Verkeers- en locatiegegevens rondom de woningoverval.
Op 27 september 2024 tussen 21:12 en 21:44 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] allemaal in de buurt van de Helftheuvelpassage (locatie zendmast) in Den Bosch. [verdachte] zit dan nog in Oss, [medeverdachte 8] is in Sneek.
Op 28 september 2024 tussen 00:06 uur en 03:45 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 5] , [verdachte] ,
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] allemaal in Heusden. De telefoonnummers maken dan gebruik van de mast aan de [adres 4] . De telefoon van [medeverdachte 8] is in Sneek, van de telefoon van [medeverdachte 1] is in deze periode enkel één locatie beschikbaar te 00:48
uur: Helftheuvel ‘s-Hertogenbosch.
Op 28 september 2024 rond 04:13 uur maakt het telefoonnummer van [medeverdachte 2] gebruik van masten in Nieuwkuijk en De Beverspijken te ’s-Hertogenbosch, om rond 05.46 weer aan te stralen op de mast aan de [adres 4] te Heusden. Op 28 september 2024 tussen 04:13 en 6:40 uur keren [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] huiswaarts.
Onderling contact en overige bevindingen uit de telefoons van verdachten.
In de avond/nacht van 27 op 28 september 2024 heeft [verdachte] meermalen via Facebook Messenger contact met [medeverdachte 2] . [verdachte] heeft ook een WhatsAppgesprek met zijn partner [naam 2] . Uit de inhoud hiervan blijkt dat [verdachte] ‘buiten’ is en iets nu gaat doen. Na de woningoverval wordt er op de telefoon van [verdachte] met diverse zoektermen gezocht naar berichten hierover. Daarnaast bevatte de zoekgeschiedenis op telefoon zoektermen die verband houden met cilindertrekken.
In een WhatsAppgesprek van [medeverdachte 6] met zijn partner [naam 1] schrijft [medeverdachte 6] op 26 september 2024 om 20:11 uur “hebben werk door [medeverdachte 5] ”. Uit het verhoor van [medeverdachte 6] bij de politie blijkt dat met “ [medeverdachte 5] ” medeverdachte [medeverdachte 5] wordt bedoeld. Op 27 september 2024 heeft [medeverdachte 6] rondom het tijdstip dat mevrouw [slachtoffer 2] een geluid hoorde (rond 03.00 uur) telefonisch contact met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] . Op 28 september 2024 heeft hij ’s nachts telefonisch contact met [medeverdachte 1] (01.45 uur) en [medeverdachte 7] (02.00 uur). Uit andere berichten op 28 september 2024 om 01:22 uur blijkt dat [medeverdachte 6] op dat moment niet thuis was. Tussen 28 september 2024 en 30 september 2024 is er op de telefoon van [medeverdachte 6] meermalen gezocht op nieuwsberichten over de woningoverval in Heusden.
In en rond de periode van 26 t/m 28 september 2024 heeft [medeverdachte 5] verschillende malen contact met medeverdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 8] . [medeverdachte 5] heeft op 26 september 2024 echter geen telefonisch contact met [medeverdachte 1] . Wel is er op 27 september 2024 gedurende de nachtelijke uren telefonisch contact met [medeverdachte 1] .
OVC-gesprek.
Gedurende het opsporingsonderzoek heeft er een opname van vertrouwelijke communicatie (OVC) plaatsgevonden in de bus die verdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] na hun verhoor op het politiebureau terugbracht naar het huis van bewaring. Het gesprek tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] is opgenomen en uitgewerkt. Uit dit gesprek blijkt dat [medeverdachte 8] de avond/nacht voor de woningoverval – op 26 op 27 september 2024 – betrokken was bij de eerste (mislukte) poging om de woning aan de [adres 2] binnen te komen. Op 28 september 2024 is men zonder [medeverdachte 8] teruggegaan en heeft de woningoverval plaatsgevonden. [medeverdachte 6] noemt tijdens het OVC-gesprek de namen van degenen die er volgens hem bij waren: [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] , [verdachte] , [alias 2 medeverdachte 2] ( [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] . Ook vertelt [medeverdachte 6] dat het [alias 2 medeverdachte 2] is geweest die de ringen had.
Overige bevindingen.
