro materiële schade en 1.500,00 euro immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 16 mei 2024 over een bedrag van € 59,99 euro ter zake van kosten aanschaf broeken;
- 8 juni 2024 over een bedrag van € 1090,00 euro ter zake van kosten huishoudelijke hulp;
- 30 juni 2024 over een bedrag van € 73,33 euro ter zake van kosten yoga-abonnement,
en van de immateriële schade op 3 mei 2024.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens een benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.