Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:4150

Op 9 July 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 01/346862-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:4150. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
01/346862-24
Datum uitspraak:
9 July 2025
Datum publicatie:
8 July 2025

Indicatie

Veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar voor het binnen een korte periode medeplegen van een beroving van een handelaar in vapes, het medeplegen van oplichting van een dame op (nepagent), het medeplegen van een poging tot oplichting van dame op leeftijd (nepagent) en het medeplegen van een woningoverval op dezelfde dame. Strafverzwarende omstandigheden aanwezig waaronder planmatigheid, georganiseerd optreden in grote dadergroep, kwetsbare slachtoffers en geweld. Vorderingen benadeelde partijen (deels) toegewezen, hoofdelijk. Afwijzing gevraagde verhoging met betrekking tot toekomstige schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch

Strafrecht

Parketnummer: 01.346862.24

Datum uitspraak: 9 juli 2025

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,

thans gedetineerd te: P.I. Dordrecht, en aldaar ingeschreven te 3313LC Dordrecht, Kerkeplaat 25.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2025, 13 mei 2025, 2, 3, 4, 10, 11 en 25 juni 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 januari 2025.

Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 mei 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:

T.a.v. feit 1:

hij op of omstreeks 7 oktober 2024 te 's-Hertogenbosch

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

een personenauto (merk Toyota, type Yaris) en/of de daarin zich bevindende goederen, waaronder in ieder geval begrepen: sigaretten, vapes, een rijbewijs en/of een paspoort, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , en of diens zus, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [slachtoffer 1]

- meermalen te slaan, tegen het hoofd en/of het lichaam

- meermalen te schoppen, tegen het hoofd en/of het lichaam en/of

- meermalen een schok toe te dienen met een taser, op/tegen het been en/of het lichaam;

T.a.v. feit 2:

hij op of omstreeks 20 juni 2024 te Heusden, althans in Nederland

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)

voorgenomen misdrijf om

met het oogmerk om zich en/of een ander

wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,

[slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten

sieraden en/of gouden munten,

die [slachtoffer 2] heeft gebeld en/of zich (daarbij) heeft voorgedaan als iemand van de politie en/of

tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat de politie er was om haar te beschermen nu zij alleen was en/of

tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat haar dochter onderweg was naar het politiebureau en/of

tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij haar sieraden in een envelop moest doen en/of dat er een politieagent aan de deur zou komen die deze envelop zou meenemen, en/of (vervolgens)

zich naar de woning van die [slachtoffer 2] heeft begeven, en/of bij genoemde [slachtoffer 2] heeft aangeklopt

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

T.a.v. feit 3:

hij op of omstreeks 28 september 2024 te Heusden, omstreeks 04.15 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

in/uit de woning gelegen aan de [adres 7] aldaar,

een portemonnee met inhoud en/of geld en/of sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,

welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] ,

gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door

-voornoemde [slachtoffer 2] de woorden: “waar is je geld" en/of "waar zijn je sieraden” en/of “heb je een kluis” toe te voegen en/of

-die [slachtoffer 2] bij de schouder vast te pakken en/of

-de (trouw) ring van de hand van die [slachtoffer 2] te trekken en/of

-die [slachtoffer 2] te gebieden op haar bed te gaan en/of blijven zitten,

waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;

T.a.v. feit 4:

hij in of omstreeks de periode van 08 juni 2024 tot en met 09 juni 2024 te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe, althans in Nederland

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen

door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,

[slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten

sieraden en/of juwelen en/of bankpassen en/of creditcards, door

- zich onder valse naam voor te doen als iemand van de politie en/of

- die [slachtoffer 3] te vertellen dat er een tip was binnengekomen dat er vier personen onderweg waren naar de woning van die [slachtoffer 3] om die [slachtoffer 3] te overvallen, twee van die vier personen waren aangehouden, de andere twee in een Volkwagen Golf naar haar onderweg zouden zijn, en/of

- die [slachtoffer 3] te vertellen dat die zij haar waardevolle sieraden alvast moest verzamelen en klaarleggen en/of

-die [slachtoffer 3] te vertellen dat zij haar bankgegevens (inclusief codes) op een formulier moest schrijven en/of

-die [slachtoffer 3] te vertellen dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in naam van de politie voornoemde sieraden en/of juwelen en/of bankgegevens zouden komen ophalen en/of

- bij de woning van die [slachtoffer 3] langs te gaan en/of zich voor te doen als iemand van de politie en/of daar om afgifte van voornoemde sieraden en/of juwelen en/of bankgegevens te vragen, waardoor die [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beslissingen over het bewijs.

Inleiding.

Aan verdachte zijn meerdere strafbare feiten ten laste gelegd. De verdenking jegens hem en zijn zeven medeverdachten komt voort uit de opsporingsonderzoeken genaamd Lennart en Lanah. Uit deze opsporingsonderzoeken zijn in totaal tien afzonderlijke strafbare feiten naar voren gekomen. De feiten hebben plaatsgevonden in de periode juni 2024 tot en met november 2024. Verdachte wordt -kort gezegd- beschuldigd van de volgende feiten:

medeplegen diefstal met geweld op 7 oktober 2024 te ‘s-Hertogenbosch (onderzoek Lennart),

medeplegen poging tot oplichting op 20 juni 2024 te Heusden (onderzoek Lanah),

medeplegen woningoverval op 28 september 2024 te Heusden (onderzoek Lanah),

medeplegen oplichting op 8/9 juni 2024 te ‘s-Hertogenbosch (onderzoek Lanah).

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezenverklaard kunnen worden.

Het standpunt van de verdediging.

Door de verdediging is op de in de pleitnota opgevoerde gronden vrijspraak ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten bepleit.

Het oordeel van de rechtbank.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis verwijst de rechtbank voor de gebezigde bewijsmiddelen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt. Bewijsmiddelen uit het ene onderzoek worden daar waar relevant ook gebruikt voor feiten voortvloeiend uit het andere onderzoek. Uit de bewijsmiddelen blijken de hierna besproken redengevende feiten en omstandigheden.

Voor zover de rechtbank hierna niet op door de verdediging gevoerde verweren respondeert, heeft de rechtbank die verweren als bewijsverweren aangemerkt. Die verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor de afzonderlijke feiten heeft gebruikt en die in de bij dit vonnis behorende bewijsbijlage zijn opgenomen. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de rechtbank doet twijfelen aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van die bewijsmiddelen.

Algemeen.

Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachten in de onderzoeken Lennart en Lanah vrijwel allemaal gebruik hebben gemaakt van een mobiele telefoon en dat er op deze mobiele telefoons tevens gebruik werd gemaakt van diverse social media accounts. Voordat de feiten worden besproken zal de rechtbank allereerst vaststellen welke van de onderzochte telefoonnummers kunnen worden gekoppeld aan verdachte en welke aan de medeverdachten. Ook zal de rechtbank stilstaan bij eventuele accountnamen, bijnamen en aan verdachten te koppelen vervoersmiddelen, voor zover van belang bij de beoordeling van het tenlastegelegde. Bij de verdere bespreking van de feiten gaat de rechtbank steeds uit van deze vaststellingen en zal daarom ook de namen van de verdachten noemen daar waar in de processen-verbaal (enkel) telefoonnummers, accounts of bijnamen staan vermeld.

[verdachte] (verdachte)

Op 4 november 2024 werd [verdachte] (hierna: [verdachte] ) aangehouden op een vakantiepark in Otterlo. Onder het matras waar verdachte sliep werd een iPhone 11 aangetroffen. De vader van [verdachte] verklaarde dat deze telefoon van zijn zoon [verdachte] was. Op de telefoon stonden onder andere de volgende gebruikersprofielen:

Apple ID: [e-mailadres 1 verdachte] ,

E-mailadres: [e-mailadres 2 verdachte] ,

Snapchat username: [gebruikersnaam 1] , profielnaam: [gebruikersnaam 1] ,

Whatsapp op nummer [telefoonnummer 1] met profielnaam ‘..’,

SMS berichten op [telefoonnummer 2] .

Beide telefoonnummers zijn volgens de politiesystemen in gebruik bij [verdachte] . Uit afgeluisterde gesprekken blijkt dat de gebruiker van deze telefoonnummers ‘ [alias 1 verdachte] ’ en ‘ [alias 2 verdachte] ’ wordt genoemd.

De rechtbank stelt op grond van voorgaande vast dat [verdachte] de gebruiker was van de telefoon, van beide telefoonnummers en van genoemde accounts. Verder stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de bijnamen ‘ [alias 1 verdachte] ’ en ‘ [alias 2 verdachte] ’ heeft. Dit laatste heeft verdachte ook ter zitting verklaard.

[medeverdachte 1]

Op 4 november 2024 werd [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) aangehouden in zijn woning aan de [adres 1] . Hij bevond zich op dat moment op zijn bed waarnaast een kinderledikantje stond. In dit ledikantje lag een iPhone 14 die overging op het moment dat door de verbalisant het nummer [telefoonnummer 3] werd gebeld. Dit telefoonnummer werd op dat moment getapt omdat bij de politie het vermoeden bestond dat het kon worden toegeschreven aan [medeverdachte 1] . Aan de telefoon waren onder andere de volgende gebruikersprofielen gekoppeld:

Apple ID: [e-mailadres medeverdachte 1] ,

WhatsAppaccount : [telefoonnummer 4] ,

Snapchataccount: [gebruikersnaam 2] .

Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] was volgens de politiesystemen in gebruik bij [medeverdachte 1] . Tijdens het onderzoek is ook dit telefoonnummer getapt. Uit diverse tapgesprekken bleek dat de gebruiker door anderen [alias medeverdachte 1] werd genoemd.

De rechtbank stelt op grond van voorgaande vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van de telefoon, beide genoemde telefoonnummers en accounts. Verder stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] als bijnaam de naam ‘ [alias medeverdachte 1] ’ heeft.

Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van een witte Mercedes met het kenteken [kenteken 1] . Hij staat als gebruiker van dit voertuig in de politiesystemen geregistreerd en de sleutel bevond zich op het moment van de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] in een jas die aan een stoel in de woonkamer hing. Het voertuig zelf stond geparkeerd bij de [adres 2] op een parkeerplaats gehuurd door [medeverdachte 1] .

[medeverdachte 2]

Uit informatie verkregen van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT-bevraging) is gebleken dat [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) in de periode van 29 augustus 2024 t/m 26 november 2024 het telefoonnummer [telefoonnummer 5] op naam heeft gehad. De Cell-ID (zendmast) die gedurende nachtelijke uren het met dit nummer wordt aangestraald bevindt zich op de [adres 3] . Dit is de ‘thuismast’ van de woning van de partner van [medeverdachte 2] : [betrokkene ] , woonachtig op de [adres 4] . [medeverdachte 2] werd op 13 januari 2025 aangehouden in deze woning. [betrokkene ] is het meest gebruikte tegencontact in de genoemde periode.

De rechtbank stelt vast dat genoemd telefoonnummer in gebruik is geweest bij [medeverdachte 2] .

Uit de bewijsmiddelen volgt tevens dat [medeverdachte 2] gebruiker is van een zwarte Kia Ceed met het kenteken [kenteken 2] op naam van [betrokkene ] .

[medeverdachte 3]

Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld van welke telefoon of welk telefoonnummer [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) de gebruiker is geweest in de relevante periode.

[medeverdachte 4]

Op 8 oktober 2024 werd [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) buiten heterdaad aangehouden. Hij was op dat moment in het bezit van een iPhone 12. Uit onderzoek aan deze telefoon bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 6] aan de telefoon was gekoppeld. Dit telefoonnummer bleek bij CIOT bevraging op naam van [medeverdachte 4] te staan. Bij ‘owner’ werd vermeld ‘ [medeverdachte 4] ’ en het AppleID gekoppeld aan de telefoon was ‘ [e-mailadres medeverdachte 4] ’. Op deze telefoon was een Snapchataccount met de accountnaam ‘ [gebruikersnaam 3] ’ actief. De rechtbank stelt op grond van voorgaande vast dat [medeverdachte 4] de gebruiker was van de telefoon en het Snapchataccount.

[medeverdachte 5]

Op 8 oktober 2024 werd [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) buiten heterdaad aangehouden. Tijdens zijn aanhouding was hij in het bezit van een mobiele telefoon van het merk Samsung, type Galaxy A14. Aan deze telefoon was een WhatsAppaccount ‘ [telefoonnummer 7] (owner)’ gekoppeld met de naam ‘ [alias 1 medeverdachte 5] ’ en het Snapchataccount ‘ [gebruikersnaam 4] ’ met de original username ‘ [gebruikersnaam 4] ’. In een WhatsAppgesprek over sigaretten, vapes en geurspray werd door de gebruiker van voornoemd WhatsAppaccount een foto verstuurd van een persoon die een slof sigaretten in zijn hand hield. De tatoeage die deels zichtbaar is op deze foto komt overeen met een tatoeage van [medeverdachte 5] . De rechtbank stelt op grond van voorgaande vast dat [medeverdachte 5] de gebruiker was van de telefoon en de genoemde accounts en dat [alias 2 medeverdachte 5] zijn bijnaam is. Hoewel de telefoon tevens aanwijzingen bevat dat hij ook eerder door een ander is gebruikt, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de inhoud van de in de bewijsmiddelen aangehaalde chats/gesprekken vast dat [medeverdachte 5] ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten de gebruiker was.

[medeverdachte 6]

Op het adres van [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ), [adres 5] , werd een CIOT bevraging gedaan. Hieruit kwam het telefoonnummer [telefoonnummer 8] op naam van ‘ [alias medeverdachte 6] ’ naar voren. Volgens gegevens uit de Kamer van Koophandel staat de onderneming [alias medeverdachte 6] op naam van [medeverdachte 6] , geboren op [2003] . Verder is gebleken dat dit telefoonnummer in de periode van 16 september 2024 tot en met 6 oktober 2024 in de nachten het meest gebruik maakt van een zendmast dichtbij voornoemd adres van [medeverdachte 6] . De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat genoemd telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 6] was.

[medeverdachte 7]

Op 8 oktober 2024 werd [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ) buiten heterdaad aangehouden. Tijdens zijn aanhouding was hij in het bezit van een iPhone 13. Aan deze telefoon waren de volgende gegevens gekoppeld:

AppleID: [e-mailadres medeverdachte 6] ,

Last used MSISDN: [telefoonnummer 9] ,

Owner name: iPhone van [medeverdachte 7] .

Genoemd telefoonnummer is volgens de politiesystemen in gebruik bij [medeverdachte 7] . Verder blijkt uit het onderzoek aan de telefoon dat de gebruiker berichten verstuurde via Snapchat met het account ‘ [gebruikersnaam 5] ’. Op grond van voorgaande stelt de rechtbank vast dat genoemd telefoonnummer en Snapchat account in gebruik waren bij [medeverdachte 7] .

Feitenbespreking.

Medeplegen.

Met betrekking tot alle te bespreken feiten geldt het volgende kader.

Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat tussen verdachte en medeverdachten sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van verdachte van voldoende gewicht is. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt in beginsel tot de kwalificatie ‘medeplegen’.

De vraag wanneer samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken, laat zich volgens de Hoge Raad niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.

Aan het bewijs van medeplegen hoeft het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling niet zonder meer in de weg te staan. Ook hoeft iedere medepleger niet exact op de hoogte te zijn van de bijdragen van de andere medepleger. Wel moet sprake zijn van dubbel opzet dat bestaat in een wilsgerichtheid op de totstandkoming van het strafbare feit en op de samenwerking. Voorwaardelijk opzet kan daarbij voldoende zijn. Indachtig dit juridisch kader, zal de rechtbank hierna eerst (per feit) de redengevende feiten en omstandigheden in het algemeen en daarna de rol van verdachte in het bijzonder bespreken.

Feit 1: diefstal met geweld aangever [slachtoffer 1] op 7 oktober 2024 te ’s-Hertogenbosch

Politie ter plaatse en verklaring aangever.

Op 7 oktober 2024 rond 20.10 uur trof de politie naar aanleiding van een melding aangever [slachtoffer 1] aan op de parkeerplaats bij de flats aan de Bokkelaren te ’s-Hertogenbosch. Aangever vertelde dat hij zojuist door zes personen in elkaar was geslagen, getaserd en beroofd van zijn voertuig (een Toyata Yaris met het kenteken [kenteken 3] , op naam van zijn zus). In de auto lagen volgens aangever sloffen sigaretten en doosjes vapes die aangever te koop had.

Aangever heeft verklaard dat hij eerst via Telegram en later via WhatsApp in Rosmalen bij de Dommelborch had afgesproken met een persoon die vapes van hem wilde kopen. Bij de Dommelborch had hij een ontmoeting met de bestuurder van een kleine Hyundai. Vanuit Rosmalen was hij vervolgens op aangeven van deze bestuurder achter de Hyundai aangereden naar de Bokkelaren, omdat de persoon die zich voordeed als de koper daar een loods zou hebben. Omdat aangever de gang van zaken niet vertrouwde, had hij het kenteken van de Hyundai, [kenteken 4] , al tijdens de rit doorgegeven aan een bekende van hem.

Genoemd kenteken werd door de verbalisanten in het systeem van automatische kentekenplaatherkenning (ANPR) gezet. Nadat het kenteken door de ANPR was gesignaleerd werd de Hyundai met het kenteken

[kenteken 4] rond middernacht staande gehouden. In de Hyundai zaten op dat moment [medeverdachte 7] (bestuurder), [medeverdachte 4] (bijrijder), [medeverdachte 5] (links achterin) en [medeverdachte 3] (rechts achterin). In de kofferbak van de auto lagen vapes en sigaretten van dezelfde merken als eerder die avond weggenomen bij aangever. De hoeveelheid betrof ongeveer de helft van wat was weggenomen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de aangetroffen vapes en sigaretten ongeveer de helft van de buit van de beroving betreft. De Toyota Yaris van (de zus van) aangever – waarin de sigaretten en vapes oorspronkelijk zijn vervoerd – is niet meer aangetroffen.

Camerabeelden.

Tijdens het opsporingsonderzoek werden de camerabeelden van de flats aan de Bokkelaren veiliggesteld. Uit de beschrijving van de beelden blijkt dat hierop te zien is dat er eerst rond 20.04 uur een groepje personen aan komt lopen en in de verte blijft staan. Een van hen loopt naar het trappenhuis van de flat en gaat kort naar binnen. Hierna komen er twee voertuigen aanrijden en zijn minimaal vijf personen in de doorgang onder de flat in beeld. De voertuigen betreffen een kleine lichtblauwe auto en een kleine grijze auto. Als de blauwe auto in een parkeervak parkeert, verdwijnen voornoemde vijf personen volgens de beschrijving van de beelden vervolgens achter een blok aan de flat waarin zich het trappenhuis bevindt.

