Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:4053

Op 7 July 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 82.314754.23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:4053. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
82.314754.23
Datum uitspraak:
7 July 2025
Datum publicatie:
4 July 2025

Indicatie

De rechtbank veroordeelt een afvalonderneming in Zuid-Limburg voor het overtreden van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en dood door schuld. In 2023 werd een werknemer op een binnenterrein aangereden door een shovel. De rechtbank legt aan verdachte op een geldboete ter hoogte van 150.000 waarvan 50.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Strafrecht

Parketnummer: 82.314754.23

Datum uitspraak: 07 juli 2025

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd op het adres: [adres] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 juni 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte rechtspersoon naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 januari 2025.

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd dat:

T.a.v. feit 1: Zij op of omstreeks 19 mei 2023 te Heerlen, gemeente Heerlen, althans inNederland, als werkgever, al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/ofnagelaten in strijd met de arbeidsomstandighedenwet en/of op de daaroprustende bepalingen, immers heeft zij in strijd met- artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van hetarbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijkvastgelegd welke risico-beperkende maatregelen bij het beschreven aspect'aanrijdgevaar’ zijn genomen en/of dienen te worden genomen bij dewerkzaamheden op het (buitenterrein van het) Op- en Overslagterrein bij hetgelijktijdig op het terrein bewegen/bevinden van mobiele arbeidsmiddelen enpersonen;en/of- artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd datde werknemers doeltreffend werden ingelicht over de werkzaamheden op het(buitenterrein van het) Op- en Overslagterrein en de daaraan verbonden risico’s(aanrijdgevaar), alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's tevoorkomen of te beperken;en/of- artikel 8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet niet, althansonvoldoende, toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gerichtop het voorkomen of beperken van de risico's bij het werken met mobielearbeidsmiddelen in aanwezigheid van personen;en/of- artikel 7.17c lid 4 en/of lid 5 en/of lid 6 Arbeidsomstandighedenbesluit geen,althans geen doeltreffende verkeersregels vastgesteld teneinde het aanrijdgevaar tevoorkomen in het geval werknemers zich binnen de werkzone van mobielearbeidsmiddelen bevinden (lid 4) en/of geen doeltreffende organisatorischemaatregelen genomen om te voorkomen dat werknemers zich bevinden in dewerkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving (lid 5) en/of geendoeltreffende maatregelen genomen om — indien dit voor de goede uitvoeringvan de werkzaamheden op het Op- en Overslagterrein is vereist — te voorkomendat deze werknemers door een mobiele arbeidsmiddel gewond kunnen raken:

terwijl zij, verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers, onder wie de heer [slachtoffer] ontstond en/of te verwachten was;

T.a.v. feit 2: zij op of omstreeks 19 mei 2023 te Heerlen, gemeente Heerlen, althans inNederland, zeer/grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettenden/of onachtzaam en/of onzorgvuldig en/of nalatig heeft gehandelddoor een werknemer, de heer [slachtoffer] , arbeid te laten verrichten op het Open Overslagterrein aldaar waarbij mobiele arbeidsmiddelen en voetgangers(werknemers) zonder afdoende instructies en/of voorlichting zich door elkaarvoortbewogen,terwijl zij, verdachte,-bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid had nagelaten de risico’svan aanrijdgevaar op het (buiten)terrein van Op- en Overslag te inventariseren enin een evaluatie schriftelijk vast te leggen welk specifieke risico aanrijdgevaar hetmet zich meebrengt als mobiele arbeidsmiddelen zich binnen de werkzone waarwerknemer(s) zich kunnen bevinden, beweegt en/ofen/of-er niet voor heeft gezorgd dat risico-beperkende maatregelen waren ontschrevenen/of getroffen teneinde het aanrijdgevaar door mobiele arbeidsmiddelen envoetgangers (werknemers) aldaar te beperken zoals het opstellen van eendeugdelijk verkeersplan en het vaststellen van doeltreffende verkeersregels;en/of-er niet voor heeft gezorgd dat de werknemer(s) die aldaar werkzaamhedenverrichtte(n), doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichtenwerkzaamheden en het daaraan verbonden risico van aanrijdgevaar, alsmede overde maatregelen die erop gericht waren dit risico te voorkomen of te beperken;en/of-niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht ophet voorkomen of beperken van de risico’s bij voormelde werkzaamheden;en/of-niet, althans onvoldoende werknemers heeft aangesproken om de shovel metlaadbak (laadschop) op de juiste manier te gebruiken,

waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer [slachtoffer] door een aanrijding met een shovel met laadbak, zodanig (zwaar lichamelijk) letsel heeft bekomen dat hij daardoor, op 19 mei 2023, is overleden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.

Op 19 mei 2023 was het slachtoffer, de heer [slachtoffer] , werkzaam op de afdeling Op- en Overslag van [verdachte] (hierna: [verdachte] ). Uit onderzoek is gebleken dat het slachtoffer te voet het terrein overstak en daarbij is aangereden door een shovel die werd bestuurd door een andere werknemer van verdachte. Het slachtoffer is ter plaatse overleden aan de gevolgen van deze aanrijding.

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij handelingen heeft nagelaten om de risico’s en gevaren op de arbeidsplaats op het buitenterrein te voorkomen of te beperken (feit 1), alsmede dat de dood van het slachtoffer aan haar schuld te wijten is (feit 2).

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om ten aanzien van beide aan de verdachte rechtspersoon ten laste gelegde feiten tot een bewezenverklaring te komen.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft de rechtbank verzocht om tot een partiële vrijspraak te komen, omdat er in de risico-inventarisatie en evaluatie (hierna: RI&E) wel degelijk aandacht is besteed aan aanrijdgevaar. Ten aanzien van het overige heeft de verdediging geen verweren gevoerd.

Het oordeel van de rechtbank.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.

Verdachte is gebonden aan veiligheidsvoorschriften, die zijn vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit). De rechtbank stelt vast dat de plaats van het ongeval, een arbeidsplaats is als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g, van de Arbowet.

In de Arbowet is verankerd dat werknemers het recht hebben op een veilige en gezonde werkplek. De primaire verantwoordelijkheid voor het inrichten van een dergelijke werkplek rust op de feitelijke werkgever, die verplicht is een arbobeleid te voeren dat gericht is op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers.

De vraag die beantwoord moet worden is of verdachte tekort is geschoten in haar zorgplichten als bedoeld in de Arbowet en het Arbobesluit jegens haar werknemers, onder wie de heer [slachtoffer] , en daarmee strafbaar heeft gehandeld.

Verdachte wordt verweten dat zij in de RI&E niet heeft opgenomen welke risico-beperkende maatregelen er omtrent aanrijdgevaar worden genomen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het risico op aanrijdgevaar niet voldoende wordt onderkend in de RI&E. Er wordt wel een risico van aanrijdgevaar geïnventariseerd en omschreven, maar verdachte heeft geen maatregelen om dit risico zo veel mogelijk te voorkomen opgenomen in een plan van aanpak. Deze documenten dienen naar het oordeel van de rechtbank in samenhang te worden beoordeeld. Er zijn wel enkele maatregelen opgenomen, maar dit ziet op verkeersroutes, niet specifiek op aanrijdgevaar. Daarmee is verdachte er niet in geslaagd de risico’s op een juiste manier te inventariseren en de juiste maatregelen te nemen. De rechtbank verwerpt het verweer.