Tijdens de doorzoeking van de eerder reeds genoemde [adres 3] die werd gehuurd door [medeverdachte 2] is in een zwarte koffer de portemonnee en het rijbewijs van mevrouw [slachtoffer 2] aangetroffen.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel vast dat verdachte en/of zijn medeverdachten betrokken zijn bij de poging tot oplichting, de poging tot woninginbraak en de woningoverval bij aangeefster mevrouw [slachtoffer 2] . Hoewel deze feiten niet aan iedere verdachte ten laste zijn gelegd houden de feiten zeker verband met elkaar. Het gaat om een compleet beeld van de betrokkenheid van (delen van) de groep verdachten bij deze aangeefster. Met betrekking tot de rol van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De rol van verdachte.
Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de woningoverval. De raadsman van verdachte heeft – kort gezegd – voor ieder bewijsmiddel (het aantreffen DNA van verdachte op de schroef, verkeers- en locatiegegevens, de tapgesprekken, de zoekslagen, de Telegramgesprekken, de aangetroffen cilindertrekker, de OVC en de aangetroffen portefeuille) betoogd dat deze niet redengevend zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij de woningoverval.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de samenhang van de bewijsmiddelen dat verdachte betrokken was bij de gezamenlijke uitvoering van deze woningoveral. Verdachte wordt in het OVC-gesprek aangewezen als een van de personen betrokken bij de woningoverval op 28 september 2024. De rechtbank ziet gelet op de omstandigheden waaronder het gesprek werd gevoerd en de inhoud ervan geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het gesprek te twijfelen. Medeverdachte [medeverdachte 6] waande zich op het moment dat hij met medeverdachte [medeverdachte 8] sprak onbespied en de rechtbank ziet niet in waarom hij in strijd met de waarheid (ook) zichzelf zou belasten. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de uitlatingen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] in het OVC-gesprek.
De uitlatingen van [medeverdachte 6] vinden bovendien steun in andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo is het DNA van verdachte aangetroffen op de schroef die in het cilinderslot van de opengebroken deur van de woning van aangeefster zat. Bovendien zijn er in de telefoon van [verdachte] gesprekken over en zoekslagen op ‘cilindertrekken’ aangetroffen en is in de door hem gebruikte Mercedes tevens een cilindertrekker gevonden. De rechtbank gaat er op basis daarvan vanuit dat de verdachte betrokken is geweest bij het openbreken van de deur van de woning van aangeefster. Uit de mastgegevens van het telefoonnummer van verdachte blijkt verder dat verdachte in de nacht van 28 september 2024 rondom het tijdstip van de overval in Heusden is geweest. Verdachte heeft voor dit alles geen plausibele verklaring gegeven. De rechtbank acht zijn ontkennende verklaring ongeloofwaardig en schuift deze dan ook terzijde. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 2 is ten laste gelegd.
Feit 3: poging inbraak op 24/25 oktober 2024 te ’s-Hertogenbosch.
Op 21 oktober 2024 vindt er een telefoongesprek plaats tussen [verdachte] en een NNman met het telefoonnummer van [medeverdachte 1] . In dat gesprek zegt [verdachte] dat hij rond 21u bij “de oude Nederlandse in Donk” is geweest en dat er niemand thuis was. De NNman stelt voor “waarom gaan we niet kijken en morgen doen”. Uit de mastgegevens blijkt dat de telefoon van [verdachte] op 21 oktober 2024 rond 21.00 uur daadwerkelijk een mast aanstraalt in de wijk De Donk in ’s-Hertogenbosch.
Op 26 oktober 2024 werd door de dochter van de bewoonster van de [adres 7] te ’s-Hertogenbosch aangifte gedaan van een poging tot woninginbraak in de woning van haar moeder. De bewoonster van [adres 7] is een (dan) 89-jarige vrouw die op dat moment in een revalidatiecentrum verblijft. De dochter had op 24 oktober 2024 de woning rond 17.45 uur in goede orde achtergelaten maar merkte op 25 oktober 2024 omstreeks 09.45 uur dat de sleutel niet in de voordeur ging omdat er iets in het slot zat. Aan de achterzijde van de woning was de poort geforceerd. Er was niemand in de woning geweest. Door een medewerker van bouwbedrijf [bedrijf] werden de sloten van de woning vervangen en later aan de politie overhandigd. In een van de sloten zat een afgebroken schroef.