Uit de grijze auto stappen drie personen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat dit [medeverdachte 7] als bestuurder (‘NN9’), [medeverdachte 4] als passagier achterin (‘NN3’) en een man met een Qatarshirt als bijrijder betroffen (‘NN4’). De man met het Qatarshirt is door verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] herkend als [verdachte] . [medeverdachte 4] loopt naar de onderdoorgang en verdwijnt achter het blok van het trappenhuis. Kort daarna komt hij terug en voegt zich bij [verdachte] en [medeverdachte 7] , die bij de auto van aangever staan. Aangever stapt dan uit zijn auto (de blauwe auto), [medeverdachte 7] gaat in de grijze auto zitten. [verdachte] loopt blijkens de beelden richting de ingang van de flat en lijkt te bellen. Op hetzelfde moment komen vijf personen (NN1, NN2, NN5, NN6 en NN10) vanaf de onderdoorgang aangelopen in de richting van aangever. Op basis van een vergelijking van de signalementen van deze personen met de signalementen van de in de Hyundai aangetroffen verdachten, wordt door de politie gerelateerd dat [medeverdachte 3] ‘NN2’ en [medeverdachte 5] ‘NN10’ betrof. [medeverdachte 2] wordt door verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 3] herkend als ‘NN1’.

[medeverdachte 2] benadert aangever van voren en pakt hem vast. [verdachte] vliegt aangever samen met iemand anders aan. [medeverdachte 7] stapt dan weer uit de auto en blijft daar staan. Terwijl aangever, [verdachte] en [medeverdachte 2] naar links in beeld bewegen, beweegt NN6 zijn arm in de richting van aangever. Aangever raakt hier buiten beeld achter zijn auto. Uit beelden van een andere camera volgt dat aangever op de grond terecht gekomen is. [verdachte] maakt dan meerdere trappende bewegingen terwijl hij bij aangever staat die op de grond ligt. De andere verdachten staan om aangever heen.

Op enig moment is ook een lichtflits te zien, hetgeen past bij het gebruik van een taser waarover aangever verklaart. Verder is te zien dat [medeverdachte 4] zijn voet tweemaal naar de bovenzijde van het lichaam van aangever beweegt. [verdachte] trapt nogmaals in de richting waar aangever lag. NN5 pakt een voorwerp dat hij kapotslaat op de bovenzijde van een stenen muurtje en vervolgens op de grond gooit. Later is gebleken dat dit de telefoon van aangever betrof. [verdachte] maakt nogmaals een trappende beweging, ditmaal richting het hoofd van aangever. [medeverdachte 3] stapt even later in het voertuig van aangever en rijdt hiermee weg. De grijze auto is kort daarvoor vertrokken. Ten slotte is te zien dat een aantal personen via de onderdoorgang wegrennen.

DNA-onderzoek.

Omdat aangever heeft verklaard dat hij bij aan begin van de aanval is vastgepakt bij de kraag van zijn jas, is deze jas veiliggesteld en bemonsterd ten behoeve van DNA-onderzoek.

Uit de bemonstering [AARQ9935NL#02, deel van de kraag aan de voorzijde jas] is een DNA-mengprofiel van minimaal vijf donoren verkregen. Het DNA-profiel van [medeverdachte 1] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [medeverdachte 1] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 1] donor is van een deel van het celmateriaal op de kraag aan de voorzijde van de jas van aangever.

Uit de bemonstering [AARQ9935NL#06, deel van de kraag aan de achterzijde jas] is een DNA-mengprofiel van minimaal vier donoren verkregen. Het DNA-profiel van [verdachte] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-mengprofiel is ongeveer 400 duizend keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [verdachte] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [verdachte] donor is van een deel van het celmateriaal op de kraag aan de achterzijde van de jas.

Telefoongegevens.

Chatgesprekken.

Op 6 oktober 2024 – een dag voor de beroving – rond 16.00 uur wordt door een van de deelnemers aan een (getapt) telefoongesprek dat wordt gevoerd via het telefoonnummer van [medeverdachte 1] gezegd “Jullie zijn die stoere boy's hé, die mensen gaan rippen hé?!”.

Uit een groepschat via Snapchat, aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte 5] blijkt dat men op 7 oktober 2024 vanaf ongeveer 11.00 uur bezig was om een afspraak te maken met aangever. Deelnemers aan het chatgesprek waren – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het telefoongebruik van de verdachten – in ieder geval [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 7] .

Tijdens een ‘call’ om 11.49.39 uur werden door [verdachte] screenshots van een Telegramgesprek met ‘ [groepsnaam] ’ gedeeld. Dat Telegramgesprek is door aangever herkend als het gesprek dat hij had met de persoon die zich als koper van de vapes voordeed. Hierbij zei de koper dat hij de eigenaar van een Turkse supermarkt was en werd de Dommelborch genoemd als locatie. Ook stuurde [verdachte] in het Snapchatgesprek met onder andere [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] afbeeldingen van een Whatsappgesprek met ‘Denhaag Sigarten’ met daarin een opgave van aantallen Winston blauw, Marlboro gold, Tornado en Crystal. Daarbij worden ook prijzen genoemd. Uit ‘image paths’ (beschrijving van een locatie van een bestand) aangetroffen op de telefoon van aangever blijkt dat er tussen aangever en het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] (in gebruik bij [verdachte] ) drie foto’s via WhatsApp zijn uitgewisseld. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook vast dat [verdachte] de afspraak met aangever heeft gemaakt waarbij hij zich voor heeft gedaan als eigenaar van een Turkse supermarkt.

Omstreeks 15.21 uur stuurt [medeverdachte 5] een bericht in de groepschat: “[medeverdachte 7] haalt nu zo roje op dan mij”. Uit het proces-verbaal met betrekking tot de analyse van de telefoon van [medeverdachte 4] blijkt dat hij omstreeks 17.51 uur bericht dat ze net Almere voorbij zijn en dat ze er over 50 minuten zijn. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] wonen allen in Lelystad.

Tapgesprekken.

Om 19.30 uur vindt er een telefoongesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt tegen [verdachte] dat hij moet doorgeven dat hij vanaf zijn zaak daarheen gaat rijden. [verdachte] zegt dat het [huisnummer] is. Om 19.33 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte] in een telefoongesprek dat [verdachte] naar [naam 1] moet keren en het moet vragen. [verdachte] zegt dan dat hij ‘daar’ zal blijven en dat ‘hen’ kunnen gaan, waarop [medeverdachte 1] zegt ‘(…) bij de garage’. Hierop zegt [verdachte] : waar ik het op ga bergen.

Tijdens een telefoongesprek dat start om 19.39 uur zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat hij mensen aan het ophalen is terwijl hij met meerdere mensen in de auto zit. Hij spreekt tegen iemand op de achtergrond in het Nederlands. [medeverdachte 1] vraagt waar ze het/hem brengen. [verdachte] antwoordt ‘naar de hal’. In het gesprek wordt het adres [adres 6] genoemd. Iemand zegt dat ze eerst de spullen moeten zien en vervolgens wordt gezegd dat ‘hij’ met de taser knock-out gaat. Ook wordt erover gesproken dat de man alleen is. [medeverdachte 1] zegt dan dat in de spiegel moet worden gekeken of er niemand bij ‘hem’ zit. Iemand zegt tegen [medeverdachte 7] dat hij ‘hem’ goed in de gaten moet houden dat hij niet wegrijdt.

Later op de avond, om 00:37 uur, wanneer de auto met daarin [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] stil is gehouden (rond middernacht), vraagt [medeverdachte 1] in een telefoongesprek aan [medeverdachte 4] of ‘ze’ hen nog niet hebben laten gaan. [medeverdachte 4] zegt dat ze ‘het’ nog niet hebben gezien. [medeverdachte 1] zegt dat als ze ‘het’ zien, dat ze moeten zeggen dat ze het in Breda hebben gekocht. Om 00:56 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 4] dat ze moeten zeggen dat het hun handel is en dat ze bij [medeverdachte 1] moeten komen als ze vrij komen. Rond 01:00 uur zijn [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] aangehouden.

De rechtbank constateert dat voornoemd telefoongesprek tijdens de staandehouding heeft plaatsgevonden en maakt eruit op dat [medeverdachte 1] instructies aan [medeverdachte 4] geeft over wat ze moeten zeggen wanneer de politie de inhoud van de kofferbak zou zien. [medeverdachte 5] heeft bij de politie in eerste instantie ook verklaard dat hij in Breda en Den Bosch is geweest. Vanaf 13 oktober 2024 voeren [medeverdachte 1] en [verdachte] gesprekken (met anderen) over de verkoop van vapes.

Verkeer- en locatiegegevens.

De telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 1] maken rond 19.30 uur gebruik van een cel op de zendmast Helftheuvelpassage in ’s-Hertogenbosch. Vervolgens maken beide nummers gebruik van cellen op zendmasten langs de route Zandzuigerstraat en Bruistensingel richting de plaats delict aan de Bokkenlaren in 's-Hertogenbosch. Het nummer van [medeverdachte 1] is op 19:39 uur actief op een zendmast nabij de plaats delict. Het nummer van [verdachte] maakt rond 19:39 uur en 19:55 uur gebruik van een cel van een zendmast die een gebied in Rosmalen bedient. Rond 19.45 uur bevindt de telefoon van [medeverdachte 4] zich blijkens de locatiegegevens op de locatie [adres 6] . Rond 20:00 uur maken de nummers van [verdachte] en [medeverdachte 1] gebruik van een cel van de zendmast waar het plaats delict onder valt. Omstreeks 20.08 uur bevindt de telefoon van [medeverdachte 7] zich op de locatie Bokkelaren te ’s-Hertogenbosch.

Tussenconclusie.

Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het voorgaande vast dat sprake is geweest van een gewelddadige beroving waarbij aangever in de val is gelokt en van zijn voertuig en handelswaar is beroofd door in ieder geval zeven personen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit alles dat sprake was van een van tevoren doordacht en besproken plan.

Op 6 oktober wordt er in een gesprek met [medeverdachte 1] gesproken over ‘rippen’ (de rechtbank begrijpt: ‘beroven’). De verdachten zijn vervolgens op 7 oktober 2024 de hele dag bezig geweest met het beramen en plannen van de overval. Al vanaf 11.00 uur die ochtend wordt - nadat door [verdachte] contact met aangever is gelegd en er een afspraak wordt gemaakt voor de ‘verkoop’ van vapes - informatie gedeeld in de snapchatgroep. [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] vertrekken blijkens de chats in de loop van de middag vanuit Lelystad gezamenlijk – in een door [medeverdachte 7] gehuurde en bestuurde Hyundai – naar ’s-Hertogenbosch.

Ook is er veelvuldig telefonisch contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] . De rechtbank leidt uit de inhoud van deze telefoongesprekken in combinatie met locatiegegevens en de camerabeelden van de Bokkelaren af dat [verdachte] en [medeverdachte 1] elkaar hebben ontmoet in de buurt van de Helftheuvelpassage in ’s-Hertogenbosch. [verdachte] is daarna bij [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] in de Hyundai gestapt, waarna ze zijn doorgereden naar Rosmalen (en vanuit daar direct naar de Bokkelaren). [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] hebben zich gevoegd bij de groep die later te voet bij de Bokkelaren aankomt, waarin zich tevens [medeverdachte 1] (op enig moment) bevindt. Bij voornoemde bevindingen over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] past tot slot de herkenning van [medeverdachte 1] als NN6. Op basis van de beelden kan aldus worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] actief betrokken is geweest.

De groep van vijf wacht vervolgens achter een blok/onder een onderdoorgang tot de auto met aangever en de auto van [medeverdachte 7] daar arriveren. Aangever is onder valse voorwendselen van de ontmoetingslocatie in Rosmalen naar de flats aan de Bokkelaren geleid. Na het arriveren van aangever komt de groep tevoorschijn. Vervolgens vindt de geweldsexplosie plaats die hierboven is beschreven en wordt aangever beroofd van zijn auto en handelswaar.

De rol van verdachte.

Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de beroving van aangever. De rechtbank acht deze ontkennende verklaring ongeloofwaardig en schuift deze dan ook terzijde. Uit de snapchatgesprekken/calls en de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat verdachte zich heeft voorgedaan als een Turkse supermarkteigenaar die vapes en sigaretten wilde afnemen van aangever. Hij had ten opzichte van de andere verdachten een leidende rol. Uit de beschrijving van de beelden, waarop verdachte is herkend door twee verbalisanten, blijkt dat het verdachte was die het meeste geweld heeft toegepast op aangever.

Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de herkenningen, en dan met name die door verbalisant [verbalisant 1] , voldoende specifiek en betrouwbaar zijn. De beelden zijn voldoende duidelijk om diverse uiterlijke kenmerken van de verdachte te kunnen waarnemen. Ook betrekt de rechtbank hierbij dat het om meer dan één herkenning gaat en dat deze herkenningen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Deze vergroten de bewijswaarde van de herkenning. Gewezen wordt op de telefoongegevens van verdachte. Rondom het tijdstip van de gewelddadige beroving straalt de telefoon van verdachte namelijk aan op een zendmast die de plaats delict bedient, nadat deze eerst een mast in Rosmalen heeft aangestraald. Deze bevindingen sluiten exact aan op de aangifte, net als het DNA van verdachte dat is aangetroffen op de jas van aangever, precies daar waar aangever zegt te zijn vastgepakt.

Bovendien voert verdachte na de beroving meerdere telefoongesprekken die verband houden met het verkopen van vapes/sigaretten. In een van die gesprekken refereert verdachte aan ‘hem’ slaan en afmaken en dat de anderen gepakt zijn (rechtbank: op dat moment waren [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] reeds aangehouden).

De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte zowel van tevoren betrokken was bij het maken van het plan om aangever te beroven als bij de gezamenlijke uitvoering daarvan. Verdachte was daarbij een van de agressors. Verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook als medepleger van de gewelddadige beroving worden aangemerkt.

Feit 2 en feit 3: poging tot oplichting op 20 juni 2024 en woningoverval aangeefster [slachtoffer 2] op 28 september 2024 te Heusden.

Gelet op de samenhang bespreekt de rechtbank feit 2 en feit 3 gezamenlijk.

De verklaring van aangeefster.

Op 28 september 2024, omstreeks 04:15 uur, ontving de politie een melding dat er zojuist een op dat moment 92-jarige vrouw was overvallen in haar woning aan de [adres 7] . De aangeefster, mevrouw [slachtoffer 2] , verklaarde dat zij rond 03.00 uur wakker was geworden van een geluid en uit bed was gegaan, toen zij vijf gemaskerde en identiek geklede mannen de trap op zag lopen. De vijf mannen riepen om de kluis, om geld en sieraden en drongen aangeefster, zo begrijpt de rechtbank, terug naar haar slaapkamer. In de slaapkamer moest zij op het bed gaan zitten en trok een van de mannen twee ringen van de vingers van haar linkerhand terwijl hij aangeefster bij haar schouder vasthield. Aangeefster hield hier een blauwe hand aan over.

Daarna (in een half uur tot drie kwartier) doorzochten de mannen de woning. De mannen vertrokken uiteindelijk met een sieradenkistje (met daarin diverse sieraden) en de portemonnee van aangeefster met daarin € 400 à € 500, een bankpas en haar rijbewijs. Toen aangeefster niets meer hoorde is zij naar beneden gegaan en heeft zij haar dochter gebeld. Aangeefster vertelde de politie ook dat zij een dag eerder een geluid gehoord dat haar gealarmeerd had maar toen was er verder niets gebeurd. Het geluid had geklonken alsof ‘ergens aan gefrummeld’ werd.

Verder vertelde aangeefster nog dat zij het vermoeden had dat de woningoverval verband hield met een voorval op (naar later bleek) 20 juni 2024. Een persoon die zich voordeed als politieagent had haar toen om 00.00 uur gebeld en gevraagd of ze sieraden of andere waardevolle goederen in huis had. Hij vertelde dat de politie had ontdekt dat personen haar woning in de gaten hielden en dat een agent haar sieraden zou komen ophalen. De man praatte over beveiligen, goudprijzen en wist ook de namen van de kinderen van aangeefster te noemen. Toen aangeefster argwaan kreeg begon de man te drammen. Rond 01.00 uur was er ook daadwerkelijk iemand aan de deur geweest om deze goederen op te halen. Omdat aangeefster het niet vertrouwde had zij uiteindelijk niet de deur opengedaan. Het telefoongesprek duurde in totaal 1,5 uur. Toen aangeefster hierna haar kinderen wilde bellen bleek dat de lijn bezet werd gehouden doordat zij constant werd gebeld.

Het opbellen van kwetsbare ouderen, vragen naar kostbaarheden en deze ophalen om ze zogenaamd veilig te stellen is een bekende babbeltruc die ook wel bekend staat als nepagenten-truc. De rechtbank stelt dan ook vast dat hier sprake is geweest van een poging tot oplichting.

Sporen.

Door de politie werd een sporenonderzoek verricht in de woning waarbij verschillende locaties werden bemonsterd ten behoeve van DNA-onderzoek.

Van de buitenzijde van de tuindeur van de woning aan de [adres 7] werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering AARQ9200NL#01 is een DNA-profiel verkregen van (minimaal) één persoon. Het DNA-profiel van [medeverdachte 7] komt overeen met dit profiel. Het DNA-profiel uit de bemonstering is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [medeverdachte 7] de donor is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 7] donor is van het celmateriaal op de buitenzijde van de tuindeur.

Van de schroef in het halve cilinderslot, aangetroffen op de grond van de overdekte entree naar de woning, werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering AARQ9203NL#01 is een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren verkregen. Het DNA-profiel van [medeverdachte 1] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [medeverdachte 1] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 1] donor is van een deel van het celmateriaal op de schroef in het cilinderslot.

Verder werden er in de woning diverse schoensporen veiliggesteld. Op 4 november 2024 zijn in de [adres 2] , gehuurd door [medeverdachte 2] , een paar zwarte schoenen van het merk Moncler, maat 41, aangetroffen. De schoensporen zijn vervolgens met de inbeslaggenomen Monclerschoenen vergeleken. Hieruit blijkt dat het schoenafdrukspoor AARQ9199NL ís veroorzaakt met de linkerschoen, dat het schoenafdrukspoor AARQ9197NL mogelijk is veroorzaakt met de rechterschoen en dat de schoenafdruksporen AARQ9198NL en AARQ9201NL zijn veroorzaakt met een schoen soortgelijk aan de rechterschoen, maar dat wegens het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten niet kan worden vastgesteld dat deze daadwerkelijk zijn veroorzaakt met deze schoen.

