Verkeers- en locatiegegevens rondom de woningoverval.
Op 27 september 2024 tussen 21:12 en 21:44 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] allemaal in de buurt van de Helftheuvelpassage (locatie zendmast) in Den Bosch. [medeverdachte 1] zit dan nog in Oss, [medeverdachte 7] is in Sneek.
Op 28 september 2024 tussen 00:06 uur en 03:45 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] allemaal in Heusden. De telefoonnummers maken dan gebruik van de mast aan de [adres 3] . De telefoon van [medeverdachte 7] is in Sneek, van de telefoon van [verdachte] is in deze periode enkel één locatie beschikbaar te 00:48
uur: Helftheuvel ‘s-Hertogenbosch.
Op 28 september 2024 rond 04:13 uur maakt het telefoonnummer van [medeverdachte 2] gebruik van masten in Nieuwkuijk en De Beverspijken te ’s-Hertogenbosch, om rond 05.46 weer aan te stralen op de mast aan de [adres 3] te Heusden. Op 28 september 2024 tussen 04:13 en 6:40 uur keren [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] huiswaarts.
Onderling contact en overige bevindingen uit de telefoons van verdachten.
In de avond/nacht van 27 op 28 september 2024 heeft [medeverdachte 1] meermalen via Facebook Messenger contact met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft ook een WhatsAppgesprek met zijn partner [naam 2] . Uit de inhoud hiervan blijkt dat [medeverdachte 1] ‘buiten’ is en iets nu gaat doen. Na de woningoverval wordt er op de telefoon van [medeverdachte 1] met diverse zoektermen gezocht naar berichten hierover. Daarnaast bevatte de zoekgeschiedenis op telefoon zoektermen die verband houden met cilindertrekken.
In een WhatsAppgesprek van [medeverdachte 5] met zijn partner [naam 3] schrijft [medeverdachte 5] op 26 september 2024 om 20:11 uur “hebben werk door [medeverdachte 4] ”. Uit het verhoor van [medeverdachte 5] bij de politie blijkt dat met “ [medeverdachte 4] ” medeverdachte [medeverdachte 4] wordt bedoeld. Op 27 september 2024 heeft [medeverdachte 5] rondom het tijdstip dat mevrouw [slachtoffer 2] een geluid hoorde (rond 03.00 uur) telefonisch contact met [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] . Op 28 september 2024 heeft hij ’s nachts telefonisch contact met [verdachte] (01.45 uur) en [medeverdachte 6] (02.00 uur). Uit andere berichten op 28 september 2024 om 01:22 uur blijkt dat [medeverdachte 5] op dat moment niet thuis was. Tussen 28 september 2024 en 30 september 2024 is er op de telefoon van [medeverdachte 5] meermalen gezocht op nieuwsberichten over de woningoverval in Heusden.
In en rond de periode van 26 t/m 28 september 2024 heeft [medeverdachte 4] verschillende malen contact met medeverdachten [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] . [medeverdachte 4] heeft op 26 september 2024 echter geen telefonisch contact met [verdachte] . Wel is er op 27 september 2024 gedurende de nachtelijke uren telefonisch contact met [verdachte] .
OVC-gesprek.
Gedurende het opsporingsonderzoek heeft er een opname van vertrouwelijke communicatie (OVC) plaatsgevonden in de bus die verdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] na hun verhoor op het politiebureau terugbracht naar het huis van bewaring. Het gesprek tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] is opgenomen en uitgewerkt. Uit dit gesprek blijkt dat [medeverdachte 7] de avond/nacht voor de woningoverval – op 26 op 27 september 2024 – betrokken was bij de eerste (mislukte) poging om de woning aan de [adres 7] binnen te komen. Op 28 september 2024 is men zonder [medeverdachte 7] teruggegaan en heeft de woningoverval plaatsgevonden. [medeverdachte 5] noemt tijdens het OVC-gesprek de namen van degenen die er volgens hem bij waren: [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [alias 2 verdachte] ( [verdachte] ) en [medeverdachte 2] . Ook vertelt [medeverdachte 5] dat het [alias 2 verdachte] is geweest die de ringen had.
