De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 april 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 27 februari 2023 te Venlo, althans in Nederland, als werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of op de daarop rustende bepalingen, immers heeft hij op een bouwlocatie aan de [adres 2] te Venlo, zijnde een arbeidsplaats, bij het (doen) verrichten van arbeid, te weten werkzaamheden op de zolder van een in aanbouw zijnde prefab woning waarbij door de aanwezigheid van een open trapgat/uitsparing/opening in de zoldervloer, valgevaar bestond, in elk geval gevaar bestond om 2,5 meter of meer naar beneden te vallen in strijd met
- artikel 3.16 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat valgevaar niet heeft tegengegaan door het (laten) aanbrengen van een en of meerdere doelmatige hekwerken, leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen en/of
-artikel 3.16 lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit geen voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging geven en/of
- artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico’s het monteren van een prefab woning voor (een) werknemer(s) met zich mee brengt en/of
- artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden bestaande uit het monteren van een prefab woning en de daaraan verbonden risico's (waaronder valgevaar), alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken en/of
- artikel 8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van de in het artikel 8, eerste lid genoemde risico’s voor het monteren van een prefab woning (waaronder valgevaar) en/of het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemer [slachtoffer 1] en/of andere werknemers ontstond of te verwachten was;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 27 februari 2023 te Venlo, althans in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door werknemer(s) van [bedrijfsnaam] , werkzaamheden te laten verrichten, bestaande werkzaamheden op de zolder van een in aanbouw zijnde prefab woning waarbij valgevaar bestond, in elk geval gevaar bestond om 2,5 meter of meer naar beneden te vallen door de aanwezigheid van een open trapgat/uitsparing/opening in de zoldervloer, terwijl hij
- heeft nagelaten om doeltreffende maatregelen te nemen om valgevaar tegen te gaan door het laten aanbrengen van een en of meerdere doelmatige hekwerken, leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen en/of
- onder het open trapgat/uitsparing/opening in de zoldervloer geen ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of werden door die werknemer(s) geen doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging geven en /of
- geen schriftelijke inventarisatie en/of evaluatie heeft gemaakt van de mogelijke risico’s (waaronder valgevaar)die het monteren van een prefab woning met zich mee zou kunnen brengen en/of
- er niet voor heeft gezorgd dat de werknemer doeltreffend was ingelicht over die te verrichten werkzaamheden, en/of de hieraan verboden risico’s (waaronder valgevaar) en/of gevaren, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen en/of te beperken en/of
- niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van deze risico’s en/of
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat de werknemer [slachtoffer 1] door het open trapgat/de uitsparing/de opening in de zoldervloer ongeveer 6 meter naar beneden is gevallen gevallen waardoor hij zodanig (zwaar lichamelijk) letsel heeft bekomen dat hij daardoor, op 27 februari 2023, is overleden.
De bewijsvraag.
Inleiding.
Op het perceel aan de [adres 2] te Venlo was de heer [slachtoffer 1] , het latere slachtoffer, op 27 februari 2023 werkzaam op de bouwplaats van een prefab woning. Op enig moment stond het slachtoffer op de steiger ongeveer ter hoogte van de tweede verdiepingsvloer. Het slachtoffer is kennelijk vanaf de steiger op folie gestapt, dat (tijdelijk) over een trapgat was gespannen. Uit onderzoek is gebleken dat het slachtoffer op deze bouwplaats vanaf de tweede etage circa zes meter naar beneden is gevallen door het trapgat, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Het slachtoffer was werkzaam bij [bedrijfsnaam] , de eenmanszaak van verdachte.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij handelingen heeft nagelaten om de risico’s en gevaren op een bouwplaats te voorkomen of te beperken (feit 1), alsmede dat de dood van het slachtoffer aan zijn schuld te wijten is (feit 2).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om ten aanzien van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten tot een bewezenverklaring te komen.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.