Ook werden deze schoenen bemonsterd ten behoeve van DNA-onderzoek. Van de linkerschoen werd een bemonstering genomen (2 centimeter binnenzijde instaprand en ongeveer eerste 5cm onder de tong). Uit deze bemonstering AARR8442NL#01 is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van [medeverdachte 2] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [medeverdachte 2] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 2] donor is van een deel van het celmateriaal in de linkerschoen.

Telefoongegevens.

In de loop van het onderzoek zijn van de verschillende verdachten de telefoongegevens, waaronder de mastgegevens, onderzocht. De locatie [adres 7] valt binnen het bereik van de mast aan de [adres 3] . Uit de processen-verbaal die hieromtrent zijn opgemaakt blijkt (in grote lijnen) met betrekking tot de hiervoor beschreven gebeurtenissen aan de [adres 7] het volgende.

Verkeers- en locatiegegevens rondom poging oplichting.

Op 19 juni 2024 tussen 18:26 uur en 19:57 uur maakt het telefoonnummer van [verdachte] gebruik van de mast aan de [adres 3] te Heusden. Op 19 juni 2024 om 20.03 uur is er communicatieverkeer van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] in de omgeving van de [adres 7] . Op 19 juni 2024 tussen 20:28 uur en 00:43 uur maakt de telefoon van [verdachte] gebruik van zendmasten in ’s-Hertogenbosch (Docterskampstraat en Helftheuvelpassage). Op 20 juni 2024 rond 01:45 en 01:48 maakt het telefoonnummer van [verdachte] wederom gebruik van de mast aan de [adres 3] .

Telefoon [verdachte] met betrekking tot poging oplichting.

Op de telefoon van [verdachte] werden twee videobestanden aangetroffen die in verband konden worden gebracht met de poging oplichting op 20 juni 2024. Het eerste bestand betreft een opname van 2 seconden (een zogenaamde Live Photo) waarin te zien is dat er een andere telefoon wordt gefilmd waarop een (vermoedelijk) Snapchatgesprek zichtbaar is. Deze opname is gemaakt op 20 juni 2024 te 01.10.51 uur. In dit Snapchatgesprek lijkt contact “M” de gebruiker van de gefilmde telefoon (“ik”) te instrueren als nepagent. “M” zegt: “Hij moet zeggen ik ben een agent in burger vanuit denbosch. Dienstnummer FK904B7. Beetje lullen de woning ziet er niet zo veilig uit. Heeft u mijn collega aan de lijn. Zeggen er is besproken dat de sieraden die u heeft opgeborgen gaan wij opbergen bij uw dochter.” Uit het proces-verbaal maakt de rechtbank op dat de Live Photo is gemaakt met de telefoon van [verdachte] .

Het tweede bestand op de telefoon betreft een video gemaakt om 01.44.45 uur, ook dit betreft weer een zogenaamde Live Photo die gemaakt lijkt te zijn met de telefoon van [verdachte] . De video laat het raam van de woning aan de [adres 7] zien; er wordt ingezoomd op een rood doosje op de tafel binnen in de woning. Tegelijkertijd met het maken van de opname wordt door de telefoon van [verdachte] een videobestand geüpload naar (vermoedelijk) Snapchat. Gelet op het bestandstype en het exact overeenkomende tijdstip gaat de rechtbank ervan uit dat de beelden van de woning op dat moment werden geüpload aan (een) ander(en).

Verkeers- en locatiegegevens rondom de poging inbraak.

Op 26 september 2024 tussen 22:22 en 23:16 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] en [verdachte] in Den Bosch, onder andere in de buurt van de Helftheuvelpassage. [medeverdachte 1] is dan in Oss, [medeverdachte 6] in Lelystad.

Op 27 september 2024 rond 00:11 uur is de telefoon van [medeverdachte 1] in Heusden. De telefoons van [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2] stralen rond tussen 00:23 en 00:39 uur aan op dezelfde mast in ’s-Hertogenbosch. Even later is [medeverdachte 2] in de buurt van de Helftheuvelpassage en lijkt [medeverdachte 1] zich gevoegd te hebben bij [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] en [verdachte] .

Tussen 02.00 en 02:51 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] in Heusden. De telefoonnummers maken dan gebruik van de mast aan de [adres 3] . Om 02:51 uur bevindt de telefoon van [medeverdachte 2] zich binnen het bereik van Cell_ID 11072287 waarbinnen ook de [adres 7] zich bevindt. Het verblijfsadres van [medeverdachte 2] aan de [adres 4] bevindt zich niet binnen het bereik van deze cel. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 2] op dat moment niet thuis was.

Van [medeverdachte 1] zijn tussen 00:56 uur en 03:41 uur geen verkeers- en locatiegegevens beschikbaar. [medeverdachte 6] is om 01:09 uur in Lelystad. Op 27 september 2024 tussen 03:00 en 05:00 uur zijn alle verdachten weer thuis: [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in Flevoland, [medeverdachte 1] in Oss, [verdachte] in Zeeland en [medeverdachte 2] in Heusden.

Verkeers- en locatiegegevens rondom de woningoverval.

Op 27 september 2024 tussen 21:12 en 21:44 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 2] ,

[medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] allemaal in de buurt van de Helftheuvelpassage (locatie zendmast) in Den Bosch. [medeverdachte 1] zit dan nog in Oss, [medeverdachte 7] is in Sneek.

Op 28 september 2024 tussen 00:06 uur en 03:45 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] ,

[medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] allemaal in Heusden. De telefoonnummers maken dan gebruik van de mast aan de [adres 3] . De telefoon van [medeverdachte 7] is in Sneek, van de telefoon van [verdachte] is in deze periode enkel één locatie beschikbaar te 00:48

uur: Helftheuvel ‘s-Hertogenbosch.

Op 28 september 2024 rond 04:13 uur maakt het telefoonnummer van [medeverdachte 2] gebruik van masten in Nieuwkuijk en De Beverspijken te ’s-Hertogenbosch, om rond 05.46 weer aan te stralen op de mast aan de [adres 3] te Heusden. Op 28 september 2024 tussen 04:13 en 6:40 uur keren [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] huiswaarts.

Onderling contact en overige bevindingen uit de telefoons van verdachten.

In de avond/nacht van 27 op 28 september 2024 heeft [medeverdachte 1] meermalen via Facebook Messenger contact met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft ook een WhatsAppgesprek met zijn partner [naam 2] . Uit de inhoud hiervan blijkt dat [medeverdachte 1] ‘buiten’ is en iets nu gaat doen. Na de woningoverval wordt er op de telefoon van [medeverdachte 1] met diverse zoektermen gezocht naar berichten hierover. Daarnaast bevatte de zoekgeschiedenis op telefoon zoektermen die verband houden met cilindertrekken.

In een WhatsAppgesprek van [medeverdachte 5] met zijn partner [naam 3] schrijft [medeverdachte 5] op 26 september 2024 om 20:11 uur “hebben werk door [medeverdachte 4] ”. Uit het verhoor van [medeverdachte 5] bij de politie blijkt dat met “ [medeverdachte 4] ” medeverdachte [medeverdachte 4] wordt bedoeld. Op 27 september 2024 heeft [medeverdachte 5] rondom het tijdstip dat mevrouw [slachtoffer 2] een geluid hoorde (rond 03.00 uur) telefonisch contact met [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] . Op 28 september 2024 heeft hij ’s nachts telefonisch contact met [verdachte] (01.45 uur) en [medeverdachte 6] (02.00 uur). Uit andere berichten op 28 september 2024 om 01:22 uur blijkt dat [medeverdachte 5] op dat moment niet thuis was. Tussen 28 september 2024 en 30 september 2024 is er op de telefoon van [medeverdachte 5] meermalen gezocht op nieuwsberichten over de woningoverval in Heusden.

In en rond de periode van 26 t/m 28 september 2024 heeft [medeverdachte 4] verschillende malen contact met medeverdachten [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] . [medeverdachte 4] heeft op 26 september 2024 echter geen telefonisch contact met [verdachte] . Wel is er op 27 september 2024 gedurende de nachtelijke uren telefonisch contact met [verdachte] .

OVC-gesprek.

Gedurende het opsporingsonderzoek heeft er een opname van vertrouwelijke communicatie (OVC) plaatsgevonden in de bus die verdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] na hun verhoor op het politiebureau terugbracht naar het huis van bewaring. Het gesprek tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] is opgenomen en uitgewerkt. Uit dit gesprek blijkt dat [medeverdachte 7] de avond/nacht voor de woningoverval – op 26 op 27 september 2024 – betrokken was bij de eerste (mislukte) poging om de woning aan de [adres 7] binnen te komen. Op 28 september 2024 is men zonder [medeverdachte 7] teruggegaan en heeft de woningoverval plaatsgevonden. [medeverdachte 5] noemt tijdens het OVC-gesprek de namen van degenen die er volgens hem bij waren: [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [alias 2 verdachte] ( [verdachte] ) en [medeverdachte 2] . Ook vertelt [medeverdachte 5] dat het [alias 2 verdachte] is geweest die de ringen had.