Overige bevindingen.
Tijdens de doorzoeking van de eerder reeds genoemde [adres 2] die werd gehuurd door [medeverdachte 2] is in een zwarte koffer de portemonnee en het rijbewijs van mevrouw [slachtoffer 2] aangetroffen.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel vast dat verdachte en/of zijn medeverdachten betrokken zijn bij de poging tot oplichting, de poging tot woninginbraak en de woningoverval bij aangeefster mevrouw [slachtoffer 2] . Hoewel deze feiten niet aan iedere verdachte ten laste zijn gelegd houden de feiten zeker verband met elkaar. Het gaat om een compleet beeld van de betrokkenheid van (delen van) de groep verdachten bij deze aangeefster. Met betrekking tot de rol van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De rol van verdachte.
Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij enig feit verband houdend met deze aangeefster. De raadsman van verdachte heeft – kort gezegd – voor ieder bewijsmiddel (de gegevens van en in zijn telefoon en de OVC ) betoogd dat deze niet redengevend zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten.
De poging oplichting (feit 2).
Verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] , zijn op de avond van 19 juni 2024 in Heusden geweest, zo blijkt uit de telefoongegevens. Het telefoonnummer van verdachte is, na enkele uren in
’s-Hertogenbosch te zijn geweest, rond 01.45 uur wederom in Heusden en straalt een mast aan die zich binnen het bereik van de [adres 7] vindt. Rond dit tijdstip wordt met de telefoon van verdachte het hierboven beschreven filmpje (Live Photo) van de woning aan de [adres 7] gemaakt waarbij wordt ingezoomd op een rood doosje op tafel. Dit rode doosje was naar aanleiding van het telefoontje van de man die zich voordeed als agent door aangeefster op tafel gezet.
Uit het gefilmde Snapchatgesprek tussen “M” en “ik” blijkt dat iemand die bij [verdachte] was instructies ontving over wat gezegd moest worden tegen het slachtoffer wanneer hij/zij aan de deur ging om de spullen op te halen. Dat dit filmpje zich op de telefoon van [verdachte] bevond, wijst – in samenhang met de andere bewijsmiddelen – op betrokkenheid van [verdachte] en anderen bij de poging oplichting. In haar oordeel heeft de rechtbank tevens betrokken dat [verdachte] geen andere plausibele verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid bij de [adres 7] en de filmpjes op zijn telefoon. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande worden vastgesteld dat verdachte op 20 juni 2024 in vereniging heeft getracht aangeefster [slachtoffer 2] op te lichten.
De woningoverval (feit 3).
Verdachte wordt in het OVC-gesprek door medeverdachte [medeverdachte 5] aangewezen als een van de personen betrokken bij de woningoverval op 28 september 2024. De rechtbank ziet gelet op de omstandigheden waaronder het gesprek werd gevoerd en de inhoud ervan geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het gesprek te twijfelen. Medeverdachte [medeverdachte 5] waande zich op het moment dat hij met medeverdachte [medeverdachte 7] sprak onbespied en de rechtbank ziet niet in waarom hij in strijd met de waarheid (ook) zichzelf zou belasten.
Verdachte wordt door medeverdachte [medeverdachte 5] aangewezen als degene die aangeefster bij de schouder heeft gepakt en de ringen van haar vingers heeft getrokken. Gelet op het letsel dat aangeefster hieraan heeft overgehouden is dit met enig geweld gepaard gegaan.