Voorts wordt verdachte verweten dat zij artikel 8 van de Arbowet heeft overtreden door het niet doeltreffend inlichten van haar medewerkers over de gevaren en risico’s en het niet toezien op het naleven van instructies en voorschriften die zien op de beperking van deze risico’s. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit getuigenverklaringen van medewerkers dat er geen werkinstructies of andere regels waren waaraan medewerkers zich moesten houden bij het werken met mobiele arbeidsmiddelen. Slechts duidelijk werd dat de shovel ‘altijd voorrang’ had maar uit het procesdossier volgt dat het voor de medewerkers niet duidelijk was hoe daar precies mee omgegaan moest worden. Bovendien overweegt de rechtbank dat nu de RI&E niet op orde was, er ook geen veiligheidsmaatregelen werden genomen waarover voorlichting kon worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat er slechts ten aanzien van het besturen van de shovel instructies zijn gegeven door een externe opleider. Dat werknemers niet werden aangesproken op onveilige werksituaties blijkt naar het oordeel van de rechtbank eveneens uit de verklaringen van getuigen.

Het laatste verwijt ziet op het overtreden van artikel 7.17c van het Arbobesluit door het – kortgezegd – niet hebben van een veilige verkeersinrichting van het terrein waardoor aanrijdgevaar wordt voorkomen. De rechtbank overweegt dat uit onderzoek is gebleken dat er geen markeringen of looplijnen op het betreffende terrein waren aangebracht en dat er slechts een bord was opgehangen dat de laadschop altijd voorrang had. Ook op basis van de camerabeelden kan de rechtbank niet vaststellen dat er sprake was van een veilige verkeersinrichting. Het opgestelde verkeersplan, dat enkel gericht was op voertuigen bij laden en lossen en dus niet op de shovel, heeft daar naar het oordeel van de rechtbank evenmin aan bijgedragen. Ook uit verklaringen van getuigen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verkeersbewegingen door elkaar liepen en dat er geen (duidelijke) regels waren.

De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van opzettelijke overtreding van in artikel 1 van de Wet op de economische delicten aangewezen voorschriften is kleurloos opzet vereist. Opzet hoeft daarmee slechts gericht te zijn op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten. Het opzet hoeft er niet op gericht te zijn dat daardoor een wettelijke verplichting niet wordt nageleefd.

Verdachte wordt geacht bekend te zijn met de verplichtingen tot het naleven van de op haar rustende zorgplichten op grond van de Arbowet en het Arbobesluit. In het nalaten van verdachte die zorgplichten na te leven, ligt het opzet besloten.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte opzettelijk gehandeld in strijd met artikel 5 eerste lid, en artikel 8 eerste en vierde lid van de Arbowet en artikel 7.17c vierde, vijfde en zesde lid van het Arbobesluit, door onvoldoende veiligheidsmaatregelen te treffen, terwijl zij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers ontstond of te verwachten was. In de RI&E was het risico aanrijdgevaar onderkend, maar dat heeft niet tot specifieke maatregelen geleid om dit risico te voorkomen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het eerste ten laste gelegde feit in de opzettelijke variant.

Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2.

Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Overigens moeten de aard en de ernst van de gevolgen van het ten laste gelegde bij de beoordeling van de mate van schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe tragisch dat gevolg ook is. Wel dient vast komen te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog steeds als een voorwaarde geldt.

De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van feit 1, volgt dat er sprake is van schuld aan de zijde van verdachte als hiervoor bedoeld. Er is vastgesteld dat verdachte de werkgever was van het slachtoffer in de zin van de Arbowet. Bovendien is gebleken dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de op haar op grond van de Arbowet rustende zorgplichten en redelijkerwijs moest vermoeden dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers, waaronder het slachtoffer, te verwachten viel. Door het nalaten van verdachte is het slachtoffer op het Op- en Overslagterrein overreden door een shovel waardoor hij is komen te overlijden. Verdachte heeft nagelaten een veilige verkeerssituatie te creëren op het terrein; verder voldeed de door verdachte opgestelde RI&E niet, werden medewerkers onvoldoende voorgelicht en werd eveneens onvoldoende toezicht gehouden. Het causale verband tussen het aanrijden van het slachtoffer – aan de gevolgen waarvan hij is overleden – en het nalaten van verdachte is hiermee gegeven.