Overige bevindingen.

Tijdens de doorzoeking van de eerder reeds genoemde [adres 2] die werd gehuurd door [medeverdachte 2] is in een zwarte koffer de portemonnee en het rijbewijs van mevrouw [slachtoffer 2] aangetroffen.

Conclusie.

Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel vast dat verdachte en/of zijn medeverdachten betrokken zijn bij de poging tot oplichting, de poging tot woninginbraak en de woningoverval bij aangeefster mevrouw [slachtoffer 2] . Hoewel deze feiten niet aan iedere verdachte ten laste zijn gelegd houden de feiten zeker verband met elkaar. Het gaat om een compleet beeld van de betrokkenheid van (delen van) de groep verdachten bij deze aangeefster. Met betrekking tot de rol van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.

De rol van verdachte.

Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij enig feit verband houdend met deze aangeefster. De raadsman van verdachte heeft – kort gezegd – voor ieder bewijsmiddel (de gegevens van en in zijn telefoon en de OVC ) betoogd dat deze niet redengevend zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten.

De poging oplichting (feit 2).

Verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] , zijn op de avond van 19 juni 2024 in Heusden geweest, zo blijkt uit de telefoongegevens. Het telefoonnummer van verdachte is, na enkele uren in

’s-Hertogenbosch te zijn geweest, rond 01.45 uur wederom in Heusden en straalt een mast aan die zich binnen het bereik van de [adres 7] vindt. Rond dit tijdstip wordt met de telefoon van verdachte het hierboven beschreven filmpje (Live Photo) van de woning aan de [adres 7] gemaakt waarbij wordt ingezoomd op een rood doosje op tafel. Dit rode doosje was naar aanleiding van het telefoontje van de man die zich voordeed als agent door aangeefster op tafel gezet.

Uit het gefilmde Snapchatgesprek tussen “M” en “ik” blijkt dat iemand die bij [verdachte] was instructies ontving over wat gezegd moest worden tegen het slachtoffer wanneer hij/zij aan de deur ging om de spullen op te halen. Dat dit filmpje zich op de telefoon van [verdachte] bevond, wijst – in samenhang met de andere bewijsmiddelen – op betrokkenheid van [verdachte] en anderen bij de poging oplichting. In haar oordeel heeft de rechtbank tevens betrokken dat [verdachte] geen andere plausibele verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid bij de [adres 7] en de filmpjes op zijn telefoon. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande worden vastgesteld dat verdachte op 20 juni 2024 in vereniging heeft getracht aangeefster [slachtoffer 2] op te lichten.

De woningoverval (feit 3).

Verdachte wordt in het OVC-gesprek door medeverdachte [medeverdachte 5] aangewezen als een van de personen betrokken bij de woningoverval op 28 september 2024. De rechtbank ziet gelet op de omstandigheden waaronder het gesprek werd gevoerd en de inhoud ervan geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het gesprek te twijfelen. Medeverdachte [medeverdachte 5] waande zich op het moment dat hij met medeverdachte [medeverdachte 7] sprak onbespied en de rechtbank ziet niet in waarom hij in strijd met de waarheid (ook) zichzelf zou belasten.

Verdachte wordt door medeverdachte [medeverdachte 5] aangewezen als degene die aangeefster bij de schouder heeft gepakt en de ringen van haar vingers heeft getrokken. Gelet op het letsel dat aangeefster hieraan heeft overgehouden is dit met enig geweld gepaard gegaan.

De uitlatingen van [medeverdachte 5] vinden bovendien steun in hetgeen hiervoor ten aanzien van de poging tot oplichting op 20 juni 2024 is overwogen en hetgeen dat ten aanzien van de poging tot inbraak in de nacht vóór de woningoverval uit het dossier blijkt. Verdachte heeft reeds op 20 juni 2024 geprobeerd de waardevolle goederen van aangeefster [slachtoffer 2] in handen te krijgen. Doordat aangeefster argwaan kreeg is dit op 20 juni 2024 niet gelukt.

Uit de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt verder dat verdachte en zijn medeverdachten vele malen in de nachtelijke uren samenkomen bij de Helftheuvelpassage in ’s-Hertogenbosch om, nadat ze elders zijn geweest, daar ook weer terug te keren alvorens ze naar huis gaan. Deze locatie lijkt te worden gebruikt als verzamelpunt en uitvalsbasis voor het plegen van strafbare feiten. Uit de mastgegevens blijkt dat verdachte in de avond/nacht van 26 op 27 september 2024 eerst samen met een aantal van zijn medeverdachten in ’s-Hertogenbosch in de buurt van de Helftheuvelpassage is. Later die nacht (rondom het tijdstip dat er wordt geprobeerd in te breken in de woning aan de [adres 7] in Heusden) is verdachte samen met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] in Heusden. Op 27 september 2024 tussen 21:12 en 21:44 uur is verdachte wederom met een aantal van de medeverdachten in de buurt van de Helftheuvelpassage. Hoewel in de nacht van de woningoverval uit de telefoongegevens niet blijkt dat verdachte in Heusden was, is de rechtbank van oordeel dat dit feit ook ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden. Dezelfde dadergroep, waarbij verdachte blijkens de bewijsmiddelen betrokkenheid had, heeft tot drie keer toe de woning van aangeefster in het vizier gehad met als doel het wegnemen van haar kostbaarheden, hetgeen uiteindelijk op 28 september 2024 is gelukt.

Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de woningoverval.

Feit 4: oplichting op 8/9 juni 2024 te Wijhe

Aangifte.

Op 9 juni 2024 werd door de dan 78-jarige mevrouw [slachtoffer 3] aangifte gedaan van oplichting. Zij verklaarde dat zij op 8 juni 2024 omstreeks 19.00 uur was gebeld door een vrouw die vertelde dat ze van de politie van Wijhe was. Er zouden mogelijk twee criminelen naar de woning van [slachtoffer 3] onderweg zijn om haar te overvallen. De politie zou ervoor zorgen dat al haar juwelen en bankpassen inclusief codes zouden worden opgehaald en veiliggesteld. Rond 22.00 uur was er iemand aan de deur gekomen die de juwelen van aangeefster meenam. Rond 00:30 kwam een andere persoon de bankpassen halen. Het gehele telefoongesprek duurde tot ongeveer 01.00 uur ’s nachts. Uit de bijlagen bij de aangifte blijkt dat er een groot aantal sieraden is weggenomen en uit de bijlagen bij de vordering benadeelde partij blijkt dat er in Eindhoven meermalen geld is opgenomen van de bankrekeningen van aangeefster en haar man.

Onderzoek aan in beslag genomen telefoons.

Nadat verdachte op 4 november 2024 werd aangehouden in onderzoek Lanah werd zijn telefoon onderzocht. In een Snapchat gesprek tussen ‘ [gebruikersnaam 6] ’ ( [medeverdachte 1] ) en ‘ [gebruikersnaam 1] (Device owner) [gebruikersnaam 1] ’ ( [verdachte] ), het adres ‘ [adres 8] ’ genoemd door verdachte. Dit bericht was op 8 juni 2024 rond 23:31 uur verzonden. Op de telefoon van verdachte stond verder een gewiste locatie van Google Maps: [adres 8] . Uit de mastgegevens blijkt daarnaast dat de telefoon van verdachte op 9 juni 2024 rond 00:39 heeft aangestraald op een mast dichtbij de woning van aangeefster. Ook in de in beslag genomen telefoon van [medeverdachte 1] bevond zich het adres [adres 8] als gewiste Google Maps locatie.

Verkeers- en locatiegegevens.

De telefoonnummers van verdachte en [medeverdachte 1] stralen op 8 juni 2024 rond 19.00 uur beide aan op zendmasten in Rosmalen. Daarna bewegen beide nummers blijkens zendmastinformatie in noordelijke richting. Om 19:49 uur maakt het nummer van [medeverdachte 1] contact met een zendmast bij Utrecht. Het telefoonnummer van [verdachte] gebruikt om 20:05 uur een zendmast in Almere. Het nummer van [verdachte] heeft vanaf 20:54 uur contact met een mast in Wezep.

Omstreeks 21:25 uur bevinden beide nummers zich op masten niet ver van de plaats delict.

[verdachte] gebruikt om 21:38 uur een mast nabij Harderwijk en om 21:49 uur een mast in Amersfoort. Het nummer van [medeverdachte 1] maakt na 21:21 uur het eerstvolgende contact met een mast in Veenendaal te 22:37 uur. Om 22.55 straalt het nummer van [verdachte] een mast aan in Rhenen. De rechtbank merkt op dat Rhenen op de weg van Veenendaal naar Tiel ligt.

Beide telefoonnummers zijn in Tiel om 23.18 uur. Beide nummers gebruiken daarna dezelfde mast in Wijhe op 9 juni 2024 rond 00:38 uur. Beide nummers ‘zakken daarna af’ naar het zuiden waar - globaal rond dezelfde tijdstippen - masten in Eindhoven en Heusden worden gebruikt, om vervolgens rond 06:21 uur weer ‘samen’ te komen in de buurt van Rosmalen.

Op basis van de mastgegevens van [naam 2] , de partner van [medeverdachte 1] , lijkt haar telefoon met de telefoon van [medeverdachte 1] mee te zijn gereisd (gelijktijdig in Rosmalen (18.54), Utrecht (19.49), Tiel (23.16), Heteren (23.42)).