De uitlatingen van [medeverdachte 5] vinden bovendien steun in hetgeen hiervoor ten aanzien van de poging tot oplichting op 20 juni 2024 is overwogen en hetgeen dat ten aanzien van de poging tot inbraak in de nacht vóór de woningoverval uit het dossier blijkt. Verdachte heeft reeds op 20 juni 2024 geprobeerd de waardevolle goederen van aangeefster [slachtoffer 2] in handen te krijgen. Doordat aangeefster argwaan kreeg is dit op 20 juni 2024 niet gelukt.
Uit de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt verder dat verdachte en zijn medeverdachten vele malen in de nachtelijke uren samenkomen bij de Helftheuvelpassage in ’s-Hertogenbosch om, nadat ze elders zijn geweest, daar ook weer terug te keren alvorens ze naar huis gaan. Deze locatie lijkt te worden gebruikt als verzamelpunt en uitvalsbasis voor het plegen van strafbare feiten. Uit de mastgegevens blijkt dat verdachte in de avond/nacht van 26 op 27 september 2024 eerst samen met een aantal van zijn medeverdachten in ’s-Hertogenbosch in de buurt van de Helftheuvelpassage is. Later die nacht (rondom het tijdstip dat er wordt geprobeerd in te breken in de woning aan de [adres 7] in Heusden) is verdachte samen met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] in Heusden. Op 27 september 2024 tussen 21:12 en 21:44 uur is verdachte wederom met een aantal van de medeverdachten in de buurt van de Helftheuvelpassage. Hoewel in de nacht van de woningoverval uit de telefoongegevens niet blijkt dat verdachte in Heusden was, is de rechtbank van oordeel dat dit feit ook ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden. Dezelfde dadergroep, waarbij verdachte blijkens de bewijsmiddelen betrokkenheid had, heeft tot drie keer toe de woning van aangeefster in het vizier gehad met als doel het wegnemen van haar kostbaarheden, hetgeen uiteindelijk op 28 september 2024 is gelukt.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de woningoverval.
Feit 4: oplichting op 8/9 juni 2024 te Wijhe
Aangifte.
Op 9 juni 2024 werd door de dan 78-jarige mevrouw [slachtoffer 3] aangifte gedaan van oplichting. Zij verklaarde dat zij op 8 juni 2024 omstreeks 19.00 uur was gebeld door een vrouw die vertelde dat ze van de politie van Wijhe was. Er zouden mogelijk twee criminelen naar de woning van [slachtoffer 3] onderweg zijn om haar te overvallen. De politie zou ervoor zorgen dat al haar juwelen en bankpassen inclusief codes zouden worden opgehaald en veiliggesteld. Rond 22.00 uur was er iemand aan de deur gekomen die de juwelen van aangeefster meenam. Rond 00:30 kwam een andere persoon de bankpassen halen. Het gehele telefoongesprek duurde tot ongeveer 01.00 uur ’s nachts. Uit de bijlagen bij de aangifte blijkt dat er een groot aantal sieraden is weggenomen en uit de bijlagen bij de vordering benadeelde partij blijkt dat er in Eindhoven meermalen geld is opgenomen van de bankrekeningen van aangeefster en haar man.
Onderzoek aan in beslag genomen telefoons.
Nadat verdachte op 4 november 2024 werd aangehouden in onderzoek Lanah werd zijn telefoon onderzocht. In een Snapchat gesprek tussen ‘ [gebruikersnaam 6] ’ ( [medeverdachte 1] ) en ‘ [gebruikersnaam 1] (Device owner) [gebruikersnaam 1] ’ ( [verdachte] ), het adres ‘ [adres 8] ’ genoemd door verdachte. Dit bericht was op 8 juni 2024 rond 23:31 uur verzonden. Op de telefoon van verdachte stond verder een gewiste locatie van Google Maps: [adres 8] . Uit de mastgegevens blijkt daarnaast dat de telefoon van verdachte op 9 juni 2024 rond 00:39 heeft aangestraald op een mast dichtbij de woning van aangeefster. Ook in de in beslag genomen telefoon van [medeverdachte 1] bevond zich het adres [adres 8] als gewiste Google Maps locatie.
