Rechtbank Oost-Brabant, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBOBR:2025:4429

Op 11 July 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 01/257201-21, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBOBR:2025:4429. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
01/257201-21
Datum uitspraak:
11 July 2025
Datum publicatie:
11 July 2025

Indicatie

Mega Harare: Veroordeling voor mensenhandel gepleegd in diverse varianten van art. 273f Sr, oplichting, medeplegen van gewoontewitwassen en het als leider deelnemen aan een criminele organisatie tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch

Strafrecht

Parketnummer: 01.257201.21

Datum uitspraak: 11 juli 2025

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,

wonende te [adres 1]

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting 17 mei 2022, 29 juli 2022, 11 augustus 2022, 11 oktober 2022, 6 januari 2023, 23 maart 2023, 22 mei 2025, 23 mei 2025, 26 mei 2025, 2 juni 2025, 3 juni 2025 en 1 juli 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 april 2022.

Nadat de dagvaarding op de zitting van 29 juli 2022 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 februari 2022 te Eindhoven en/of Helmond en/of Dordrecht en/of Breda en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Arnhem en/of Middelburg, in elk geval in één of meerdere plaats(en) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal

(een) ander(en), te weten

[medeverdachte 1 / slachtoffer 14] , geboren [1989] en/of

[slachtoffer 1] , geboren [1984] en/of

[slachtoffer 2] , geboren [1983] en/of

[slachtoffer 3] , geboren [1989] , en/of

[slachtoffer 4] , geboren [1987] en/of

[slachtoffer 5] , geboren [2002] , en/of

[slachtoffer 6] , geboren [1998] , en/of

[slachtoffer 7] , geboren [1996] ,

(lid 1, onder 1°)

door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7]

en/of

(lid 1, onder 4°)

(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard) en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard),

en/of

(lid 1, onder 6°)

(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7]

en/of

(lid 1, onder 9°)

(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar/hun seksuele handelingen met en/of voor een derde, immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) (telkens)

ten aanzien van [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] over de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 februari 2022

en/of

ten aanzien van [slachtoffer 1] over de periode van 11 januari 2021 tot en met 8 mei 2021

en/of

ten aanzien van [slachtoffer 2] over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 augustus 2021

en/of

ten aanzien van [slachtoffer 3] over de periode van 11 augustus 2021 tot en met 1 februari 2022

en/of

ten aanzien van [slachtoffer 4] over de periode van 13 augustus 2021 tot en met 22 september 2021,

en/of

ten aanzien van [slachtoffer 5] over de periode van 13 september 2021 tot en met 1 december 2021

en/of

ten aanzien van [slachtoffer 6] over de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022

en/of

ten aanzien van [slachtoffer 7] over de periode van 14 oktober 2021 tot en met 27 oktober 2021,

- (een) werkplek(ken) en/of verblijfplaats(en) voor die voornoemde perso(o)n(en) laten regelen/geregeld en/of

- (laten) begeleid(en) van die voornoemde perso(o)n(en) van en naar prostitutieplaatsen en/of

- foto’s (laten) maken/gemaakt voor advertentie(s) op één of meerdere website(s) waarin die voornoemde perso(o)n(en) werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of

- één of meerdere advertenties aangemaakt ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop voornoemde perso(o)n(en) werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of die advertenties te (laten) onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’)

en/of

- contacten onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die voornoemde perso(o)n(en) en/of afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of

- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan voornoemde perso(o)n(en) met betrekking tot de door haar/hen te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of

- bepaald hoeveel en/of welke klanten voornoemde perso(o)n(en) moest(en) aannemen voor haar/hun prostitutiewerkzaamheden en/of

- bepaald hoeveel geld zij, voornoemde perso(o)n(en), per dag met prostitutiewerkzaamheden moest(en) verdienen en/of die verdiensten controleerde en/of

- bepaald dat voornoemde perso(o)n(en) prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest(en) verrichten en/of

- condooms en/of glijmiddel en/of doekjes ter beschikking gesteld voor de prostitutiewerkzaamheden en/of

- voornoemde perso(o)n(en) aangezet/laten aanzetten tot het gebruik van sponsjes bij ongesteldheid en/of bloedverlies na bevalling en/of

- ten aanzien van die [slachtoffer 3] , haar drugs verschaft en/of

- ten aanzien van die [slachtoffer 1] een of meerdere camera’s in de woning geplaatst (ter controle);

2.

hij, in of omstreeks de periode van 15 maart 2019 tot en met 30 april 2021 te Eindhoven en/of Helmond en/of Breda en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Beekbergen en/of Arnhem, in elk geval in één of meerdere plaats(en) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (een) ander(en), te weten

[slachtoffer 8] , geboren [1980] en/of

[slachtoffer 9] , geboren [1981] en/of

(lid 1, onder 1°)

door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] ,

en/of

(lid 1, onder 4°)

(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard) en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), |

en/of

(lid 1, onder 6°)

(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9]

en/of

(lid 1, onder 9°)

(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar/hun seksuele handelingen met en/of voor een derde, immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) (telkens)

ten aanzien van [slachtoffer 8] over de periode van 1 maart 2019 tot en met 1 mei 2019

en/of

ten aanzien van [slachtoffer 9] over de periode van 14 maart 2019 tot en met 30 april 2021

- (een) werkplek(ken) en/of verblijfplaats(en) (laten) regelen/geregeld voor die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of

- die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] (laten) begeleid(en) van en/of naar prostitutieplaatsen en/of

- foto’s (laten) maken/gemaakt voor advertentie(s) op één of meerdere website(s) waarin die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of

- één of meerdere advertenties aangemaakt ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of die advertenties te (laten) onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’) en/of

- contacten onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of

- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] met betrekking tot de door die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of

- bepaald hoeveel en welke klanten die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] moest(en) aannemen voor haar/hun prostitutiewerkzaamheden en/of

- voor die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] bepaald hoeveel geld zij per dag met prostitutiewerkzaamheden moest(en) verdienen en/of die verdiensten controleerde en/of

- bepaald dat die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten en/of

- condooms en/of glijmiddel en/of doekjes ter beschikking gesteld voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of

- die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] aangezet/laten aanzetten tot het gebruik van sponsjes bij ongesteldheid;

3.

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2021 tot 1 februari 2022 te Eindhoven en/of Apeldoorn en/of Nuenen en/of Oss en/of Waalwijk en/of Zwijndrecht en/of Middelburg, in elk geval op één of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), meermalen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,

- [slachtoffer 10] (geboren op [1932] ) heeft bewogen tot de afgifte van een telefoon IPhone 12 pro max en/of een geldbedrag van € 300,- en/of heeft bewogen tot het aangaan van een schuld, te weten het aangaan van een telefoonabonnement, en/of

- [slachtoffer 11] (geboren op [1941] ) heeft bewogen tot de afgifte van een auto Fiat Tipo (kenteken [kenteken 1] ) en/of een of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa € 11.710,13, en/of

- [slachtoffer 12] (geboren op [1946] ) heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa € 1.600,-, en/of

- [slachtoffer 13] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa € 3.450,-, en/of

in elk geval (telkens) enig geldbedrag, hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,

- zich op verschillende datingsites heeft ingeschreven (op zoek naar een eenzame [alias slachtoffer 11] ), en/of vervolgens in contacten met [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] zich, onder een andere voornaam, heeft voorgedaan als een dame die op zoek was naar een relatie, en/of

- (vervolgens) in contacten met [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] heeft voorgewend dat zij geïnteresseerd was in hen en dat er een liefdesrelatie was of zou komen, en/of

- aan [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] heeft verteld in financiële problemen te zitten, en/of dringend geld nodig te hebben voor huur en/of boodschappen en/of eten en/of kleding en/of schoeisel voor haar kind(eren), en/of

- aan voornoemde [slachtoffer 11] heeft verteld dat er een of meer schulden zijn en hiertoe (ook) een foto van een factuur van de vermeende schuld heeft laten zien, en/of

- aan voornoemde [slachtoffer 11] heeft verteld dat zij, medeverdachte [medeverdachte 2] , ziek is en naar het ziekenhuis moet voor een scan, omdat zij een vlek op haar lever had,

waardoor voornoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgiftes en het aangaan van een schuld;

4.