Conclusie.

De rechtbank stelt op grond van de mastgegevens vast dat verdachte zich in het tijdvak waarin het telefoongesprek met aangeefster plaatsvond samen met [medeverdachte 1] vanuit Rosmalen richting Wijhe heeft bewogen. Het lijkt er op dat er mogelijk ook een vrouw (met een vrouwenstem) met hen is meegereisd. Op 8 juni 2024 rond 21.20 uur zijn zij in de regio (hemelsbreed op nog geen 20 km afstand) van de woning aan de [adres 8] in Wijhe waar rond 22.00 uur een man de sieraden van het slachtoffer ophaalt. Verdachte en [medeverdachte 1] bewegen zich daarna weer verder weg van de woning om rond 00:38 uur beiden met hun telefoon weer gebruik te maken van een mast in Wijhe in het dekkingsgebied van de woning van aangeefster. De bankpassen zijn rond 00:30 uur bij aangeefster opgehaald.

Hoewel niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte degene was die de sieraden of bankpassen bij de woning heeft opgehaald is de rechtbank van oordeel dat bovenstaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewijs vormen voor de betrokkenheid van verdachte bij de oplichting. Hierbij betrekt de rechtbank tevens dat de woning in het buitengebied ligt zodat het niet voor de hand ligt daar zonder reden aanwezig te zijn en dat verdachte geen enkele uitleg aan de belastende onderzoeksbevindingen – zoals het adres van het slachtoffer in zijn telefoon – heeft gegeven. Daar komt bovendien nog bij dat uit de hierboven besproken poging tot oplichting nog geen twee weken later in Heusden blijkt dat verdachte zich in die periode in elk geval één keer heeft bezig gehouden met soortgelijke praktijken.

De hiervoor beschreven gang van zaken impliceert een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader, zodat ook medeplegen bewezen wordt geacht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

T.a.v. feit 1:

op 7 oktober 2024 te 's-Hertogenbosch

tezamen en in vereniging met anderen,

een personenauto (merk Toyota, type Yaris) en de zich daarin bevindende goederen, waaronder in ieder geval begrepen: sigaretten, vapes, een rijbewijs en een paspoort, toebehorende aan [slachtoffer 1] of diens zus heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door voornoemde [slachtoffer 1]

- meermalen te slaan, tegen het hoofd en/of het lichaam

- meermalen te schoppen, tegen het hoofd en/of het lichaam en

- meermalen een schok toe te dienen met een taser, op het been en/of het lichaam.

T.a.v. feit 2:

op 20 juni 2024 te Heusden,

tezamen en in vereniging met anderen,

ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders

voorgenomen misdrijf om

met het oogmerk om zich en/of een ander

wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels,

[slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte sieraden en gouden munten,

die [slachtoffer 2] heeft gebeld en zich (daarbij) heeft voorgedaan als iemand van de politie en

tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat de politie er was om haar te beschermen nu zij alleen was en tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat haar dochter onderweg was naar het politiebureau en tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij haar sieraden in een envelop moest doen en dat er een politieagent aan de deur zou komen die deze envelop zou meenemen, en (vervolgens)

zich naar de woning van die [slachtoffer 2] heeft begeven, en bij genoemde [slachtoffer 2] heeft aangeklopt

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

T.a.v. feit 3:

op 28 september 2024 te Heusden, omstreeks 04.15 uur,

gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,

tezamen en in vereniging met anderen,

uit de woning gelegen aan de [adres 7] aldaar,

een portemonnee met geld en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 2] ,

heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,

welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 2] ,

gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door

-die [slachtoffer 2] bij de schouder vast te pakken en

-de (trouw) ring van de hand van die [slachtoffer 2] te trekken en

-die [slachtoffer 2] te gebieden op haar bed te gaan zitten,

waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.

T.a.v. feit 4:

in de periode van 08 juni 2024 tot en met 09 juni 2024 te Wijhe, gemeente Olst-Wijhe,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen,

met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen

door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,

[slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van

sieraden en juwelen en bankpassen en creditcards, door

- zich onder valse naam voor te doen als iemand van de politie en

- die [slachtoffer 3] te vertellen dat er een tip was binnengekomen dat er vier personen onderweg waren naar de woning van die [slachtoffer 3] om die [slachtoffer 3] te overvallen, twee van die vier personen waren aangehouden, de andere twee in een Volkwagen Golf naar haar onderweg zouden zijn, en

- die [slachtoffer 3] te vertellen dat die zij haar waardevolle sieraden alvast moest verzamelen en klaarleggen en

- die [slachtoffer 3] te vertellen dat zij haar bankgegevens (inclusief codes) op een formulier moest schrijven en

- die [slachtoffer 3] te vertellen dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in naam van de politie voornoemde sieraden en juwelen en bankgegevens zouden komen ophalen en

- bij de woning van die [slachtoffer 3] langs te gaan en zich voor te doen als iemand van de politie en daar om afgifte van voornoemde sieraden en juwelen en bankgegevens te vragen,

waardoor die [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

Door de raadsman is aangevoerd dat bij een eventuele strafoplegging de eis van het Openbaar Ministerie moet worden gematigd waarbij tevens rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De ernst van de feiten.

Verdachte heeft zich in juni 2024 tweemaal (eenmaal geslaagd, eenmaal mislukt) schuldig gemaakt aan het medeplegen van een babbeltruc met nepagenten. Hij is samen met anderen doelbewust bezig geweest om oudere mensen te misleiden en op slinkse wijze hun dierbare spullen en geld afhandig te maken. Dat dit een enorme impact heeft op de slachtoffers is heel voorstelbaar en dat blijkt ook uit de ingediende slachtofferverklaring. Het

(zelf-)vertrouwen van deze mensen heeft een enorme deuk gekregen en schaamte speelt hen parten. Feiten als deze creëren ook maatschappelijke onrust en leiden tot angst en wantrouwen.

Verdachte is drie maanden later bij het slachtoffer waarbij de nepagentenactie mislukte met een groep mededaders opnieuw aan huis geweest. Dit getuigt van een schaamteloze mate van vasthoudendheid. Hij is samen met de medeverdachten betrokken geweest bij een overval in het holst van de nacht in de woning van het hoogbejaarde slachtoffer van destijds 92 jaar oud. Het slachtoffer is, terwijl zij lag te slapen in haar woning - bij uitstek de plaats waar zij veilig hoorde te zijn - geconfronteerd met vijf gemaskerde mannen die haar kostbare goederen kwamen halen en die er niet voor terugdeinsden geweld jegens haar te gebruiken. Verdachte heeft de ringen van de vingers van het slachtoffer getrokken waardoor zij letsel heeft bekomen. Het met vijf man ’s nachts overvallen van een alleenstaande hoogbejaarde vrouw getuigt van een grenzeloze geweten- en respectloosheid. Voor iedereen is kenbaar hoe kwetsbaar iemand van die leeftijd is en wat de impact van een nachtelijke overval is. Verdachten hebben zich hier niets van aangetrokken, sterker nog, zij hebben dit adres doelbewust om die reden uitgezocht. Het slachtoffer heeft in haar vordering benadeelde partij de gevolgen van het feit toegelicht. Zij is invoelbaar erg geschrokken en boos. De weggenomen goederen hadden een grote materiële maar ook immateriële waarde voor het slachtoffer. Zij is onder andere bestolen van een ring van haar onlangs overleden echtgenoot. Dergelijke goederen zijn gelet op hun emotionele waarde onvervangbaar. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door puur eigenbelang en financieel gewin, zonder stil te staan bij de psychische en lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer. Verder brengen dit soort strafbare feiten ook meer in het algemeen in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Hoezeer de maatschappij door dit soort feiten wordt geraakt blijkt ook uit de grote media-aandacht die hier steeds voor is.

Verdachte heeft zich een ruime week later met grotendeels dezelfde medeverdachten schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewelddadige beroving van een vapeverkoper. Hierbij was sprake van een vooropgezet plan om het slachtoffer in de val te lokken. Verdachte heeft bij het plegen van dit feit het voortouw genomen. Hij heeft contact gelegd met het slachtoffer en hij heeft de medeverdachten geïnstrueerd. Verdachte heeft zich tegenover het slachtoffer voorgedaan als eigenaar van een Turkse supermarkt en heeft met hem in Rosmalen afgesproken. Daarna is het slachtoffer door hem met een smoesje meegelokt naar een tweede locatie waar hij door nog eens vijf medeverdachten werd opgewacht. Het slachtoffer is vervolgens geslagen, geschopt en getaserd. Er is door de groep fors geweld gebruikt, terwijl de getalsmatige overmacht alleen al indrukwekkend was. Verdachte was hierbij degene die het meeste geweld heeft toegepast. Daarna is het slachtoffer beroofd van zijn handelswaar (vapes en sigaretten), van zijn auto en zich daarin bevindende goederen.

Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige (psychische) gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat hier in dit concrete geval ook sprake van is blijkt uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer die bij zijn vordering is gevoegd. Behalve het lichamelijke letsel waarvoor het slachtoffer zich onder behandeling heeft moeten laten stellen en waar hij nog steeds last van ondervindt, is sprake van een grote psychische impact. Het slachtoffer heeft last van slapeloosheid, paniekaanvallen en een voortdurend gevoel van onveiligheid. Daarnaast veroorzaken feiten als het onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.