Verkeers- en locatiegegevens.
De telefoonnummers van verdachte en [medeverdachte 1] stralen op 8 juni 2024 rond 19.00 uur beide aan op zendmasten in Rosmalen. Daarna bewegen beide nummers blijkens zendmastinformatie in noordelijke richting. Om 19:49 uur maakt het nummer van [medeverdachte 1] contact met een zendmast bij Utrecht. Het telefoonnummer van [verdachte] gebruikt om 20:05 uur een zendmast in Almere. Het nummer van [verdachte] heeft vanaf 20:54 uur contact met een mast in Wezep.
Omstreeks 21:25 uur bevinden beide nummers zich op masten niet ver van de plaats delict.
[verdachte] gebruikt om 21:38 uur een mast nabij Harderwijk en om 21:49 uur een mast in Amersfoort. Het nummer van [medeverdachte 1] maakt na 21:21 uur het eerstvolgende contact met een mast in Veenendaal te 22:37 uur. Om 22.55 straalt het nummer van [verdachte] een mast aan in Rhenen. De rechtbank merkt op dat Rhenen op de weg van Veenendaal naar Tiel ligt.
Beide telefoonnummers zijn in Tiel om 23.18 uur. Beide nummers gebruiken daarna dezelfde mast in Wijhe op 9 juni 2024 rond 00:38 uur. Beide nummers ‘zakken daarna af’ naar het zuiden waar - globaal rond dezelfde tijdstippen - masten in Eindhoven en Heusden worden gebruikt, om vervolgens rond 06:21 uur weer ‘samen’ te komen in de buurt van Rosmalen.
Op basis van de mastgegevens van [naam 2] , de partner van [medeverdachte 1] , lijkt haar telefoon met de telefoon van [medeverdachte 1] mee te zijn gereisd (gelijktijdig in Rosmalen (18.54), Utrecht (19.49), Tiel (23.16), Heteren (23.42)).
Conclusie.
De rechtbank stelt op grond van de mastgegevens vast dat verdachte zich in het tijdvak waarin het telefoongesprek met aangeefster plaatsvond samen met [medeverdachte 1] vanuit Rosmalen richting Wijhe heeft bewogen. Het lijkt er op dat er mogelijk ook een vrouw (met een vrouwenstem) met hen is meegereisd. Op 8 juni 2024 rond 21.20 uur zijn zij in de regio (hemelsbreed op nog geen 20 km afstand) van de woning aan de [adres 8] in Wijhe waar rond 22.00 uur een man de sieraden van het slachtoffer ophaalt. Verdachte en [medeverdachte 1] bewegen zich daarna weer verder weg van de woning om rond 00:38 uur beiden met hun telefoon weer gebruik te maken van een mast in Wijhe in het dekkingsgebied van de woning van aangeefster. De bankpassen zijn rond 00:30 uur bij aangeefster opgehaald.
Hoewel niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte degene was die de sieraden of bankpassen bij de woning heeft opgehaald is de rechtbank van oordeel dat bovenstaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewijs vormen voor de betrokkenheid van verdachte bij de oplichting. Hierbij betrekt de rechtbank tevens dat de woning in het buitengebied ligt zodat het niet voor de hand ligt daar zonder reden aanwezig te zijn en dat verdachte geen enkele uitleg aan de belastende onderzoeksbevindingen – zoals het adres van het slachtoffer in zijn telefoon – heeft gegeven. Daar komt bovendien nog bij dat uit de hierboven besproken poging tot oplichting nog geen twee weken later in Heusden blijkt dat verdachte zich in die periode in elk geval één keer heeft bezig gehouden met soortgelijke praktijken.