Verdachte is als werkgever gebonden aan veiligheidsvoorschriften, die zijn vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit). De rechtbank stelt vast dat de plaats van het ongeval, een bouwplaats zoals bedoeld in artikel 1.1 onder 2a van het Arbeidsomstandighedenwet is.
In de Arbowet is verankerd dat werknemers het recht hebben op een veilige en gezonde werkplek. De primaire verantwoordelijkheid voor het inrichten van een dergelijke werkplek rust op de feitelijke werkgever, die verplicht is een arbobeleid te voeren dat gericht is op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers.
De vraag die beantwoord moet worden is of verdachte tekort is geschoten in zijn zorgplichten als bedoeld in de Arbowet en het Arbobesluit jegens haar werknemers, onder wie de heer [slachtoffer 1] , en daarmee strafbaar heeft gehandeld.
Verdachte wordt verweten dat hij niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 3.16 van het Arbobesluit, omdat hij er niet voor heeft gezorgd dat valgevaar werd voorkomen. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte geen hekwerk of leuning heeft geplaatst rond het trapgat en ook niet in vangnetten of veiligheidsgordels heeft voorzien. Bovendien constateert de rechtbank dat er folie over (een gedeelte van) het trapgat zat, waardoor dit gat, met het bijbehorende gevaar, niet goed zichtbaar was. Hiermee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 3.16 van het Arbobesluit.
Voorts wordt verdachte verweten dat hij geen risico-inventarisatie en evaluatie (hierna: RI&E) heeft opgesteld conform artikel 5 van de Arbowet. De rechtbank stelt vast dat ook aan deze eis niet is voldaan, hetgeen blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij er nog nooit van heeft gehoord en hierover ook niet te beschikken.
Het laatste verwijt ziet op het overtreden van artikel 8 van de Arbowet door het niet doeltreffend inlichten van zijn werknemers over de gevaren en risico’s en het niet toezien op het naleven van instructies en voorschriften die zien op de beperking van deze risico’s. De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn werknemers geen voorlichting heeft gegeven dan wel een opleiding heeft laten volgen die ziet op het werken op hoogte zoals in de situatie op de bouwplaats aan de [adres 2] . Uit getuigenverklaringen van medewerkers blijkt immers dat zij slechts een algemene opleiding hebben gevolgd. Bovendien blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit deze verklaringen dat er niet of nauwelijks toezicht werd gehouden op het naleven van veiligheidsinstructies. De rechtbank overweegt dat verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het handelen in strijd met artikel 8 van de Arbowet.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van opzettelijke overtreding van in artikel 1 van de Wet op de economische delicten aangewezen voorschriften is kleurloos opzet vereist. Opzet hoeft daarmee slechts gericht te zijn op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten. Het opzet hoeft er niet op gericht te zijn dat daardoor een wettelijke verplichting niet wordt nageleefd.
Verdachte wordt geacht bekend te zijn met de verplichtingen tot het naleven van de op hem rustende zorgplichten op grond van de Arbowet en het Arbobesluit. In het nalaten van verdachte die zorgplichten na te leven, ligt het opzet besloten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte opzettelijk gehandeld in strijd met artikel 3.16 eerste en vijfde lid van het Arbobesluit, artikel 5 eerste lid, en artikel 8 eerste en vierde lid van de Arbowet door onvoldoende veiligheidsmaatregelen te treffen, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van zijn werknemers ontstond of te verwachten was. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het eerste ten laste gelegde feit in de opzettelijke variant.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2.
Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Overigens moeten de aard en de ernst van de gevolgen van het ten laste gelegde bij de beoordeling van de mate van schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe tragisch dat gevolg ook is. Wel dient vast komen te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog steeds als een voorwaarde geldt.