Op bewakingsbeelden van de camera’s bij de Helftheuvelpassage te ’s-Hertogenbosch is te zien dat [verdachte] (op de bewegende beelden herkend door verbalisant [verbalisant 1] ) op 25 oktober 2024 omstreeks 00:07 uur aan komt rijden in een witte Mercedes met kenteken [kenteken 1] Hij parkeert zijn auto en stapt als bijrijder in een zwarte Kia met het kenteken [kenteken 2] in gebruik bij [medeverdachte 2] . [verdachte] draagt op dat moment een jasje met een rood vlak aan de linkerzijde en een blauw vlak aan de rechterzijde. Een soortgelijk jasje is aangetroffen in de woning van [verdachte] . Alvorens in de Kia te stappen rommelt [verdachte] in de achterbak van de Mercedes waarin later diverse inbrekerswerktuigen, waaronder een slotentrekker, zijn aangetroffen. Rond 00:38 uur keert de zwarte Kia terug waarna [verdachte] uitstapt en weer meermalen in de kofferbak van de Mercedes rommelt. De wijze waarop hij dit doet wordt door de verbalisant omschreven als heimelijk en alert op de omgeving. Omstreeks 00:44 uur rijdt de zwarte Kia weer weg.
Aan de mastgegevens van het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] is rond 00:50 uur te zien dat het telefoonnummer zich door ’s-Hertogenbosch beweegt en dat het telefoonnummer van 00:56 uur tot 01:26 uur een mast aanstraalt in de wijk De Donk. Rond 01:37 uur straalt het telefoonnummer weer een mast aan bij de Helftheuvelpassage.
Aan de mastgevens van het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 2] is te zien dat de telefoon op 24 oktober 2024 omstreeks 23:47 uur een mast aanstraalt bij de Helftheuvelpassage. Rond 00:44 uur (inmiddels 25 oktober 2024) straalt het telefoonnummer een mast aan op de Sint Teunislaan; dit is een mast in de buurt van de wijk De Donk. De rechtbank stelt op grond hiervan en in samenhang met de camerabeelden vast dat het [medeverdachte 2] is geweest die in de zwarte Kia reed die nacht.
Verdachten hebben geen verklaring willen afleggen over wat zij die nacht in De Donk en op de Helftheuvelpassage deden. In die periode is er geen andere inbraak geweest op de [adres 7] . Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van deze feiten en omstandigheden, en bij gebreke van een plausibele en ontzenuwende verklaring van verdachten, vast dat [verdachte] en [medeverdachte 2] in de nacht van 24 op 25 oktober 2024 hebben gepoogd in te breken in de woning aan de Eerst Donk.
Feit 4: woningoverval aangeefster [slachtoffer 4] op 21 juni 2024 te ‘s-Hertogenbosch.
Op 21 juni 2024 ontving de politie een melding van aangeefster [slachtoffer 4] dat zij zojuist was overvallen in haar woning aan de [adres 8] te ‘s-Hertogenbosch. De twee daders waren binnengekomen door een houten plaat, bevestigd aan het kozijn van een raam dat bij een eerdere inbraak was ingeslagen, te verwijderen. Uit het onderzoek naar de telefoongegevens van verdachte blijkt dat de telefoon van verdachte die nacht tussen 05:54 uur en 05:59 uur contact heeft gemaakt met verschillende masten in ’s-Hertogenbosch. Het adres van aangeefster [slachtoffer 4] valt binnen de zendrichting van deze masten. De telefoon van verdachte springt hierbij heen en weer tussen twee van deze masten hetgeen betekent dat de telefoon zich op de scheidslijn van het grensgebied van beide masten bevindt. Het adres van aangeefster bevindt zich direct langs deze scheidslijn.
Verder blijkt uit de telefoongegevens van verdachte dat hij heeft gezocht op het adres [adres 8] te ’s-Hertogenbosch en blijkt uit een WhatsAppgesprek met zijn partner dat hij ten tijde van de overval niet thuis was. Ook blijkt uit de telefoon dat verdachte de dag na de overval foto’s van gouden kettingen op een weegschaal heeft ontvangen van [medeverdachte 2] . Aangeefster heeft verklaard dat één van de gouden kettingen van haar zou kunnen zijn. Zij is hierover echter niet zeker.