De hiervoor beschreven gang van zaken impliceert een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader, zodat ook medeplegen bewezen wordt geacht.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op 7 oktober 2024 te 's-Hertogenbosch
tezamen en in vereniging met anderen,
een personenauto (merk Toyota, type Yaris) en de zich daarin bevindende goederen, waaronder in ieder geval begrepen: sigaretten, vapes, een rijbewijs en een paspoort, toebehorende aan [slachtoffer 1] of diens zus heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door voornoemde [slachtoffer 1]
- meermalen te slaan, tegen het hoofd en/of het lichaam
- meermalen te schoppen, tegen het hoofd en/of het lichaam en
- meermalen een schok toe te dienen met een taser, op het been en/of het lichaam.
T.a.v. feit 2:
op 20 juni 2024 te Heusden,
tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders
voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte sieraden en gouden munten,
die [slachtoffer 2] heeft gebeld en zich (daarbij) heeft voorgedaan als iemand van de politie en
tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat de politie er was om haar te beschermen nu zij alleen was en tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat haar dochter onderweg was naar het politiebureau en tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij haar sieraden in een envelop moest doen en dat er een politieagent aan de deur zou komen die deze envelop zou meenemen, en (vervolgens)
zich naar de woning van die [slachtoffer 2] heeft begeven, en bij genoemde [slachtoffer 2] heeft aangeklopt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
T.a.v. feit 3:
op 28 september 2024 te Heusden, omstreeks 04.15 uur,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
tezamen en in vereniging met anderen,
uit de woning gelegen aan de [adres 7] aldaar,
een portemonnee met geld en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
-die [slachtoffer 2] bij de schouder vast te pakken en
-de (trouw) ring van de hand van die [slachtoffer 2] te trekken en
-die [slachtoffer 2] te gebieden op haar bed te gaan zitten,
waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
T.a.v. feit 4:
in de periode van 08 juni 2024 tot en met 09 juni 2024 te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van
sieraden en juwelen en bankpassen en creditcards, door
- zich onder valse naam voor te doen als iemand van de politie en
- die [slachtoffer 3] te vertellen dat er een tip was binnengekomen dat er vier personen onderweg waren naar de woning van die [slachtoffer 3] om die [slachtoffer 3] te overvallen, twee van die vier personen waren aangehouden, de andere twee in een Volkwagen Golf naar haar onderweg zouden zijn, en
- die [slachtoffer 3] te vertellen dat die zij haar waardevolle sieraden alvast moest verzamelen en klaarleggen en
- die [slachtoffer 3] te vertellen dat zij haar bankgegevens (inclusief codes) op een formulier moest schrijven en
- die [slachtoffer 3] te vertellen dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in naam van de politie voornoemde sieraden en juwelen en bankgegevens zouden komen ophalen en
- bij de woning van die [slachtoffer 3] langs te gaan en zich voor te doen als iemand van de politie en daar om afgifte van voornoemde sieraden en juwelen en bankgegevens te vragen,
waardoor die [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is aangevoerd dat bij een eventuele strafoplegging de eis van het Openbaar Ministerie moet worden gematigd waarbij tevens rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich in juni 2024 tweemaal (eenmaal geslaagd, eenmaal mislukt) schuldig gemaakt aan het medeplegen van een babbeltruc met nepagenten. Hij is samen met anderen doelbewust bezig geweest om oudere mensen te misleiden en op slinkse wijze hun dierbare spullen en geld afhandig te maken. Dat dit een enorme impact heeft op de slachtoffers is heel voorstelbaar en dat blijkt ook uit de ingediende slachtofferverklaring. Het
(zelf-)vertrouwen van deze mensen heeft een enorme deuk gekregen en schaamte speelt hen parten. Feiten als deze creëren ook maatschappelijke onrust en leiden tot angst en wantrouwen.