De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.

De persoon van verdachte.

Uit het op verdachte betrekking hebbende uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat hij in het verleden meermalen is veroordeeld voor diverse vermogensdelicten en geweldsfeiten, laatstelijk gelijktijdig met twee medeverdachten op 30 maart 2023 tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.

Opvallend is dat verdachte bij de de woningoverval in Heusden en de beroving van de vapeverkoper ten opzichte van de groep een prominente voortrekkersrol heeft gehad. Bij beide feiten is hij degene geweest die het (meeste) geweld heeft gebruikt. Verdachte is ook de oudste broer van twee van de medeverdachten. Ook bij voornoemde eerdere veroordeling waren deze broers medeverdachten. Dat verdachte er een gewoonte van lijkt te maken met zijn broers op boevenpad te gaan is een kwalijk patroon. De rechtbank neemt dat laatste en zijn rol in dit geheel als strafverzwarend mee.

Van persoonlijke omstandigheden die strafmatigend zouden moeten werken is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft kennis genomen van de ingediende stukken met betrekking tot de geschiedenis en de achtergrond van de familie van verdachte. Die omstandigheden maken echter niet dat de feiten minder ernstig zijn. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn dan ook naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend.

De op te leggen straf.

De rechtbank is van oordeel dat voor de onderhavige feiten slechts een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf als een passende bestraffing kan gelden. De rechtbank heeft gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS. Met betrekking tot de beroving van de vapeverkoper heeft te gelden dat sprake is van meerdere deels toepasselijke oriëntatiepunten (straatroof, overval ‘winkel’ en autodiefstal). In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de planmatigheid waarmee verdachte en zijn medeverdachten te werk zijn gegaan, met het georganiseerd optreden in een grote dadergroep, het uitkiezen van kwetsbare slachtoffers, het gebruikte geweld, de hiervoor beschreven ernst van de feiten en met de impact hiervan op de slachtoffers. De rechtbank hanteert in deze zaak dan ook als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar voor de woningoverval, van 18 maanden voor de beroving en van 1 jaar voor een voltooide oplichting. Verder houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het feit dat er sprake is van recidive. Tevens weegt de rechtbank mee dat verdachte zoals hierboven vermeld een prominente voortrekkersrol had in de dadergroep, zijn volhardendheid bij mevrouw [slachtoffer 2] en dat hij bij de overval op de vapeverkoper en de woninoverval bij [slachtoffer 2] het meeste geweld heeft gebruikt. Tot slot weegt de rechtbank mee dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven.

Al met al acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod op te leggen zoals door de benadeelde partij [slachtoffer 1] is verzocht.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.887,81 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 4.500,00 aan immateriële schadevergoeding. Daarnaast wordt in verband met de mogelijkheid van instellen van hoger beroep een bedrag van € 100.000,00 vanwege het ontbreken van een eindtoestand gevorderd. Gevraagd wordt om verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade tot een bedrag van € 11.387,81 euro (€ 6.887,81 euro materieel en € 4.500,00 immaterieel) toewijsbaar is, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens de door de verdediging bepleitte vrijspraak. Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat met betrekking tot de materiële schade enkel de kosten van de aanvraag van een nieuw paspoort voor vergoeding in aanmerking komen. De overige materiële schade is onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden gematigd.

Beoordeling.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Immateriële schade.

De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen waar hij blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring nog steeds last van heeft.

De aard en de ernst van de normschending (een geplande beroving met fors geweld) brengen daarnaast naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. In de onderbouwing van de vordering wordt ten aanzien van de nadelige gevolgen vermeld dat de benadeelde partij onder meer last heeft van slapeloosheid, paniekaanvallen en een voortdurend gevoel van onveiligheid. De benadeelde partij heeft zich hiervoor tot een psycholoog gewend.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat er grondslag bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding wegens immateriële schade. Gelet op alle omstandigheden en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van

€ 3.500,00.

Materiële schade.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde materiële schadeposten, met uitzondering van de kosten voor de vervanging van het kunstgebit, toewijsbaar. Van deze schade staat vast dat zij door het gepleegde feit zijn veroorzaakt terwijl ook de hoogte ervan voldoende is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt deze onderbouwing voor de schadepost ‘kunstgebit’ zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaard zal worden.

Verhoging met € 100.000,00

De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering afgewezen moet worden nu de benadeelde partij niet heeft voldaan aan zijn stelplicht dat deze toekomstige schade zich zal voordoen noch waar deze uit zou (kunnen) bestaan.

Hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Conclusie.

De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, inhoudende:

-een immateriële schadevergoeding van € 3.500,00 en

-een materiële schadevergoeding van € 6.211,41,

vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank wijst af de verhoging van € 100.000,00 aan toekomstige schade. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 4.450,00 aan materiële schadevergoeding. Gevraagd wordt om verdachte te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel toewijsbaar, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk.

Het standpunt van de verdediging.

Door de raadsman is primair niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Beoordeling.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij (door diefstal van haar auto) en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.889,50 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Gevraagd wordt om verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht toewijsbaar een bedrag van € 6.889,50 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens de door de verdediging bepleitte vrijspraak. Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat de post ‘sieraden’ onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Ten aanzien van de overige posten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Beoordeling.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Immateriële schade.

De aard en de ernst van de normschending (een woningoverval met geweld gedurende de nacht) brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen, zodat grondslag bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding wegens immateriële schade. De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 3.000,00.

Materiële schade.

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering: de posten ‘vervanging sloten’, ‘contanten’ en ‘nieuw identiteitsbewijs’. Daarmee komt een bedrag van € 889,50 voor toewijzing in aanmerking.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post ‘sieraden’. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen

of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht aangezien onderbouwing daarvan (bewijstukken) ontbreekt. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Conclusie.

De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, inhoudende:

-een immateriële schadevergoeding van € 3.000,00 en

-een materiële schadevergoeding van € 889,50,

vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 23.228,00 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Gevraagd wordt om verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de materiële schade geheel toewijsbaar, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk. Voor het overige moet de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.

Het standpunt van de verdediging.

Door de raadsman is aangevoerd dat er ten aanzien van de schadepost ‘sieraden’ diverse onduidelijkheden bestaan. Het is de vraag wat er precies is weggenomen, wat daarvan de huidige waarde is en of en waarom de verzekering geen schade heeft vergoed.

Beoordeling.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Immateriële schade.

Verdachte en zijn mededaders hebben bewust slachtoffer op leeftijd uitgekozen en op zeer geraffineerde wijze misbruik gemaakt van hun kwetsbaarheid en goedgelovigheid. Zij hebben ingespeeld op de gevoelens van mevrouw [slachtoffer 3] van angst en onveiligheid, en haar op die manier kostbare goederen afhandig gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van deze normschending door verdachte mee dat de nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Dat van ernstige nadelige gevolgen in dit geval ook sprake is, blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering, waarin naar voren komt dat het feit een forse impact heeft gehad op de benadeelde partij. Zij is door de oplichting sieraden met emotionele waarde kwijt. Zij is sindsdien haar zelfvertrouwen en vertrouwen in de mensheid kwijt, schiet bij iedere klop op de deur in de stress, is argwanend geworden en voelt zich jaren ouder zonder dat ze er vertrouwen in heeft dat dit nog goed komt. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van

€ 1.000,00.

Materiële schade.

Naar het oordeel van de rechtbank is de gevorderde materiële schade geheel toewijsbaar. Van deze schade staat vast dat zij door het gepleegde feit zijn veroorzaakt terwijl ook de hoogte ervan voldoende is onderbouwd.

Hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Conclusie.

De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, inhoudende:

-een immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 en

-een materiële schadevergoeding van € 23.228,00,

vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot de dag der algehele voldoening.

Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63, 312 en 326 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:

diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

T.a.v. feit 2:

medeplegen van een poging tot oplichting

T.a.v. feit 3:

diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak

T.a.v. van feit 4:

medeplegen van oplichting

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen en maatregelen.

T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:

Een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht

T.a.v. feit 1:

Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag van 9.711,41 euro.

Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 83 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Voormeld bedrag bestaat uit 6.211,41 euro materiële schade en 3.500,00 euro immateriële schade.

De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 9.711,41 euro, bestaande 6.211,41 euro materiële schade en 3.500,00 euro immateriële schade.

De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Wijst de vordering voor zover het de verhoging van 100.000,00 euro betreft af.

Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

T.a.v. feit 1:

Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] van een bedrag van 4.450,00 euro.

Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 54 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.

De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van 4.450,00 euro, bestaande uit materiële schade.

De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

T.a.v. feit 3:

Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 3.889,50 euro.

Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 48 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Voormeld bedrag bestaat uit 889,50 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.

De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 3.889,50 euro, bestaande uit 889,50 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.

De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

T.a.v. feit 4:

Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] van een bedrag van 24.228,00 euro.

Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 156 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Voormeld bedrag bestaat uit 23.228,00 euro materiële schade en 1.000,00 euro immateriële schade.

De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van 24.228,00 euro, bestaande 23.228,00 euro materiële schade en 1.000,00 euro immateriële schade.

De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Beslag

Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed, te weten:

1. STK GSM, goednummer 2269608;

Dit vonnis is gewezen door:

mr. E. Boersma, voorzitter,

mr. F. van Buchem en mr. M.J.C. van der Vegte, leden,

in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,

en is uitgesproken op 9 juli 2025.