De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van feit 1, volgt dat er sprake is van schuld aan de zijde van verdachte als hiervoor bedoeld. Er is vastgesteld dat verdachte de werkgever was van het slachtoffer in de zin van de Arbowet. Bovendien is gebleken dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de op hem op grond van de Arbowet rustende zorgplichten en redelijkerwijs moest vermoeden dat er levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van zijn werknemers, waaronder het slachtoffer, te verwachten viel. Door het nalaten van verdachte is het slachtoffer door het trapgat ongeveer zes meter naar beneden gevallen. Verdachte heeft immers nagelaten het trapgat af te zetten of andere veiligheidsmaatregelen te nemen, geen RI&E opgesteld, de medewerkers niet voorgelicht over de gevaren en risico’s en daarop ook niet toegezien. Het causale verband tussen de val van het slachtoffer – aan de gevolgen waarvan hij is overleden – en het nalaten van verdachte is hiermee gegeven.
Door het voorgaande tezamen en in onderling verband bezien, heeft verdachte de op hem rustende zorgplicht voor de veiligheid van zijn werknemers, waaronder die van het slachtoffer, vermijdbaar en verwijtbaar geschonden. Verdachte heeft daarmee grovelijk onvoorzichtig en nalatig gehandeld. Verdachte had de risico’s en de gevolgen zoals die zich hebben voorgedaan toen het ongeval gebeurde, kunnen en moeten voorzien en had anders kunnen en moeten handelen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van dood door schuld zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelenbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op 27 februari 2023 te Venlo, als werkgever, opzettelijk, handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en op de daarop rustende bepalingen, immers heeft hij op een bouwlocatie aan de [adres 2] te Venlo, zijnde een arbeidsplaats, bij het (doen) verrichten van arbeid, te weten werkzaamheden op de zolder van een in aanbouw zijnde prefab woning waarbij door de aanwezigheid van een open trapgat in de zoldervloer, valgevaar bestond, in elk geval gevaar bestond om 2,5 meter of meer naar beneden te vallen in strijd met
- artikel 3.16 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat valgevaar niet heeft tegengegaan door het (laten) aanbrengen van een en of meerdere doelmatige hekwerken, leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen en
-artikel 3.16 lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit geen voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging geven en
- artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastgelegd welke risico’s het monteren van een prefab woning voor (een) werknemer(s) met zich mee brengt en
- artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden bestaande uit het monteren van een prefab woning en de daaraan verbonden risico's (waaronder valgevaar), alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken en
- artikel 8, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van de in het artikel 8, eerste lid genoemde risico’s voor het monteren van een prefab woning (waaronder valgevaar) en/of het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar en ernstige schade aan de gezondheid van de werknemer [slachtoffer 1] en andere werknemers ontstond of te verwachten was;
T.a.v. feit 2:
op 27 februari 2023 te Venlo, grovelijk onvoorzichtig en nalatig heeft gehandeld door werknemers van [bedrijfsnaam] , werkzaamheden te laten verrichten, bestaande werkzaamheden op de zolder van een in aanbouw zijnde prefab woning waarbij valgevaar bestond, in elk geval gevaar bestond om 2,5 meter of meer naar beneden te vallen door de aanwezigheid van een open trapgat in de zoldervloer, terwijl hij
- heeft nagelaten om doeltreffende maatregelen te nemen om valgevaar tegen te gaan door het laten aanbrengen van een en of meerdere doelmatige hekwerken, leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen en
- onder het open trapgat/uitsparing/opening in de zoldervloer geen ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of werden door die werknemer(s) geen doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging geven en
- geen schriftelijke inventarisatie en/of evaluatie heeft gemaakt van de mogelijke risico’s (waaronder valgevaar)die het monteren van een prefab woning met zich mee zou kunnen brengen en
- er niet voor heeft gezorgd dat de werknemer doeltreffend was ingelicht over die te verrichten werkzaamheden, en/of de hieraan verboden risico’s (waaronder valgevaar) en/of gevaren, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen en/of te beperken en
- niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van deze risico’s en