Door het voorgaande tezamen en in onderling verband bezien, heeft verdachte de op haar rustende zorgplicht voor de veiligheid van haar werknemers, waaronder die van het slachtoffer, vermijdbaar en verwijtbaar geschonden. Verdachte heeft daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig gehandeld. Verdachte had de risico’s en de gevolgen zoals die zich hebben voorgedaan toen het ongeval gebeurde, kunnen en moeten voorzien en had anders kunnen en moeten handelen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van dood door schuld zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen aan de verdachte als rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Of een gedraging redelijkerwijs kan worden toegerekend aan een rechtspersoon dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is het van belang of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank stelt vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon, immers zijn de handelingen begaan door personen die bij de rechtspersoon in dienst waren, passen de gedragingen bij de normale bedrijfsvoering, zijn de gedragingen de rechtspersoon dienstig geweest en de feitelijke gang van zaken werd door de rechtspersoon aanvaard. Daartoe verwijst zij naar hetgeen hiervoor al werd overwogen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelenbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

T.a.v. feit 1: op 19 mei 2023 te Heerlen, gemeente Heerlen, als werkgever, opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de arbeidsomstandighedenwet en op de daarop rustende bepalingen, immers heeft zij in strijd met- artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van hetarbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijkvastgelegd welke risico-beperkende maatregelen bij het beschreven aspect'aanrijdgevaar’ zijn genomen en dienen te worden genomen bij dewerkzaamheden op het (buitenterrein van het) Op- en Overslagterrein bij hetgelijktijdig op het terrein bewegen/bevinden van mobiele arbeidsmiddelen enpersonen;en- artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd datde werknemers doeltreffend werden ingelicht over de werkzaamheden op het(buitenterrein van het) Op- en Overslagterrein en de daaraan verbonden risico’s(aanrijdgevaar), alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's tevoorkomen of te beperken;en- artikel 8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet niet, althansonvoldoende, toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gerichtop het voorkomen of beperken van de risico's bij het werken met mobielearbeidsmiddelen in aanwezigheid van personen;en- artikel 7.17c lid 4 en/of lid 5 en/of lid 6 Arbeidsomstandighedenbesluit geen,althans geen doeltreffende verkeersregels vastgesteld teneinde het aanrijdgevaar tevoorkomen in het geval werknemers zich binnen de werkzone van mobielearbeidsmiddelen bevinden (lid 4) en/of geen doeltreffende organisatorischemaatregelen genomen om te voorkomen dat werknemers zich bevinden in dewerkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving (lid 5) en/of geendoeltreffende maatregelen genomen om — indien dit voor de goede uitvoeringvan de werkzaamheden op het Op- en Overslagterrein is vereist — te voorkomendat deze werknemers door een mobiele arbeidsmiddel gewond kunnen raken:

terwijl zij, verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar en ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers, onder wie de heer [slachtoffer] ontstond of te verwachten was;