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 februari 2022 te Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen met één ander of anderen, althans alleen,

- van (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit de seksuele uitbuiting - via tikkies en betaalverzoeken / overboekingen), en/of een Audi A1 (kenteken [kenteken 2] ) en/of een Fiat Tipo (kenteken [kenteken 1] ) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was,

en/of

- (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele uitbuiting zowel contant ontvangen als via tikkies en betaalverzoeken / overboekingen), en/of horloges en/of sieraden en/of de inboedel van de [adres 2] in Eindhoven en/of dure merkkleding en schoenen, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,

terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,

en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;

5.

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 februari 2022 te Eindhoven en/of Beekbergen en/of Helmond en/of Roosendaal en/of Bergen op Zoom en/of Breda en/of Apeldoorn en/of Hulst en/of Middelburg en/of Tilburg en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte

[medeverdachte 2] en/of

[medeverdachte 3] en/of

[medeverdachte 4] en/of

[medeverdachte 5] en/of

[medeverdachte 1 / slachtoffer 14]

en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:

- mensenhandel, seksuele uitbuiting (artikel 273f Wetboek van Strafrecht) en/of

- het witwassen van geld en/of goederen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht) en/of

- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) zulks terwijl hij, verdachte, de leider van die organisatie was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en het Openbaar Ministerie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.

In een op 8 juli 2019 door het Team Mensenhandel van de politie Oost-Nederland gestart onderzoek, genaamd “Merwede”, is [verdachte] (hierna te noemen: verdachte) als verdachte aangemerkt van seksuele uitbuiting.

Door hetzelfde Team is op 7 april 2021 een onderzoek gestart onder de naam "Sneeuwklok". Uit tapgesprekken in dit onderzoek blijkt dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en (naar later blijkt) [medeverdachte 6] allerlei werkzaamheden verrichten met betrekking tot het laten werken van diverse vrouwen in de prostitutie. Daarbij komen aanwijzingen naar voren dat de vrouwen mogelijk worden uitgebuit.

Na het verplaatsen van het werkgebied van verdachte naar Noord-Brabant, is op 16 september 2021 door het Team Mensenhandel van de politie Oost-Brabant het onderzoek Harare gestart.

Naast de eerder genoemde verdachten worden vervolgens ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] als verdachten aangemerkt ter zake de seksuele uitbuiting van meerdere kwetsbare vrouwen. Tijdens het onderzoek Harare zijn op diverse telefoonnummers taplijnen aangesloten en is er afgeluisterd.Verder is gebleken dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] gebruik maakte van een witte Audi A1 met het kenteken [kenteken 2] . In deze auto is apparatuur geplaatst voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC). Tevens is de Audi voorzien van een zogenaamd peilbaken.

Naast een verdenking van seksuele uitbuiting zijn tegen een of meerdere verdachten tijdens voornoemde onderzoeken ook nog andere verdenkingen gerezen te weten, witwassen, oplichting, deelname aan een criminele organisatie, poging doodslag/mishandeling en verkrachting.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie.

Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van de onder feit 1 en feit 2 aan verdachte ten laste gelegde mensenhandel - in de zin van seksuele uitbuiting - met betrekking tot [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] .

Ten aanzien van de aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] heeft verdachte alleen gehandeld.

Voor de onder feit 2 ten laste gelegde seksuele uitbuiting van [slachtoffer 9] heeft verdachte in de aanvangsperiode foto’s van dit slachtoffer naar een ander gestuurd, waarschijnlijk met het doel om die ander een seksadvertentie te laten opmaken. Nadien zijn er géén aanwijzingen meer dat verdachte gedurende de uitbuitingsperiode van ruim twee jaar met een ander of anderen heeft gehandeld. Het dossier biedt volgens het Openbaar Ministerie geen bewijs biedt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting van [slachtoffer 5] . Het Openbaar Ministerie heeft daartoe vrijspraak gevorderd.

Er is volgens het Openbaar Ministerie door verdachte stelselmatig misbruik gemaakt van maar liefst negen kwetsbare vrouwen. Verdachte wierf deze vrouwen door hen een relatie voor te spiegelen en/of door grote verdiensten in het vooruitzicht te stellen. Verdachte stelde hen ook doelen in de zin van minimale dag-inkomsten die zij moesten behalen. Op het moment dat de vrouwen naar zijn zin te weinig verdienden of te langzaam werkten, werd verdachte dwingend.

Bij de uitbuiting van zeven van voornoemde vrouwen heeft verdachte tezamen en in vereniging gehandeld. Zijn partner - [medeverdachte 2] fungeerde als zijn rechterhand en ondersteunde verdachte onder meer met het bedienen van de werktelefoons en het vervoer van de vrouwen. Via medeverdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] werden vijf van voornoemde slachtoffers aan verdachte aangedragen. Ook schakelde verdachte de hulp van derden in voor het regelen van (veelal onhygiënische en armoedige) werklocaties.

Verdachte heeft fors verdiend aan de uitbuiting van deze kwetsbare vrouwen.

Het Openbaar Ministerie heeft tot vrijspraak gerekwireerd ten aanzien van de oplichtingen die aan verdachte onder feit 3 ten laste zijn gelegd. Het Openbaar Ministerie ziet weliswaar betrokkenheid van verdachte bij die feiten, maar acht zijn rol daarin niet zodanig dat hij kan worden beschouwd als medepleger van die oplichtingen.

Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben ongeveer € 60.000,00 aan inkomsten gegenereerd uit de seksuele uitbuiting en oplichtingen. Dit bedrag hebben zij ontvangen via tikkies, betaalverzoeken en gewone overboekingen op de bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte 2] . Door een onjuiste “verhullende” omschrijvingen bij het tikkie en betaalverzoek op te nemen, is sprake van witwassen zoals aan verdachte onder feit 4 is ten laste gelegd. Ook is een groot deel van de verdiensten als contant geldbedrag ontvangen. Door het storten van deze contante geldbedragen op een bankrekening en het vervolgens aankopen doen vanaf die bankrekening hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] deze geldbedragen omgezet zoals bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder b Sr.

Het snel weer verkopen van de Fiat Tipo - die bij de oplichting van [slachtoffer 11] is buitgemaakt - is ook een omzettingshandeling die moet worden gezien als witwassen.

Het feit dat verdachte en medeverdachte [verdachte] zich structureel met dergelijke witwashandelingen bezighielden, maakt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan gewoontewitwassen.

Met zijn handelen heeft verdachte - als leider – samen met de tenlastegelegde medeverdachten deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met mensenhandel zoals onder feit 5 aan hem ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft verzocht om verdachte van de aan hem ten laste gelegde mensenhandel integraal vrij te spreken. De raadsman betwist niet dat verdachte in het kader van de prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen als “commerciële rechterhand” van die vrouwen heeft gefungeerd. In feite heeft verdachte alles rondom het door de vrouwen te verrichten sekswerk gefaciliteerd. Daarbij realiseerde verdachte zich weliswaar dat hij bestuursrechtelijk problematisch handelde - aangezien hij niet beschikte over de voor de prostitutiewerkzaamheden vereiste vergunningen - maar heeft hij zich nimmer schuldig gemaakt aan mensenhandel. Het werken met prostituees die in de praktijk niet zelden schulden, mentale- of verslavingsproblematiek kennen, brengt volgens de geldende jurisprudentie niet zonder meer met zich mee dat er sprake is van mensenhandel.

De vereisten van dwang en uitbuiting spelen daarin een cruciale rol.

Verdachte heeft geen misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de in de tenlastelegging genoemde slachtoffers; hij bevond zich vanaf zijn vroege kansarme jeugd immers reeds in hetzelfde milieu als waarin deze vrouwen verkeerden. Evenmin heeft verdachte de slachtoffers misleid. Verdachte heeft met de vrouwen op basis van een 50/50 verdeling van de inkomsten gewerkt, hetgeen ook een gebruikelijke inkomstenverdeling is binnen de legale prostitutie. Daarbij komt dat de tegenprestatie van verdachte allerminst gering was; naast de klantafspraken en het beheer van seksadvertenties, zorgde verdachte onder meer ook voor een veilige werkomgeving, vervoer en het verstrekken van maaltijden aan de betreffende prostituees. De raadsman meent dat verdachte alle vrouwen fair en evenredig heeft beloond voor het door hen geleverde werk. Ook heeft verdachte te allen tijde in samenspraak met de vrouwen gehandeld. Onder verwijzing naar de inhoud van de door de raadsman aangeleverde WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 3] heeft de raadsman bepleit dat de vrouwen de keuzevrijheid hadden om wel of niet te werken. Het feit dat verdachte zich in sommige gevallen ten opzichte van de vrouwen “baas” of “patron” noemde had enkel betrekking op situaties waarin de vrouwen zich niet aan de afspraken met verdachte hielden. Ook heeft dit gegeven te maken met het feit dat er bij verdachte sprake was van een beperkte gave op het terrein van communicatie; het is echter geenszins een manier geweest om de betreffende vrouwen te onderdrukken.