Hoewel deze feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank aanwijzingen zijn dat verdachte interesse had in de woning van aangeefster en daar mogelijk ook bij in de buurt is geweest in de nacht van de overval, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat het verdachte was die samen met een of meerdere mededaders in de woning is geweest.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Feit 5 en feit 6: opzettelijk aanwezig/voorhanden hebben MDMA-pillen en Cobra’s in de periode 1 tot en met 4 november 2024 te ’s-Hertogenbosch.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt dat verdachte op 1 november 2024 samen met medeverdachte [medeverdachte 2] doende is geweest diverse goederen in de [adres 3] die door [medeverdachte 2] werd gehuurd, op te bergen. Bij de doorzoeking van de [adres 3] op 4 november 2024 werden onder andere zakken met MDMA-pillen en 32 Cobra’s aangetroffen. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het aanwezig/voorhanden hebben van de MDMA-pillen en Cobra’s is vaststelling van wetenschap en beschikkingsmacht van verdachte vereist. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van de inhoud van de tassen en dozen waarmee verdachte op de beelden van de bewakingscamera van de [adres 3] is te zien.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 5 en feit 6 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op 7 oktober 2024 te ’s-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met anderen,
een personenauto (merk Toyota, type Yaris) en de zich daarin bevindende goederen, waaronder in ieder geval begrepen: sigaretten, vapes, een rijbewijs en een paspoort, toebehorende aan [slachtoffer 1] of diens zus, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door voornoemde [slachtoffer 1]
- meermalen te slaan, tegen het hoofd en/of het lichaam
- meermalen te schoppen, tegen het hoofd en/of het lichaam en
- meermalen een schok toe te dienen met een taser, op het been en/of het lichaam.
T.a.v. feit 2:
op 28 september 2024 te Heusden, omstreeks 04.15 uur,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
tezamen en in vereniging met anderen,
uit de woning gelegen aan de [adres 2] aldaar,
een portemonnee met geld en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
-die [slachtoffer 2] bij de schouder vast te pakken en
-de (trouw) ring van de hand van die [slachtoffer 2] te trekken en
-die [slachtoffer 2] te gebieden op haar bed te gaan zitten,
waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
T.a.v. feit 3:
op 25 oktober 24 te 's-Hertogenbosch, omstreeks 00.45 uur,
tezamen en in vereniging met een ander
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
uit een woning gelegen aan de [adres 7] aldaar,
geld en/of goederen van verdachtes gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goed/goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak
-zich naar die woning hebben begeven en
-een voorwerp in het slot van de voordeur van die woning hebben ingebracht, ten einde dit slot te forceren en
-de poort van die woning hebben geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de eis moet worden gematigd gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte is samen met de medeverdachten betrokken geweest bij een overval in het holst van de nacht in de woning van een hoogbejaard slachtoffer van destijds 92 jaar oud. Het slachtoffer is, terwijl zij lag te slapen in haar woning - bij uitstek de plaats waar zij veilig hoorde te zijn - geconfronteerd met vijf gemaskerde mannen die haar kostbare goederen kwamen halen en die er niet voor terugdeinsden geweld jegens haar te gebruiken. Een van de verdachten heeft de ringen van de vingers van het slachtoffer getrokken waardoor zij letsel heeft bekomen. Het met vijf man ’s nachts overvallen van een alleenstaande hoogbejaarde vrouw getuigt van een grenzeloze geweten- en respectloosheid. Voor iedereen is kenbaar hoe kwetsbaar iemand van die leeftijd is en wat de impact van een nachtelijke overval is. Verdachten hebben zich hier niets van aangetrokken, sterker nog, zij hebben dit adres doelbewust om die reden uitgezocht. Het slachtoffer heeft in haar vordering benadeelde partij de gevolgen van het feit toegelicht. Zij is invoelbaar erg geschrokken en boos. De weggenomen goederen hadden een grote materiële maar ook immateriële waarde voor het slachtoffer. Zij is onder andere bestolen van een ring van haar onlangs overleden echtgenoot. Dergelijke goederen zijn gelet op hun emotionele waarde onvervangbaar. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door puur eigenbelang en financieel gewin, zonder stil te staan bij de psychische en lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer. Verder brengen dit soort strafbare feiten ook meer in het algemeen in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Hoezeer de maatschappij door dit soort feiten wordt geraakt blijkt ook uit de grote media-aandacht die hier steeds voor is.