Verdachte is drie maanden later bij het slachtoffer waarbij de nepagentenactie mislukte met een groep mededaders opnieuw aan huis geweest. Dit getuigt van een schaamteloze mate van vasthoudendheid. Hij is samen met de medeverdachten betrokken geweest bij een overval in het holst van de nacht in de woning van het hoogbejaarde slachtoffer van destijds 92 jaar oud. Het slachtoffer is, terwijl zij lag te slapen in haar woning - bij uitstek de plaats waar zij veilig hoorde te zijn - geconfronteerd met vijf gemaskerde mannen die haar kostbare goederen kwamen halen en die er niet voor terugdeinsden geweld jegens haar te gebruiken. Verdachte heeft de ringen van de vingers van het slachtoffer getrokken waardoor zij letsel heeft bekomen. Het met vijf man ’s nachts overvallen van een alleenstaande hoogbejaarde vrouw getuigt van een grenzeloze geweten- en respectloosheid. Voor iedereen is kenbaar hoe kwetsbaar iemand van die leeftijd is en wat de impact van een nachtelijke overval is. Verdachten hebben zich hier niets van aangetrokken, sterker nog, zij hebben dit adres doelbewust om die reden uitgezocht. Het slachtoffer heeft in haar vordering benadeelde partij de gevolgen van het feit toegelicht. Zij is invoelbaar erg geschrokken en boos. De weggenomen goederen hadden een grote materiële maar ook immateriële waarde voor het slachtoffer. Zij is onder andere bestolen van een ring van haar onlangs overleden echtgenoot. Dergelijke goederen zijn gelet op hun emotionele waarde onvervangbaar. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door puur eigenbelang en financieel gewin, zonder stil te staan bij de psychische en lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer. Verder brengen dit soort strafbare feiten ook meer in het algemeen in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Hoezeer de maatschappij door dit soort feiten wordt geraakt blijkt ook uit de grote media-aandacht die hier steeds voor is.
Verdachte heeft zich een ruime week later met grotendeels dezelfde medeverdachten schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewelddadige beroving van een vapeverkoper. Hierbij was sprake van een vooropgezet plan om het slachtoffer in de val te lokken. Verdachte heeft bij het plegen van dit feit het voortouw genomen. Hij heeft contact gelegd met het slachtoffer en hij heeft de medeverdachten geïnstrueerd. Verdachte heeft zich tegenover het slachtoffer voorgedaan als eigenaar van een Turkse supermarkt en heeft met hem in Rosmalen afgesproken. Daarna is het slachtoffer door hem met een smoesje meegelokt naar een tweede locatie waar hij door nog eens vijf medeverdachten werd opgewacht. Het slachtoffer is vervolgens geslagen, geschopt en getaserd. Er is door de groep fors geweld gebruikt, terwijl de getalsmatige overmacht alleen al indrukwekkend was. Verdachte was hierbij degene die het meeste geweld heeft toegepast. Daarna is het slachtoffer beroofd van zijn handelswaar (vapes en sigaretten), van zijn auto en zich daarin bevindende goederen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige (psychische) gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat hier in dit concrete geval ook sprake van is blijkt uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer die bij zijn vordering is gevoegd. Behalve het lichamelijke letsel waarvoor het slachtoffer zich onder behandeling heeft moeten laten stellen en waar hij nog steeds last van ondervindt, is sprake van een grote psychische impact. Het slachtoffer heeft last van slapeloosheid, paniekaanvallen en een voortdurend gevoel van onveiligheid. Daarnaast veroorzaken feiten als het onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte.
Uit het op verdachte betrekking hebbende uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat hij in het verleden meermalen is veroordeeld voor diverse vermogensdelicten en geweldsfeiten, laatstelijk gelijktijdig met twee medeverdachten op 30 maart 2023 tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Opvallend is dat verdachte bij de de woningoverval in Heusden en de beroving van de vapeverkoper ten opzichte van de groep een prominente voortrekkersrol heeft gehad. Bij beide feiten is hij degene geweest die het (meeste) geweld heeft gebruikt. Verdachte is ook de oudste broer van twee van de medeverdachten. Ook bij voornoemde eerdere veroordeling waren deze broers medeverdachten. Dat verdachte er een gewoonte van lijkt te maken met zijn broers op boevenpad te gaan is een kwalijk patroon. De rechtbank neemt dat laatste en zijn rol in dit geheel als strafverzwarend mee.