De raadsman heeft per slachtoffer aangegeven dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele uitbuiting. Met het Openbaar Ministerie meent de raadsman dat het dossier geen bewijs biedt dat verdachte enige betrokkenheid bij seksuele uitbuiting van [slachtoffer 5] heeft gehad.

De raadsman meent met het Openbaar Ministerie dat de materiële of intellectuele rol die verdachte bij de hem ten laste gelegde oplichtingen heeft gehad te gering is om hem als medepleger aan te merken. De raadsman heeft verzocht om verdachte van het hem ten laste gelegde feit 3 vrij te spreken.

Met betrekking tot het aan verdachte onder feit 4 ten laste gelegde witwassen, heeft de raadsman aangevoerd dat de onjuiste omschrijving in de tikkies en betaalverzoeken niet het doel had om de herkomst van de hiermee ontvangen gelden te verhullen. Verdachte heeft hiermee zijn klanten - op hun verzoek - willen bedienen met een voor hen acceptabelere omschrijving dan ‘afgenomen escortdiensten’. Het enkele storten van contante bedragen op de bankrekening levert evenmin een witwasgedraging op. Ook heeft verdachte volgens de raadsman geen betrokkenheid gehad bij de omzettingshandeling met betrekking tot de snelle verkoop van de Fiat Tipo. Van deze materiële gedraging dient hij te worden vrijgesproken.

Tot slot heeft de raadsman vrijspraak bepleit ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie, waarbij hij volgens het openbaar ministerie als leider van die organisatie moet worden gezien. Er kan niet worden gesproken van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met een gemeenschappelijk oogmerk tot het plegen van misdrijven.

In de kern is het handelen van verdachte zijn eigen verdienmodel geweest. Vanzelfsprekend heeft hij daarbij derden geraadpleegd en verzocht om hem in een voorkomend geval ergens mee te helpen. Maar er is slechts sprake geweest van incidentele hulp, geboren uit noodzaak en er is sprake van een geringe samenwerking uit financieel opportunisme. Bij gebrek aan hiërarchie, meetings, afspreken/regels en sanctionering bij overtreding kan het aan verdachte ten laste gelegde feit 5 niet worden bewezen.

Het oordeel van de rechtbank.

Aan de verdachte zijn onder feit 1 en feit 2 verschillende vormen van mensenhandel tenlastegelegd, namelijk dat hij (telkens samen met een ander of anderen):

(sub 1) met gebruik van een in de tenlastelegging genoemd middel [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting;

(sub 4) met gebruik van een in de tenlastelegging genoemd middel [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] heeft bewogen of gedwongen tot het verrichten van sekswerk, waarbij sprake was van uitbuiting, dan wel het sekswerk heeft gefaciliteerd, terwijl sprake was van uitbuiting;

(sub 6) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] ;

(sub 9) met een in de tenlastelegging genoemd middel [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] heeft bewogen hun verdiensten (deels) af te staan, waarbij sprake was van uitbuiting.

Zoals de rechtbank in onderstaand kader nader uiteen zal zetten, hoeft voor een bewezenverklaring van artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr (nog) geen sprake te zijn van uitbuiting, maar geldt wel dat het oogmerk van uitbuiting bewezen dient te worden. Voor sub 4, 6 en 9 geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen in geval sprake is van uitbuiting en dat er sprake was van wetenschap (eventueel in de vorm van voorwaardelijk opzet) van (de omstandigheden waaronder sprake was van) die uitbuiting.

Uitbuiting of het oogmerk hierop staat dus centraal in alle vormen van mensenhandel die aan verdachte worden verweten.

Voorts wordt verdachte beschuldigd van oplichting, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie

Bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet op deze plaats opgenomen, maar in een bijlage bij dit vonnis.

Verwijzing processen-verbaal van bevindingen.

In de processen-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten inhoudende de beschrijvingen van de tapgesprekken en OVC-gesprekken worden deze gesprekken door de betreffende verbalisanten in samenvattende vorm weergegeven en geïnterpreteerd.

Voor zover de rechtbank in haar overwegingen en in de bewijsbijlage naar deze processen-verbaal verwijst, heeft de rechtbank de samenvattende inhoud van de gesprekken gecontroleerd aan de hand van de onderliggende stukken (volledige weergaven) van die gesprekken en zij heeft hierin geen noemenswaardige verschillen geconstateerd.

De rechtbank volstaat in die gevallen dan ook met de samenvattende weergave en interpretatie van de gesprekken.

Ten aanzien van feit 1 en feit 2 (mensenhandel):

Algemeen.

Onder bepaalde voorwaarden is prostitutie door een volwassene in Nederland legaal. Dit is anders als (daarnaast) sprake is van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f Sr en de jurisprudentie volgt dat de strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid. Bij mensenhandel moet altijd uitgegaan worden van de intentie van de dader, niet van die van het slachtoffer.

In het onderzoek Harare zijn verdachten naar voren gekomen die allen worden verdacht van mensenhandel binnen de prostitutiebranche. Het gaat daarbij steevast om de verdenking van diverse varianten van mensenhandel zoals deze zijn opgenomen in de onderscheidenlijke onderdelen van het eerste lid van artikel 273f Sr en ziet in alle gevallen op meerderjarige vrouwelijke slachtoffers.

De rechtbank zal hierna eerst kort stilstaan bij het juridisch kader van mensenhandel tegen welke achtergrond de rechtbank de verdenking heeft bezien. De rechtbank zal daarbij de diverse varianten - voor zover relevant - en de uitgangspunten die zij daarbij hanteert uiteenzetten.

Juridisch kader artikel 273f Sr

Sub 1

In artikel 273f, eerste lid Sr, sub 1 zijn diverse handelingen strafbaar gesteld voor zover deze worden gefaciliteerd door een dwangmiddel en met het oogmerk van uitbuiting worden verricht.

Handelingen

De handelingen (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen) hebben elk een neutrale en feitelijke betekenis en kunnen worden begrepen aan de hand van dagelijks taalgebruik. Zij dienen ruim te worden uitgelegd.

Dwangmiddelen

De dwangmiddelen – voor zover deze een punt van aandacht zijn geweest tijdens de behandeling ter terechtzitting - zijn ‘een andere feitelijkheid’, ‘misleiding’, ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.

Het begrip ‘dwang’ moet ruim worden uitgelegd en worden bekeken in de hele context waarin de handelingen van de verdachte plaatsvinden. Het slachtoffer zal door aanwending van dwang tegen haar zin in een situatie van uitbuiting zijn gebracht, waarin zij, als zij daartoe weerstand had kunnen bieden, niet terecht zou zijn gekomen. Daarbij doet het niet ter zake dat de dwang op een ander in het algemeen geen indruk zou maken. Het is subjectief.

Het dwangmiddel ‘misleiding’ heeft op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad feitelijke betekenis. De rechtbank gaat er bij dit dwangmiddel vanuit dat er doelbewust een foute voorstelling van zaken wordt gegeven, iemand wordt overtuigd van iets dat niet waar is, waardoor iemand iets gaat doen dat hij anders niet zou hebben gedaan. Ook dit dwangmiddel is subjectief.

Ook de misbruikdwangmiddelen, te weten ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ hebben feitelijke betekenis. Deze dwangmiddelen, die objectief moeten worden vastgesteld, kunnen elkaar deels overlappen. Deze misbruikdwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. De verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt voort te hebben gevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. Niet is vereist dat doelbewust misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.

Het is daarbij niet een zelfstandig vereiste dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook niet dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie is gebracht. De omstandigheid dat een slachtoffer tevoren al op een of meer andere plaatsen in de prostitutie heeft gewerkt, behoeft geen aanwijzing te zijn voor vrijwilligheid en het ontbreken van een uitbuitingssituatie.

Indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen van een van deze twee misbruikdwangmiddelen dient het feitelijk bewezenverklaarde hieraan invulling te geven. Bij het misbruik maken van (1) een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid van het slachtoffer is beperkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘beperkt’ niet inhoudt dat er sprake moet zijn van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was; de beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever bij prostituees stelt dat hiervan sprake is als zij verkeren of komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het criterium ‘de gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ omvat in ieder geval dat zij zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt. Doorslaggevend is dus de mate van zeggenschap die de prostituee heeft over de door haar te verrichten werkzaamheden en het inkomen dat daar tegenover staat.

Ten aanzien van het misbruik maken van (2) een anders ‘kwetsbare positie’ geeft artikel 273f, zesde lid, Sr een minimumdefinitie van dit begrip: hieronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Aangenomen kan worden dat de ‘misbruiker’ de ander (het latere slachtoffer) in die positie aantreft zonder dat beiden in een relatie tot elkaar staan.

Oogmerk van uitbuiting

Zoals gezegd zijn de handelingen omschreven in sub 1 slechts strafbaar als deze zijn gefaciliteerd door een dwangmiddel én als zij zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen. Het oogmerk veronderstelt een noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet volstaat niet. Ook dit bestanddeel van het wetsartikel heeft feitelijke betekenis en hoeft in de tenlastelegging niet nader te worden omschreven. Het oogmerk van uitbuiting kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld verklaringen. Echter, bij afwezigheid van verklaringen kan het oogmerk van uitbuiting ook veelal worden afgeleid uit de omstandigheden. Het tweede lid van artikel 273f Sr geeft een niet-limitatieve opsomming van wat de term ‘uitbuiting’ omvat. Voor zover in deze zaak relevant staat daar in ieder geval de uitbuiting van een ander in de prostitutie.

De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat vrouwen zich vanwege persoonlijke omstandigheden en daarmee samenhangende financiële motieven genoodzaakt kunnen voelen om werkzaamheden te verrichten die zij wellicht als onaangenaam ervaren, maakt nog niet dat degene die deze werkzaamheden aanbiedt of faciliteert daarmee voor deze vrouwen een uitbuitingssituatie creëert. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die moeten worden beschouwd en dit is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn: de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de ‘tewerksteller’ wordt behaald. De rechtbank ziet deze elementen als communicerende vaten: een beperkt gewicht van de ene factor kan worden gecompenseerd door een groter gewicht van de andere factoren.

Een geldelijke verdeling waarbij een prostituee 50% van haar verdiensten afdraagt aan een derde die haar werkzaamheden faciliteert betekent naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat de uitbuiting een gegeven is. Bij de vraag of sprake is van uitbuiting geeft dat weliswaar een indicatie, maar ook de overige omstandigheden dienen in ogenschouw te worden genomen. Andere omstandigheden die gewicht in de schaal kunnen leggen zijn bijvoorbeeld niet-marktconforme verdiensten, het niet opvolgen van de in de prostitutiebranche geldende hygiënevoorschriften, te lange werkdagen, geen inspraak van de prostituee in de aard van te verrichten seksuele handelingen of een erbarmelijke werkplek.

Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van het oogmerk tot uitbuiting dat voor de vervulling van de delictsomschrijving het niet nodig is dat de ander daadwerkelijk wordt uitgebuit; het oogmerk volstaat. Dat een betrokkene uiteindelijk niet het beoogde werk heeft verricht, staat aan de invulling van de delictsomschrijving niet in de weg.

Uitgangspunt voor de rechtbank is in ieder geval dat, zodra er sprake is van een dwangmiddel, de eventuele vrijwilligheid van het slachtoffer niet meer ter zake doet. Ook het gegeven dat een slachtoffer op enig moment toch ‘vrij’ was om te stoppen met het prostitutiewerk en zich mitsdien aan de uitbuitingssituatie heeft onttrokken, doet in zijn algemeenheid niet af aan het gegeven dat er (voordien) wel sprake is (geweest) van een dwangmiddel. Immers, aan het ‘laten gaan’ van een prostituee kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen, waaronder ook opportunistische redenen, bezien vanuit het oogpunt van de dader. Zo kan ook niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat indien er een mogelijkheid was voor het slachtoffer zich aan de uitbuitingsituatie te onttrekken, maar zij dit desalniettemin niet heeft gedaan, er dan dus geen sprake kan zijn van een uitbuitingssituatie.

Sub 4

Artikel 273f, eerste lid, sub 4 ziet op de daadwerkelijke uitbuiting. De uitbuitingsgedragingen – voor zover in deze zaak relevant – hebben het oog op het doen werken in de prostitutie. Het gaat er hierbij om een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk of onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling te ondernemen waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van subonderdeel 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Het onderscheid met betrekking tot de dwangmiddelen in sub 1 en sub 4 zit in het gegeven dat in sub 1 het dwangmiddel ziet op de handeling werven, vervoeren, etc., terwijl in sub 4 het dwangmiddel direct is gelinkt aan het laten werken. Het ‘zich beschikbaar stellen’ is daarbij voldoende, wat betekent dat er ook hier niet daadwerkelijk gewerkt hoeft te zijn om tot een voltooid delict te komen.

Sub 6

Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. Het opzet dient gericht te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.

Sub 9

Op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 9 is degene strafbaar die een ander met een van de onder sub 1 genoemde dwangmiddelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde. Dit subonderdeel is erop gericht op te kunnen treden tegen de situatie dat een prostituee wordt gedwongen tot afgifte van (een deel van) haar opbrengsten van seksuele handelingen. Uitbuiting moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.

Toegespitst op deze zaak

De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of de verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) zich ten opzichte van [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] , [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, sub 1, 4, 6 en 9 van het eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Ten aanzien van feit 1:

Feit 1 vrijspraak ten aanzien van [medeverdachte 1 / slachtoffer 14]

Kwetsbare positie [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en de wetenschap van verdachte daarvan?.

De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat verdachte kennis droeg van het feit dat [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] mogelijk in een kwetsbare positie verkeerde vanwege haar persoonlijke omstandigheden. Immers kende de partner van verdachte (te weten medeverdachte [medeverdachte 2] ) [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] vanuit de tijd van hun gezamenlijk verblijf in de vrouwenopvang. [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] is daarna - nadat zij in een zelfstandige woonruimte had - via [medeverdachte 2] in contact gekomen met verdachte, waarna zij prostitutiewerkzaamheden voor hem is gaan verrichten. Uit de OVC-gesprekken blijkt dat verdachte op de hoogte was van de problematiek met betrekking tot (één van) haar kinderen. Uit de politiemutaties blijkt voorts dat er sprake is van schulden waarvoor [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] onder bewind staat.

Misbruik van de kwetsbare positie, andere dwangmiddelen en (oogmerk op) uitbuiting?

Bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] en het oordeel of sprake is van een dwangmiddel, heeft de rechtbank met name acht geslagen op de inhoud van de tap- en OVC gesprekken alsmede de WhatsAppconversaties die [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gevoerd.

De rechtbank verwijst in dat kader naar onderstaande gesprekken die volgens de rechtbank een representatief beeld geven van het geheel aan beschikbare tap, OVC- en WhatsAppgesprekken in het dossier.

Tapgesprek sessienummer 29392 (proces-verbaal pag. 2-3562):

[verdachte] zegt dat hij een klant heeft die anaal wil en 650 euro wil betalen. [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] zegt dat ze niet weet of ze dat kan maar dat ze het zal proberen. [verdachte] gaat dat doorgeven.

Tapgesprek sessienummer 60870 (proces-verbaal pag. 2-3565):

[verdachte] : Ja

[medeverdachte 1 / slachtoffer 14] (lachend) ik denk jou geld is op

[verdachte] : (lachend) nee. oke oke er komt 1 klantje

[medeverdachte 1 / slachtoffer 14] zegt is goed

Uit de WhatsAppberichten (proces-verbaal pag. 2-2374 2-2376) tussen verdachte en [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] blijkt dat er sprake is van een 50/50 verdeling van de verdiensten van [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] , waarbij verdachte na de uitkomst van de berekening aan haar vraagt of zij dit “oké” vindt, waarop [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] “ok” antwoordt.