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat de werknemer [slachtoffer 1] door het open trapgat in de zoldervloer ongeveer 6 meter naar beneden is gevallen waardoor hij zodanig zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen dat hij daardoor, op 27 februari 2023, is overleden.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om aan verdachte op te leggen een geldboete ter hoogte van € 15.000,00 en een taakstraf voor de duur van 120 uren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte was als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn medewerkers. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten om zorg te dragen voor veilige arbeidsomstandigheden. Zo is het slachtoffer door een niet-afgeschermd trapgat zes meter naar beneden gevallen, waardoor hij is komen te overlijden. De werknemers hadden niet de juiste veiligheidsinstructies gekregen en verdachte zag ook niet toe op het naleven van veiligheidsinstructies. Bovendien heeft verdachte geen RI&E opgesteld. Verdachte is met zijn handelen ernstig tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens zijn medewerkers, in het bijzonder jegens het slachtoffer. Door zijn nalatigheid heeft het ongeval kunnen plaatsvinden, waardoor het slachtoffer, pas 33 jaar oud, is overleden.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen die aan het dossier zijn gevoegd en de toelichting van de gemachtigde ter terechtzitting, maakt de rechtbank op dat de nabestaanden het slachtoffer dagelijks missen. Ze hebben last van het lijden en het trauma door het overlijden van het slachtoffer en het gezin zal nooit meer hetzelfde zijn. Hen is door verdachte onherstelbaar leed aangedaan.
De rechtbank acht het van belang te voorkomen dat verdachte nogmaals zijn zorgplichten jegens medewerkers schendt, en zal de op te leggen geldboete gedeeltelijk voorwaardelijk opleggen teneinde dit te bewerkstelligen. Om de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking te brengen zal de rechtbank daarnaast een taakstraf opleggen.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte een blanco strafblad heeft en, hoewel niet ter zitting verschenen, volgens de verbalisanten proactief heeft meegewerkt aan het onderzoek.
Alles overziend zal de rechtbank aldus aan verdachte opleggen een geldboete ter hoogte van € 20.000,00 waarvan € 10.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer] (vader van het slachtoffer).
De rechtbank stelt vast dat [vader slachtoffer] een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, bestaande uit € 7.041,00 materiële schade voor kosten van repatriëring en de uitvaart, en
€ 17.500,00 immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering toe te wijzen.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2023 tot de dag der algehele voldoening. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de schriftelijke slachtofferverklaring evident blijkt dat er sprake is van immateriële schade. Bovendien heeft de rechtbank acht geslagen op het Besluit affectieschade.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat deze kosten voldoende zijn onderbouwd en dat deze in causaal verband staan met de bewezenverklaarde strafbare feiten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2023 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] (moeder van het slachtoffer).
De rechtbank stelt vast dat [moeder slachtoffer] een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend bestaande uit € 17.500,00 immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering toe te wijzen.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2023 tot de dag der algehele voldoening. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de schriftelijke slachtofferverklaring evident blijkt dat er sprake is van immateriële schade. Bovendien heeft de rechtbank acht geslagen op het Besluit affectieschade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2023 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36f, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht,
5, 8 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet,
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
3.16
van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
* een geldboete ter hoogte van 20.000,00 euro subsidiair 135 dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete, te weten 10.000 euro, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de hierna te noemen voorwaarde niet heeft nageleefd;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
legt op de volgende maatregelen:
* een maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [vader slachtoffer] , van een bedrag van 24.541,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 157 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 7.041,00 euro materiële schadevergoeding en 17.500,00 euro immateriële schadevergoeding. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
* een maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [moeder slachtoffer] , van een bedrag van 17.500,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [vader slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [vader slachtoffer] , van een bedrag van 24.541,00 euro, bestaande uit 7.041,00 euro materiële schadevergoeding en 17.500,00 euro immateriële schadevergoeding. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [moeder slachtoffer] , van een bedrag van 17.500,00 euro, bestaande uit immateriële schadevergoeding. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.H.C. Merkx, voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 07 juli 2025.