T.a.v. feit 2: op of omstreeks 19 mei 2023 te Heerlen, gemeente Heerlen, aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig heeft gehandeld door een werknemer, de heer [slachtoffer] , arbeid te laten verrichten op het Op en Overslagterrein aldaar waarbij mobiele arbeidsmiddelen en voetgangers (werknemers) zonder afdoende instructies en voorlichting zich door elkaarvoortbewogen, terwijl zij, verdachte,-bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid had nagelaten de risico’svan aanrijdgevaar op het (buiten)terrein van Op- en Overslag te inventariseren enin een evaluatie schriftelijk vast te leggen welk specifieke risico aanrijdgevaar hetmet zich meebrengt als mobiele arbeidsmiddelen zich binnen de werkzone waarwerknemer(s) zich kunnen bevinden, beweegt en-er niet voor heeft gezorgd dat risico-beperkende maatregelen waren omschrevenen getroffen teneinde het aanrijdgevaar door mobiele arbeidsmiddelen envoetgangers (werknemers) aldaar te beperken zoals het opstellen van eendeugdelijk verkeersplan en het vaststellen van doeltreffende verkeersregels;en-er niet voor heeft gezorgd dat de werknemer(s) die aldaar werkzaamhedenverrichtte(n), doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichtenwerkzaamheden en het daaraan verbonden risico van aanrijdgevaar, alsmede overde maatregelen die erop gericht waren dit risico te voorkomen of te beperken;en-niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht ophet voorkomen of beperken van de risico’s bij voormelde werkzaamheden;en-niet, althans onvoldoende werknemers heeft aangesproken om de shovel metlaadbak (laadschop) op de juiste manier te gebruiken,waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer [slachtoffer] door eenaanrijding met een shovel met laadbak, zodanig zwaar lichamelijk letsel heeftbekomen dat hij daardoor, op 19 mei 2023, is overleden.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een geldboete ter hoogte van € 150.000,00 waarvan € 30.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier de rechtbank tevens gevorderd om aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gedeeltelijke stillegging voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, en als bijzondere voorwaarden: het scheiden van mobiele arbeidsmiddelen met een eigen aandrijving van medewerkers en het meewerken met toezichthouders en opsporingsambtenaren.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft verzocht om de geldboete te matigen en af te zien van de oplegging van een voorwaardelijke gedeeltelijke stillegging.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de feiten door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte was als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van haar medewerkers. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten om zorg te dragen voor veilige arbeidsomstandigheden. Zo is het slachtoffer aangereden door een shovel terwijl er geen scheiding was tussen de verkeersstromen en medewerkers onvoldoende waren voorgelicht over de risico’s. Daardoor konden ook geen maatregelen worden genomen ter voorkoming van aanrijdingen. Bovendien was ten aanzien van het aanrijdgevaar de RI&E niet op orde. Verdachte is met haar handelen ernstig tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar medewerkers, in het bijzonder jegens het slachtoffer. Door haar nalatigheid heeft het ongeval kunnen plaatsvinden, waardoor het slachtoffer is overleden.

De rechtbank realiseert zich dat door het handelen van verdachte onherstelbaar leed aan de nabestaanden is toegebracht en dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken. Uit de verklaringen van de nabestaanden die ter terechtzitting zijn afgelegd, volgt dat zij dagelijks nog te kampen hebben met de gevolgen van het overlijden van het slachtoffer.

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 mei 2025 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

Ten aanzien van de gevorderde bijkomende voorwaardelijke gedeeltelijke stillegging overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet op dit moment geen aanwijzingen dat verdachte niet meewerkt aan controles van de Arbeidsinspectie. Tevens heeft verdachte in de afgelopen periode een aantal maatregelen genomen om het aanrijdgevaar te voorkomen dan wel te beperken. Door de herinspecties die worden gehouden serieus te nemen, kan het toezicht op het hebben van een veilige arbeidsplaats worden bevorderd. De rechtbank ziet op dit moment dan ook geen meerwaarde in deze maatregel en zal afzien van de oplegging daarvan.

Wel acht de rechtbank het van belang dat de op te leggen geldboete, voor een aanzienlijk deel voorwaardelijk zal worden opgelegd teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in zal gaan.

Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een geldboete ter hoogte van

€ 150.000,00 waarvan € 50.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

14a, 14b, 14c, 23, 51, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht

5, 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet

1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten

7.17

van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;

verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. feit 1:

overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;

t.a.v. feit 2:

aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon;

verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

legt op de volgende straf:

* een geldboete ter hoogte van 150.000,00 euro;

bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete, te weten 50.000 euro, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de hierna te noemen voorwaarde niet heeft nageleefd;

voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,

mr. S.H.C. Merkx en B. Damen, leden,

in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,

en is uitgesproken op 07 juli 2025.