In het WhatsAppbericht dat [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] naar medeverdachte [medeverdachte 2] stuurt op 29 januari 2022 aan: “ , after ik ga weg, ik ben ziek, die man maken mij gek ook”

De rechtbank ziet in de tap- en OVC gesprekken uit het dossier niet terug dat [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] geen andere keuze had dan om in de prostitutie te blijven werken tegen door verdachte en/of medeverdachte gestelde voorwaarden.

Uit de tap- en OVC-gesprekken blijkt evenmin dat [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] een onderdanige houding ten opzichte van verdachte en/of medeverdachte aannam. Integendeel: uit de inhoud van de tapgesprekken blijkt van communicatie op een onderling gemoedelijke sfeer. Verdachtes partner tevens medeverdachte [medeverdachte 2] was daarnaast bevriend met haar en ook hadden zij met hun gezinnen onderling contact.

Op de vraag van de rechter-commissaris wat haar heeft bewogen om te gaan werken in de prostitutie heeft [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] op 29 maart 2023 verklaard: “Het was een moeilijke periode in mijn leven. Ik kan het moeilijk uitleggen, omdat ik het zelf ook niet goed snap. Ik heb mijn hele leven geleefd via bepaalde principes, ik ben er onder invloed in meegegaan. (…) Ik ben overstag gegaan in een zwak moment in mijn leven. Niemand heeft een pistool tegen mijn hoofd aangezet om dit te doen. Ik heb het werk zelf geaccepteerd.”

Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van “misbruik van een kwetsbare positie” of “misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht” door verdachte. Uit de inhoud van de tap- en OVC gesprekken blijkt niet van een onaanvaardbare controle of druk die verdachte op [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] zou hebben uitgeoefend om haar werkzaamheden binnen de prostitutie voort te zetten of dat zij anderszins in haar keuzevrijheid werd beperkt. Ook is niet gebleken dat verdachte een reden had om te veronderstellen dat [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] door derden in haar keuzevrijheid werd beperkt.

De rechtbank heeft in het oordeel betrokken dat [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] ten tijde van het ten laste gelegde reeds gedurende 14 jaar in Nederland woonachtig was en de Nederlandse taal goed beheerst. Ook woonde zij zelfstandig in haar eigen woning in Hulst, ontving zij een uitkering en had zij het ouderlijk gezag over al haar in Nederland woonachtige kinderen. Uit de inhoud van de tapgesprekken leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] inspraak had in de verdeling van haar verdiensten en dat er sprake was van overleg over de door haar te verrichten seksuele handelingen.

Naar het oordeel van de rechtbank verkeerde [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] - gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden - in een situatie die min of meer gelijkwaardig als aan de maatstaven die in Nederland gelden voor een “mondige prostituee”.

Van het gebruik van enig ander dwangmiddel door verdachte is evenmin gebleken.

Artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 9 Sr

De rechtbank is van oordeel dat - nu niet is gebleken dat verdachte zelf dwangmiddelen heeft ingezet en ook het bewijs ontbreekt dat hij wetenschap had dat door een ander dwangmiddelen werden ingezet met het doel om [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk - de onder feit 1 tenlastegelegde subs 1, 4 en 9 niet kunnen worden bewezen.

Artikel 273f, eerste lid, sub 6, Sr

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verwijt dat verdachte onder sub 6 wordt gemaakt kan worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van dat subonderdeel is vereist dat het opzet van verdachte - behalve op het voordeel trekken - ook gericht is op de uitbuiting van [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] .

Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is geweest van een uitbuitingssituatie, is niet voldaan aan het vereiste van dubbel opzet met betrekking tot dit subonderdeel.

Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van hetgeen hem onder subonderdeel 6 ten laste is gelegd.

Dit maakt dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] .

Feit 1 [slachtoffer 1]

Kwetsbare positie [slachtoffer 1] en de wetenschap van verdachte hiervan?.

De rechtbank is van oordeel dat op basis van de feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] in een kwetsbare positie verkeerde en dat verdachte hiervan op de hoogte was. Dit is door de verdediging ook niet betwist.

Verdachte is via een datingsite met haar in contact gekomen en heeft haar vervolgens opgehaald uit de GGZ-instelling waar zij op dat moment verbleef. Verdachte is vervolgens bij haar ingetrokken in haar woning in Arnhem. Zowel verdachte als [slachtoffer 1] hebben verklaard over haar cocaïnegebruik. Betrokkenen rondom [slachtoffer 1] hebben verklaard dat haar drugsgebruik in de aan verdachte ten laste gelegde periode enorm toenam.

Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat [slachtoffer 1] een Wajong uitkering had en een bewindvoerder en dat zij slechts over € 80,00 leefgeld per week kon beschikken.

De door verdachte en medeverdachte verrichte handelingen

Uit het procesdossier volgt dat verdachte afspraken maakte met klanten door gebruik te maken van de telefoon van [slachtoffer 1] . Hij besprak de te verrichten handelingen en bepaalde de prijs. Hij beheerde ook de seksadvertenties van [slachtoffer 1] en was betrokken bij de foto’s van die advertenties. Hij regelde alle klantcontacten en hij heeft betaalverzoeken naar klanten gestuurd.

Aanwenden van dwangmiddelen en (oogmerk op) op uitbuiting?

Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert echter niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke en/of de persoonlijke vrijheid.

Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 1] verkeerde en heeft hij haar misleid. Ook heeft hij misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, heeft hij geweld gehanteerd en gedreigd met geweld.

De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

[slachtoffer 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige onder andere verklaard:

[verdachte] wilde dat ik als prostituee ging werken omdat er anders drie Duitsers bij ons zouden komen met een pistool. De schulden moest ik afbetalen. € 3.500 per week voor de auto.Daarnaast moest ik ook het geld verdienen voor de boodschappen en het eten dat besteld werd. Ik moest van zeven uur morgens tot tien uur ‘savonds ontvangen en van tien uur

‘savonds tot zes uur ‘smorgens als escort werken. Als ik dat niet deed werd hij agressief, begon dingen kapot te gooien en te slaan. Het geld wat ik verdiende moest ik afstaan. Ook het inrichtingsgeld wat ik kreeg, het weekgeld, alles nam hij. Ook het geld wat ik extra aanvroeg bij de bewindvoerder. Ik moest dat allemaal overmaken naar zijn rekening. Ik heb niets gekregen van het geld dat ik verdiende in de prostitutie. Ik heb dik drie maanden voor hem gewerkt. Hij ging met mij mee en hij had een camera in huis geplaatst. Die camera ging af op beweging en geluid. Als de deurbel ging dan wist hij hoe laat ze binnenkwamen en hoelang ze binnen waren. Ik kon niet meekijken want alleen [verdachte] kon de beelden op zijn telefoon zien.

[verdachte] haalde in die periode ook cocaïne voor mij. Cocaïne. Zo kon ik lekker lang doorwerken vond hij. Hij zei dat we anders die € 3.500,00 niet haalden.”

De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid, maar zeker in mensenhandelzaken, zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen. De betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in mensenhandelzaken kan onder druk staan vanwege bijvoorbeeld wraakgevoelens of juist gevoelens van loyaliteit, of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.

De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen. Haar verklaring wordt immers door de getuigenverklaringen van derden bevestigd, maar vindt ook steun in de bevindingen van de verbalisanten die op 2 mei 2021 bij haar woning komen, de banktransacties en de in de telefoon van [slachtoffer 1] aangetroffen chatberichten. Bovendien heeft verdachte ook bij de politie verklaard dat hij een aanbetaling had gedaan voor een auto, waarvan 3000 euro van [slachtoffer 1] afkomstig zou zijn. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer 1] vrijwillig geld aan hem afstond en dat hij de camera’s had geïnstalleerd om de veiligheid van haar te waarborgen acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig en wordt bovendien weersproken door de inhoud van de aangetroffen chatberichten.

De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft misleid door te zeggen dat hij verliefd op haar was, met haar wilde trouwen en een kind met haar wilde. [slachtoffer 1] heeft hierover bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte zei dat het voor hem ‘liefde op het eerste gezicht’ was en dat hij daarom vrijwel direct bij haar kwam wonen.