Van persoonlijke omstandigheden die strafmatigend zouden moeten werken is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft kennis genomen van de ingediende stukken met betrekking tot de geschiedenis en de achtergrond van de familie van verdachte. Die omstandigheden maken echter niet dat de feiten minder ernstig zijn. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn dan ook naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend.
De op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat voor de onderhavige feiten slechts een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf als een passende bestraffing kan gelden. De rechtbank heeft gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS. Met betrekking tot de beroving van de vapeverkoper heeft te gelden dat sprake is van meerdere deels toepasselijke oriëntatiepunten (straatroof, overval ‘winkel’ en autodiefstal). In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de planmatigheid waarmee verdachte en zijn medeverdachten te werk zijn gegaan, met het georganiseerd optreden in een grote dadergroep, het uitkiezen van kwetsbare slachtoffers, het gebruikte geweld, de hiervoor beschreven ernst van de feiten en met de impact hiervan op de slachtoffers. De rechtbank hanteert in deze zaak dan ook als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar voor de woningoverval, van 18 maanden voor de beroving en van 1 jaar voor een voltooide oplichting. Verder houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het feit dat er sprake is van recidive. Tevens weegt de rechtbank mee dat verdachte zoals hierboven vermeld een prominente voortrekkersrol had in de dadergroep, zijn volhardendheid bij mevrouw [slachtoffer 2] en dat hij bij de overval op de vapeverkoper en de woninoverval bij [slachtoffer 2] het meeste geweld heeft gebruikt. Tot slot weegt de rechtbank mee dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven.
Al met al acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod op te leggen zoals door de benadeelde partij [slachtoffer 1] is verzocht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.887,81 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 4.500,00 aan immateriële schadevergoeding. Daarnaast wordt in verband met de mogelijkheid van instellen van hoger beroep een bedrag van € 100.000,00 vanwege het ontbreken van een eindtoestand gevorderd. Gevraagd wordt om verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade tot een bedrag van € 11.387,81 euro (€ 6.887,81 euro materieel en € 4.500,00 immaterieel) toewijsbaar is, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens de door de verdediging bepleitte vrijspraak. Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat met betrekking tot de materiële schade enkel de kosten van de aanvraag van een nieuw paspoort voor vergoeding in aanmerking komen. De overige materiële schade is onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden gematigd.
Beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade.
De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen waar hij blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring nog steeds last van heeft.
De aard en de ernst van de normschending (een geplande beroving met fors geweld) brengen daarnaast naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. In de onderbouwing van de vordering wordt ten aanzien van de nadelige gevolgen vermeld dat de benadeelde partij onder meer last heeft van slapeloosheid, paniekaanvallen en een voortdurend gevoel van onveiligheid. De benadeelde partij heeft zich hiervoor tot een psycholoog gewend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er grondslag bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding wegens immateriële schade. Gelet op alle omstandigheden en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 3.500,00.
Materiële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde materiële schadeposten, met uitzondering van de kosten voor de vervanging van het kunstgebit, toewijsbaar. Van deze schade staat vast dat zij door het gepleegde feit zijn veroorzaakt terwijl ook de hoogte ervan voldoende is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt deze onderbouwing voor de schadepost ‘kunstgebit’ zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
Verhoging met € 100.000,00
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering afgewezen moet worden nu de benadeelde partij niet heeft voldaan aan zijn stelplicht dat deze toekomstige schade zich zal voordoen noch waar deze uit zou (kunnen) bestaan.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Conclusie.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, inhoudende:
-een immateriële schadevergoeding van € 3.500,00 en
-een materiële schadevergoeding van € 6.211,41,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank wijst af de verhoging van € 100.000,00 aan toekomstige schade. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 4.450,00 aan materiële schadevergoeding. Gevraagd wordt om verdachte te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel toewijsbaar, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is primair niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij (door diefstal van haar auto) en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.889,50 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Gevraagd wordt om verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht toewijsbaar een bedrag van € 6.889,50 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens de door de verdediging bepleitte vrijspraak. Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat de post ‘sieraden’ onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Ten aanzien van de overige posten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade.