Verdachte heeft zich een ruime week later met grotendeels dezelfde medeverdachten schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewelddadige beroving van een vapeverkoper. Hierbij was sprake van een vooropgezet plan om het slachtoffer in de val te lokken. Een van de mededaders van verdachte heeft zich tegenover het slachtoffer voorgedaan als eigenaar van een Turkse supermarkt en heeft met hem in Rosmalen afgesproken. Daarna is het slachtoffer door drie mededaders meegelokt naar een tweede locatie waar hij door verdachte en vier medeverdachten werd opgewacht. Het slachtoffer is vervolgens geslagen, geschopt en getaserd. Er is door de groep fors geweld gebruikt, terwijl de getalsmatige overmacht alleen al indrukwekkend was. Daarna is het slachtoffer beroofd van zijn handelswaar (vapes en sigaretten), van zijn auto en zich daarin bevindende goederen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige (psychische) gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat hier in dit concrete geval ook sprake van is blijkt uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer die bij zijn vordering is gevoegd. Behalve het lichamelijke letsel waarvoor het slachtoffer zich onder behandeling heeft moeten laten stellen en waar hij nog steeds last van ondervindt, is sprake van een grote psychische impact. Het slachtoffer heeft last van slapeloosheid, paniekaanvallen en een voortdurend gevoel van onveiligheid. Daarnaast veroorzaken feiten als het onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zich daarna schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een nachtelijke poging tot inbraak in een woning. Ook hier was het beoogde slachtoffer een dame op leeftijd en was verdachte zich hiervan bewust. De rechtbank leidt hieruit af dat er bij verdachte en de medeverdachten sprake is van een doelbewust patroon waarbij bejaarde en dus kwetsbare mensen als slachtoffer worden uitgekozen. Ook hieruit blijkt een grote mate van geweten- en respectloosheid.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte.
Uit het op verdachte betrekking hebbende uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat hij in het verleden meermalen is veroordeeld voor diverse vermogensdelicten en geweldsfeiten. Verdachte is laatstelijk op 20 juli 2021 door het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld.
Bij de woningoverval, de beroving en de poging inbraak heeft verdachte steeds samengewerkt met overwegend dezelfde personen. Dat verdachte er een gewoonte van lijkt te maken met dezelfde anderen op boevenpad te gaan is een kwalijk patroon en dat neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Van persoonlijke omstandigheden die strafmatigend zouden moeten werken is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn daartoe naar het oordeel van de rechtbank en afgezet tegen de ernst van de feiten, onvoldoende zwaarwegend.
De op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat voor de onderhavige feiten slechts een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf als een passende bestraffing kan gelden. De rechtbank heeft gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS. Met betrekking tot de beroving van de vapeverkoper heeft te gelden dat sprake is van meerdere deels toepasselijke oriëntatiepunten (straatroof, overval ‘winkel’ en autodiefstal). In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de planmatigheid waarmee verdachte en zijn medeverdachten te werk zijn gegaan, met het georganiseerd optreden in een grote dadergroep, het uitkiezen van kwetsbare slachtoffers, het gebruikte geweld, de hiervoor beschreven ernst van de feiten en met de impact hiervan op de slachtoffers. De rechtbank hanteert in deze zaak dan ook als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar voor de woningoverval, van 18 maanden voor de beroving en van 6 maanden voor de poging tot woninginbraak. Verder houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het feit dat er sprake is van recidive. Tot slot weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte in de aanloop naar de beroving een organiserende rol heeft gehad en dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven.
Al met al acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank legt daarmee een lagere gevangenisstraf op dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, omdat zij haar eigen uitgangspunten hanteert en tot een andere bewezenverklaring komt en van oordeel is dat de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking komt met de opgelegde gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod op te leggen zoals door de benadeelde partij [slachtoffer 1] is verzocht.
Voorlopige hechtenis.
Door de raadsman is verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen bij einduitspraak. Gelet op de straf die aan verdachte wordt opgelegd wijst de rechtbank dit verzoek af.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.887,81 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 4.500,00 aan immateriële schadevergoeding. Daarnaast wordt in verband met de mogelijkheid van instellen van hoger beroep een bedrag van € 100.000,00 vanwege het ontbreken van een eindtoestand gevorderd. Gevraagd wordt om verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade tot een bedrag van € 11.387,81 euro (€ 6.887,81 euro materieel en € 4.500,00 immaterieel) toewijsbaar is, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens de door de verdediging bepleitte vrijspraak. Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat met betrekking tot de materiële schade enkel de kosten van de aanvraag van een nieuw paspoort voor vergoeding in aanmerking komen. De overige materiële schade is onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden gematigd.
Beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade.
De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen waar hij blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring nog steeds last van heeft.
De aard en de ernst van de normschending (een geplande beroving met fors geweld) brengen daarnaast naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. In de onderbouwing van de vordering wordt ten aanzien van de nadelige gevolgen vermeld dat de benadeelde partij onder meer last heeft van slapeloosheid, paniekaanvallen en een voortdurend gevoel van onveiligheid. De benadeelde partij heeft zich hiervoor tot een psycholoog gewend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er grondslag bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding wegens immateriële schade. Gelet op alle omstandigheden en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 3.500,00.
Materiële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde materiële schadeposten, met uitzondering van de kosten voor de vervanging van het kunstgebit, toewijsbaar. Van deze schade staat vast dat zij door het gepleegde feit zijn veroorzaakt terwijl ook de hoogte ervan voldoende is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt deze onderbouwing voor de schadepost ‘kunstgebit’ zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaard zal worden.
Verhoging met € 100.000,00
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering afgewezen moet worden nu de benadeelde partij niet heeft voldaan aan zijn stelplicht dat deze toekomstige schade zich zal voordoen noch waar deze uit zou (kunnen) bestaan.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Conclusie.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, inhoudende:
-een immateriële schadevergoeding van € 3.500,00 en
-een materiële schadevergoeding van € 6.211,41,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank wijst af de verhoging van € 100.000,00 aan toekomstige schade. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 4.450,00 aan materiële schadevergoeding. Gevraagd wordt om verdachte te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel toewijsbaar, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsman is primair niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij (door diefstal van haar auto) en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.889,50 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Gevraagd wordt om verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht toewijsbaar een bedrag van € 6.889,50 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijk.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk verklaard moet worden wegens de door de verdediging bepleitte vrijspraak. Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat de post ‘sieraden’ onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Ten aanzien van de overige posten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit waarop de vordering betrekking heeft, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade.
De aard en de ernst van de normschending (een woningoverval met geweld gedurende de nacht) brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen, zodat grondslag bestaat voor het toekennen van een schadevergoeding wegens immateriële schade. De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 3.000,00.
Materiële schade.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering: de posten ‘vervanging sloten’, ‘contanten’ en ‘nieuw identiteitsbewijs’. Daarmee komt een bedrag van € 889,50 voor toewijzing in aanmerking.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post ‘sieraden’. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen
of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht aangezien onderbouwing daarvan (bewijstukken) ontbreekt. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Conclusie.
De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen in de als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, inhoudende:
-een immateriële schadevergoeding van € 3.000,00 en
-een materiële schadevergoeding van € 889,50,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte en zijn mededaders meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of een van zijn mededaders heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid dan wel tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c 36f, 45, 47, 57, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
T.a.v. feit 2:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
T.a.v. feit 3:
medeplegen van een poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag van 9.711,41 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 83 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 6.211,41 euro materiële schade en 3.500,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 9.711,41 euro, bestaande 6.211,41 euro materiële schade en 3.500,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst de vordering voor zover het de verhoging van 100.000,00 euro betreft af.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
T.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] van een bedrag van 4.450,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 54 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 5] , van een bedrag van 4.450,00 euro, bestaande uit materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
T.a.v. feit 2:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 3.889,50 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 48 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 889,50 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 3.889,50 euro, bestaande uit 889,50 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Beslag
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
1. STK GSM, goednummer G832948;
1. STK GSM, goednummer G2258433;
1. STK Schroevendraaier, goednummer G2270118;
1. STK Muts, goednummer G2270121.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
1. STK Stroomstootwapen, goednummer G2270123;
1. STK Stroomstootwapen, goednummer G2270145;
Teruggave inbeslaggenomen goederen, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
1. stk GSM, goednummer G832949;
1. stk GSM, goednummer G832950;
1. stk GSM, goednummer G832951;
1. stk GSM, goednummer G8325951,
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: B. Josipovic.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. F. van Buchem en mr. M.J.C. van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier,
en is uitgesproken op 9 juli 2025.