Deze handelswijze vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in soortgelijke uitlatingen die hij naar enkele andere prostituees heeft gedaan, maar ook in de verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de politie op 2 februari 2022 waarin verdachte over [alias 2 medeverdachte 2] zegt: “Ik kan haar nog verliefder maken en dan kan ik haar voor mij laten werken als ik dat wil.” Zowel de persoonlijk begeleider als de ouders van [slachtoffer 1] kregen in de periode dat zij met verdachte samen was, nog nauwelijks contact met haar.

Daarnaast ziet de rechtbank ook geen reden om te twijfelen aan de dwang die verdachte door middel van geweld of dreiging met geweld en andere feitelijkheden daarmee op [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend. In dat kader verklaart [slachtoffer 1] dat verdachte dreigde haar vader te vertellen over haar drugsgebruik. Steun voor het geweld ziet de rechtbank in de soortgelijke modus operandi waarover het hierna onder feit 2 te bespreken slachtoffer [slachtoffer 9] verklaart.

Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr

De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen het volgende vastgesteld.

[slachtoffer 1] heeft in de periode van 11 januari 2021 tot en met 8 mei 2021 vanuit haar woning als prostituee gewerkt voor verdachte die in diezelfde periode in haar woning woonachtig was. [slachtoffer 1] moest haar verdiensten aan verdachte afstaan onder meer om zijn schulden te kunnen afbetalen.

Verdachte heeft haar geïsoleerd van haar direct betrokkenen, haar van cocaïne voorzien en heeft op momenten geweld tegen haar aangewend of daarmee gedreigd.

De hiervoor omschreven werkwijze levert naar het oordeel van de rechtbank een situatie van uitbuiting op. [slachtoffer 1] verkeerde - zoals hiervoor is vastgesteld - in een afhankelijke en kwetsbare positie. Ook werd zij in haar keuzevrijheid beperkt. Immers bepaalde verdachte volledig haar werktijden, hoeveelheid klanten, de aard van de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en de hoogte van haar inkomsten.

De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de in sub 1 genoemde dwangmiddelen: misbruik van een kwetsbare positie en van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misleiding, geweld en dreiging met geweld.

Door inzet van deze dwangmiddelen heeft verdachte [slachtoffer 1] geworven en gehuisvest, en een en ander met het oogmerk van uitbuiting zoals ten laste gelegd met betrekking tot subonderdeel 1 van artikel 273f lid 1.

Verdachte heeft dit dwangmiddel ook instrumenteel ingezet om [slachtoffer 1] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor het verrichten seksuele diensten tegen betaling vanuit haar woning alwaar verdachte camera’s had geïnstalleerd teneinde het aantal klanten te monitoren. Subonderdeel 4 van artikel 273f lid 1 kan daarom eveneens worden bewezen.

Artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr

De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte ten opzichte van [slachtoffer 1] een uitbuitingssituatie heeft gecreëerd en in stand heeft gehouden. Het opzet van verdachte op de uitbuiting is daarmee gegeven. Uit het gegeven dat [slachtoffer 1] haar verdiensten volledig diende af te staan – tenminste in de periode dat sprake is van het aflossen van de Porsche van 48.000 euro - en verder een verdeling van 50% toekwam aan verdachte, leidt de rechtbank af dat verdachte ook opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 6, Sr daarom eveneens bewezen.

Artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr

Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [slachtoffer 1] door verdachte werd gedwongen om de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden, ten minste in de periode dat de Porsche afgelost werd, volledig aan hem af te staan. De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 9, dan ook bewezen.

Feit 1 [slachtoffer 2]

Kwetsbare positie van [slachtoffer 2] en de wetenschap van verdachte daarvan?

De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.

Uit de politiemutaties volgt dat [slachtoffer 2] alcohol- en drugsafhankelijk is, dat zij begeleid woont bij [bedrijf] en dat zij niet in staat is om zelf de zorg voor haar minderjarige dochter te dragen. Ze staat bij de politie bekend als kwetsbaar en als een vrouw die in de prostitutie werkzaam is om haar drugsverslaving te bekostigen. [slachtoffer 2] heeft op 24 oktober 2023 dit ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigd en verklaard dat ze daarom met medeverdachte [medeverdachte 3] in zee is gegaan.

Zoals hiervoor reeds is vermeld, is [slachtoffer 2] gekend met verslavingsproblematiek. Bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] was dit gegeven bekend aangezien zij door hen in de tapgesprekken onderling veelvuldig wordt omschreven als “die magere” “ meisje die drugs gebruikt” en “junkie” Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] op de hoogte waren van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 2] verkeerde.

De door verdachte en zijn medeverdachten verrichte handelingen

De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen het volgende vastgesteld.

Op 15 augustus 2021 vond er een telefonisch gesprek plaats tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] , waarbij zij bepalen dat zij [slachtoffer 2] willen laten werken en dat haar verdiensten door drie worden gedeeld. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft een werklocatie voor haar geregeld alwaar zij klanten kon ontvangen die door verdachte werden geregeld. Uit de tapgesprekken volgt dat [slachtoffer 2] op 19 augustus 2021 prostitutiewerkzaamheden heeft verricht vanuit een woning in Helmond. Op enig moment ontstaat bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] het vermoeden dat zij geld heeft achtergehouden en vervolgens weg is gegaan. Verdachte zegt hierover tegen medeverdachte [medeverdachte 3] “geen junkies meer” en geeft medeverdachte de opdracht om er achteraan te gaan en het geld te gaan pakken. Vervolgens stelt medeverdachte [medeverdachte 3] het volgende aan verdachte voor: “Wij moeten haar daarmee confronteren maat en dan kan ze gewoon paar klanten pakken waar ik bij zit en dan pak ik meteen het geld, krijgt ze niks. Paar stompen als ze wilt”. Daarna vindt een gesprek plaats waarin ook medeverdachte [medeverdachte 2] zich mengt, waaruit blijkt dat er overeenstemming is dat medeverdachte [medeverdachte 3] bij [slachtoffer 2] moet blijven terwijl ze klanten ontvangt waarna ze het geld direct aan medeverdachte [medeverdachte 3] moet geven. Medeverdachte [medeverdachte 3] zegt in dit gesprek dat hij [slachtoffer 2] heeft gezegd dat er niks aan de hand is en dat het kan gebeuren; “laat ik haar gewoon met haar domme hoofd nog een keer komen en pak ik die geld en zeg ik je krijgt niks en nou opdonderen klaar”. Medeverdachte [medeverdachte 2] suggereert nog om haar nog even door te laten werken zodat ze even 1.000 euro verdient, waarop medeverdachte [medeverdachte 3] reageert: “Ja en flikker ik haar gewoon buiten”. Verdachte zegt dat het goed is en dat verdachte het moet fiksen.

Medeverdachte [medeverdachte 3] zegt in een volgende tapsessie tegen verdachte "Maat wat moet ik doen, ik klap haar dadelijk knock out". Medeverdachte [medeverdachte 3] zegt daarbij dat hij haar aan gaat pakken. Over deze geweldshandeling zegt medeverdachte [medeverdachte 3] in het tapgesprek met sessienummer 28869 dat hij haar een paar tetsen gegeven heeft. Op de achtergrond in dit tapgesprek is [slachtoffer 2] te horen die zegt: “ik heb echt niks gedaan echt niet” en “niet meer slaan want ik heb het echt niet gedaan. Ik zweer het op alles want ik ken jou veels te lang. Ik zeg toch dat ik het niet gedaan heb”|.

Medeverdachte [medeverdachte 3] zegt vervolgens tegen verdachte "Je weet hoe ik ben. Ik kan hier niks aan doen. Ik laat mijn eigen niet naaien". Verdachte zegt dat medeverdachte [medeverdachte 3] het moet laten zitten, want er komt zo een klant. Een paar minuten later belt verdachte naar medeverdachte [medeverdachte 3] en zegt dat er echt veel klanten aankomen. Verdachte zegt dat er eentje om 12 uur komt 100 euro half uurtje en eentje is onderweg die alleen wil pijpen. Medeverdachte [medeverdachte 3] vertelt aan verdachte dat hij iets te roken voor [slachtoffer 2] heeft besteld om het goed te maken. Verdachte adviseert dat [slachtoffer 2] de eerste 100 euro van de klant mag houden.