De aard en de ernst van de normschending (een woningoverval met geweld gedurende de nacht) brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen, zodat grondslag bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding wegens immateriële schade. De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 3.000,00.
Materiële schade.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering: de posten ‘vervanging sloten’, ‘contanten’ en ‘nieuw identiteitsbewijs’. Daarmee komt een bedrag van € 889,50 voor toewijzing in aanmerking.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post ‘sieraden’. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen
of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht aangezien onderbouwing daarvan (bewijstukken) ontbreekt. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Conclusie.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, inhoudende:
-een immateriële schadevergoeding van € 3.000,00 en
-een materiële schadevergoeding van € 889,50,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 23.228,00 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Gevraagd wordt om verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de materiële schade geheel toewijsbaar, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk. Voor het overige moet de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is aangevoerd dat er ten aanzien van de schadepost ‘sieraden’ diverse onduidelijkheden bestaan. Het is de vraag wat er precies is weggenomen, wat daarvan de huidige waarde is en of en waarom de verzekering geen schade heeft vergoed.
Beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade.
Verdachte en zijn mededaders hebben bewust slachtoffer op leeftijd uitgekozen en op zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van hun kwetsbaarheid en goedgelovigheid. Zij hebben ingespeeld op de gevoelens van mevrouw [slachtoffer 3] van angst en onveiligheid, en haar op die manier kostbare goederen afhandig gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van deze normschending door verdachte mee dat de nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Dat van ernstige nadelige gevolgen in dit geval ook sprake is, blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering, waarin naar voren komt dat het feit een forse impact heeft gehad op de benadeelde partij. Zij is door de oplichting sieraden met emotionele waarde kwijt. Zij is sindsdien haar zelfvertrouwen en vertrouwen in de mensheid kwijt, schiet bij iedere klop op de deur in de stress, is argwanend geworden en voelt zich jaren ouder zonder dat ze er vertrouwen in heeft dat dit nog goed komt. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van
€ 1.000,00.
Materiële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is de gevorderde materiële schade geheel toewijsbaar. Van deze schade staat vast dat zij door het gepleegde feit zijn veroorzaakt terwijl ook de hoogte ervan voldoende is onderbouwd.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Conclusie.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, inhoudende:
-een immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 en
-een materiële schadevergoeding van € 23.228,00,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63, 312 en 326 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
T.a.v. feit 2:
medeplegen van een poging tot oplichting
T.a.v. feit 3:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
T.a.v. van feit 4:
medeplegen van oplichting
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag van 9.711,41 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 83 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 6.211,41 euro materiële schade en 3.500,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 9.711,41 euro, bestaande 6.211,41 euro materiële schade en 3.500,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst de vordering voor zover het de verhoging van 100.000,00 euro betreft af.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] van een bedrag van 4.450,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 54 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van 4.450,00 euro, bestaande uit materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
T.a.v. feit 3:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 3.889,50 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 48 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 889,50 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 3.889,50 euro, bestaande uit 889,50 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
T.a.v. feit 4:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] van een bedrag van 24.228,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 156 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 23.228,00 euro materiële schade en 1.000,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van 24.228,00 euro, bestaande 23.228,00 euro materiële schade en 1.000,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Beslag
Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten:
1. STK GSM, goednummer 2269608;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. F. van Buchem en mr. M.J.C. van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 9 juli 2025.