Uit een tapgesprek (sessie 28997) blijkt vervolgens dat de geweldshandelingen van medeverdachte [medeverdachte 3] dusdanig veel impact hebben gehad op [slachtoffer 2] dat zij zoals medeverdachte [medeverdachte 3] zelf zegt: “niet meer in staat is om nog iets te doen”. Verdachte reageert hierop door te zeggen dat er nog klanten staan te wachten. Uit het tapgesprek volgt dat medeverdachte [medeverdachte 3] ingaat op het idee van verdachte om [slachtoffer 2] 100 euro van de volgende klant te laten houden en dat hij dit aan haar voorstelt omdat de klant al wacht en een uur heeft gereden. Medeverdachte [medeverdachte 3] zegt tegen verdachte dat ze het geld toch zou delen maar dat ze last heeft van van alles en nog wat. Op de achtergrond zegt [slachtoffer 2] “ik kan mijn nek niet eens bewegen”. Verdachte zegt hierop tegen medeverdachte [medeverdachte 3] "die jongen heeft een uurtje gereden man. Is mijn klanten. Ze gaan allemaal schrijven op mijn pagina snap je daarom". Vervolgens gaat [slachtoffer 2] kennelijk overstag; medeverdachte [medeverdachte 3] zegt tegen verdachte “doe maar zegt ze”.

Uit de inhoud van de tapgesprekken (sessie 28811) en de verklaring die [slachtoffer 2] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd volgt ook dat medeverdachte [medeverdachte 3] haar enige tijd heeft opgesloten in de betreffende woning aan de [adres 3] in Helmond.

Misbruik van de kwetsbare positie, andere dwangmiddelen en (oogmerk op) uitbuiting?

Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert echter niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke en/of de persoonlijke vrijheid.

Uit de inhoud van de tapgesprekken volgt dat verdachte wist dat [slachtoffer 2] in een begeleide woonvorm verbleef en dat verdachte daar in zekere zin misbruik van maakte. Immers zegt medeverdachte [medeverdachte 3] tegen verdachte op 15 augustus 2021 in het tapgesprek met sessienummer 24812 dat zij ‘eigenlijk om 23.00 uur binnen’ moet zijn en daarom in ieder geval tot 7.00 uur weg moet blijven en dus tot die tijd moet doorwerken.

Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] bespreken diezelfde dag in tapsessienummer 24736 dat zij “die ene meisje die drugs gebruikt” vandaag willen laten werken, waarbij ze afstemmen dat ze haar verdiensten door drie zullen delen. Verdachte geeft daarbij expliciet aan medeverdachte [medeverdachte 3] aan: “Maat, jij moet daar blijven. Elke klant pakje meteen de geld, METEEN!!!”

De hiervoor omschreven handelingen leveren naar het oordeel van de rechtbank een situatie van uitbuiting op. [slachtoffer 2] verkeerde - zoals hiervoor is vastgesteld - in een afhankelijke en kwetsbare positie. Ook werd zij in haar keuzevrijheid beperkt. Immers bepaalden verdachte en medeverdachte volledig haar werktijden, aantal klanten, de aard van de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en de hoogte van haar inkomsten. Daarnaast kan haar opmerking ‘doe maar’ – om verder te werken na de mishandeling door verdachte – naar het oordeel van de rechtbank eveneens geenszins als instemming of vrije keuze worden gezien. Dit gelet op haar kwetsbare positie en het feit dat ze niet in haar eigen woning was, maar op haar ‘werkplek’ met de man die haar zojuist heeft mishandeld.

De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat verdachte met zijn handelen [slachtoffer 2] in haar vrijheid heeft beperkt en in een afhankelijke positie gehouden. [slachtoffer 2] verkeerde in een situatie die geenszins gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het hiervoor overwogene volgt dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 2] verkeerde. Verder is uit het voorgaande gebleken dat [slachtoffer 2] mede door verdachte verkeerde in een uitbuitingssituatie en dat verdachte ook het oogmerk had op het seksueel uitbuiten van [slachtoffer 2] .

Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet via het medeplegen verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door medeverdachte [medeverdachte 3] aangewende geweld. Uit de door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] gevoerde correspondentie is immers af te leiden dat verdachte weliswaar wilde dat medeverdachte [medeverdachte 3] de situatie van het ontbrekende geld bij [slachtoffer 2] zou oplossen, maar door middel van praten en geld afpakken en niet door geweld. Wel heeft verdachte – nadat medeverdachte [medeverdachte 3] [slachtoffer 2] heeft geslagen – misbruik gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. [slachtoffer 2] bevond zich immers nog steeds in de woning met de man die haar zojuist had geslagen en desondanks stuurde verdachte volgende klanten door.

Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4

De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het in sub 1 genoemde dwangmiddel: misbruik van een kwetsbare positie. Door inzet van dit dwangmiddel heeft verdachte [slachtoffer 2] geworven en gehuisvest, en een en ander met het oogmerk van uitbuiting zoals ten laste gelegd met betrekking tot subonderdeel 1 van artikel 273f lid 1 Sr.

Verdachte heeft dit dwangmiddel samen met het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht ook instrumenteel ingezet om [slachtoffer 2] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor het verrichten seksuele diensten tegen betaling.

Op het moment dat [slachtoffer 2] daadwerkelijk prostitutiewerkzaamheden vanuit de woning in Helmond had verricht heeft medeverdachte [medeverdachte 3] ook nog andere dwangmiddelen aangewend, te weten geweld

Verdachte wist dat hierdoor de keuzevrijheid van [slachtoffer 2] werd beperkt, maar heeft desondanks zijn klanten naar haar toegestuurd. Subonderdeel 4 van artikel 273f lid 1 kan daarom eveneens worden bewezen.

Artikel 273f, eerste lid, sub 6, Sr

De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte ten opzichte van [slachtoffer 2] een uitbuitingssituatie heeft gecreëerd en deze situatie ook enige tijd in stand heeft gehouden. Het opzet van verdachte op de uitbuiting is daarmee gegeven.

Uit de tapgesprekken blijkt echter niet dat [slachtoffer 2] haar verdiensten van 19 augustus 2021 daadwerkelijk aan verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 3] heeft afgestaan. De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 6 – het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting- , daarom niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr

Alhoewel uit het procesdossier niet naar voren komt dat er feitelijk geld is verdeeld, blijkt wel duidelijk dat de afspraak is gemaakt te komen tot een verdeling ‘door drieën’. Naar het oordeel van de rechtbank is het slachtoffer daarmee wel bewogen tot het bevoordelen van verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 3] uit de opbrengst van haar prostitutieactiviteiten.

Daarmee stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bewogen geld uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem af te staan. De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 9, Sr dan ook bewezen.

Medeplegen

De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 2] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 2] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Verdachte en medeverdachte vervulden bij de uitvoering van dit plan ieder een eigen essentiële rol, waarbij zij elkaar aanvulden bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 2] .

Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten - met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen- komt de rechtbank tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte, ieder in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking - in de zin van medeplegen - sprake is.

Zoals reeds overwogen acht de rechtbank de rol van verdachte in de door medeverdachte [medeverdachte 3] gepleegde geweldshandelingen niet van dien aard, dat hij als medepleger daarvan kan worden gekwalificeerd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het deel van de tenlastelegging voor zover dat betrekking heeft op de geweldshandeling die ten aanzien van [slachtoffer 2] is verricht.

Feit 1 [slachtoffer 3]

Kwetsbare positie van [slachtoffer 3] en de wetenschap van verdachte daarvan?

Uit het procesdossier volgt dat [slachtoffer 3] afkomstig is uit Irak en ten tijde van het tenlastegelegde een tijdelijke verblijfsstatus had in Nederland. [slachtoffer 3] communiceert in gebrekkig Nederlands en gebruikt regelmatig t harddrugs. Ook is zij alleenstaand moeder, ontvangt zij een uitkering en heeft zij een woning in Tilburg.

[slachtoffer 3] zelf ontkent – zowel ten overstaan van de politie als tegenover de rechter-commissaris – dat zij slachtoffer is (geweest) van mensenhandel. Zij heeft - over de situatie dat zij schaars gekleed werd aangetroffen in de auto bij verdachte - verklaard dat hij een vriend van haar is.

De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid, maar zeker in mensenhandelzaken, zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen. De betrouwbaarheid van getuigen verklaringen in mensenhandelzaken kan onder druk staan vanwege bijvoorbeeld wraakgevoelens of juist gevoelens van loyaliteit, of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.

In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat [slachtoffer 3] op 16 maart 2023 bij de rechter-commissaris als getuige is gehoord en daarbij heeft verklaard dat zij verdachte weliswaar kent, maar nimmer voor hem in de prostitutie heeft gewerkt. Deze verklaring wordt weersproken door de overige bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank zal haar verklaring daarom niet betrekken in de beoordeling van het bewijs.

Bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op [slachtoffer 3] heeft de rechtbank met name acht geslagen op de inhoud van de tap- en OVC gesprekken in het dossier.

De rechtbank verwijst in dat kader naar de navolgende tapgesprekken en OVC gesprekken die volgens de rechtbank een representatief beeld geven van het geheel aan beschikbare tap- en OVC gesprekken in het dossier.

“Tap 13 sessie 22325 datum 12-08-2021 te 18.08 uur

[verdachte] en [medeverdachte 6] bespreken over het geld wat niet klopt van [slachtoffer 3] . [verdachte] en [medeverdachte 6]

berekenen samen wat het zou moeten Zijn. [medeverdachte 2] zit bij dit gesprek en zegt dat [slachtoffer 3] liegt. Hierop willen [verdachte] en [medeverdachte 6] zorgen dat er duidelijke afspraken worden gemaakt met [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] moet [verdachte] niet agressief maken.

[medeverdachte 6] zegt dat hij nooit problemen heeft met een meisje en dat hij duidelijke afspraken gaat maken met [slachtoffer 3] en dat ze vandaag sowieso minimaal 1500 haalt.

En als [slachtoffer 3] zo blijft doen heeft ze veel geld elke dag .... we hebben sowieso 500 - 500.”

“Tapgesprekken met sessienummers 19805, 19847, 19849, 19856, 19879, 19885, 19887, 19895, 19897, 19901, 19902 (Sneeuwklok)

Er volgen op 12 augustus 2021 tussen 20.27 uur en 13 augustus 2021 00:15 uur meerdere telefoongesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [slachtoffer 3] . In deze gesprekken wordt het volgende gezegd:

- [medeverdachte 2] geeft aan dat er klanten zijn.

- [medeverdachte 2] zegt wat ze moeten betalen, en hoe, bv een tikkie.

- [slachtoffer 3] zegt dat er maar 1 klant is geweest en [medeverdachte 2] gaat dat checken

- [slachtoffer 3] zegt dat er een klant is weggaan omdat het niet dezelfde persoon is als op de foto.

- [slachtoffer 3] geeft aan dat er een klant met billen wil, maar dat ze dat nog nooit gedaan heeft.

- [medeverdachte 2] zegt om 00.15 uur dat [slachtoffer 3] naar beneden kan komen, omdat ze geen klanten meer heeft.”

“OVC Sessie 54, datum 4-11-2021 te 22.42 uur

[verdachte] zit in de auto met vermoedelijk [slachtoffer 3] en [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] .

[slachtoffer 3] vertelt tegen [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] dat ze uit Irak komt.

[verdachte] noemt meerdere malen de naam van [slachtoffer 3] en zegt dat ze niet teveel drugs moet gebruiken.”

“OVC Sessie 55, datum 4-11-2021 te 23.12 uur

[verdachte] zit met vermoedelijk [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] in de auto en ze praten over [slachtoffer 3] .

[verdachte] noemt [slachtoffer 3] seks verslaafd en als ze geen seks heeft ze dan paranoia wordt. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] dat hij boos wordt op [slachtoffer 3] en zegt dat haar hersens niet werken.

[verdachte] zegt dat [slachtoffer 3] veel gesnoven heeft (5 gram) en dat ze gek is.”

“OVC Sessie 76, datum 5-11-2021 te 12.21 uur

[verdachte] zit in de auto met vermoedelijk [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] . Ze praten over [slachtoffer 3] . [verdachte] noemt [slachtoffer 3] een seksmachine, [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] zegt dat "zij" (vermoedelijk [slachtoffer 3] ) het zonder condoom doet.

[verdachte] zegt: [slachtoffer 3] , maar ik heb niks met haar. zij wil alleen zij gaat dat nooit doen, 1000 zij heeft verblijfsvergunning bepaalde tijd,. Ze kunnen haar eruit gooien. Ze heeft niet onbepaalde tijd. Ik heb haar zo bang gemaakt [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] .”

“OVC Sessie 433 datum 15-11-2021 te 15.13 uur

[verdachte] en [slachtoffer 3] zitten samen in de auto. Hier wordt door verdachte (‘E’) onder andere het volgende tegen [slachtoffer 3] (‘A’) gezegd:

E : Jij bent zwaar aan de drugs. Jij kan niet meer stoppen.

A : Neeeee, ik moet doen .. klant, ik wil niet als vies varken laten doen, die klant zegt: kom verder, kom verder blè. Ja.

E : (rustig) [slachtoffer 3] kijk, kijk, ik heb eentje zeshonderd ....

A: Doe ...

E: (schreeuwt) LUISTER! eene zes ...

A: No.

E : (schreeuwt) LUISTER!

A : Ai ai ai wollah, jij gevaarlijk.

E : Één klant zeshonderd, één klant vierhonderd, ik heb één klant tweehonderd, ik heb een klant honderdvijftig, vandaag heb jijtweeduizend euro, (schreeuwt) Maar als jij naar mij luistert.

„OVC Sessie 472 datum. 16-11-2021 te 01.00 uur

E= [verdachte]

E: [slachtoffer 3] ik ben niet klein kind he. Jij laat mij 20 minuten daar wachten he. Jij moet blij zijn dat ik jou die geld geef man. Misschien jij heb daar geld gepakt voor die 20 minuten. Ik weet niet. Dat kan. Ik ben grote baas he. Jij laat grote baas 20 minuten extra als een mongool wachten he!”

“OVC sessie 794 datum 25-11-2021 te 20.15 uur

[verdachte] zit in de auto met [slachtoffer 3] .

[verdachte] : Wanneer [slachtoffer 3] cocaïne, wilt [verdachte] . Wanneer [slachtoffer 3] geen cocaïne. Fuck [verdachte] . Fuck jou man. Beter ik geef jou cocaïne.

[slachtoffer 3] : Deze dag?

[verdachte] : [slachtoffer 3] ik ga jou cocaïne geven.”

“Tapgesprek sessienummer 50360 datum 22-11-2021 te 23:02 uur(proces-verbaal pag. 2-3819):

[verdachte] zegt dat [slachtoffer 3] is niet goed is. [medeverdachte 2] vraagt wat er met haar is. [verdachte] weet niet wat ze heeft gekregen maar volgens hem MDMA. [medeverdachte 2] : volgens mij zei die speed. [verdachte] : volgens mij XTC. Zij is heel raar, hij moet haar naar huis brengen. Ze kan niet praten, ze kan niet zien zelfs met haar ogen. [medeverdachte 2] vraagt wat hij haar moet geven om beter te worden.”

“Tapgesprek sessienummer 50363 datum 22-11-2021 te 23:03 uur (proces-verbaal pag. 2-3820-3821):

[medeverdachte 2] vraagt wat of ‘zij’ niks kan. Is het een soort van slapen of zo? [verdachte] vraagt of [medeverdachte 2] dan nog een escort had, waarop [medeverdachte 2] zegt dat ze nog een escort had. Iemand vraagt in Goes voor een uurtje. [medeverdachte 2] vraagt hoe [slachtoffer 3] zich voelt: is ze een soort van verlamd of zo? Waarschijnlijk heeft ‘die’ haar MDMA gegeven. [verdachte] zegt dat hij Goes wel wil rijden. Als hij [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] wegbrengt, neemt hij [slachtoffer 3] mee. [medeverdachte 2] vraagt of ‘ze’ zelf wel kan, waarop [verdachte] zegt dat het dan al een beetje is uitgewerkt.”

Gelet het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 3] in een kwetsbare positie verkeerde en dat verdachte daar wetenschap van had.

De door verdachte en haar medeverdachte verrichte handelingen

Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 mei 2025 verklaard dat hij klantafspraken voor [slachtoffer 3] regelde en haar ook heeft vervoerd ten behoeve van prostitutieafspraken.

Uit het procesdossier volgt verder dat verdachte (ook) ten aanzien van [slachtoffer 3] de werktelefoon beheerde, afspraken maakte met klanten en de prijs bepaalde voor de door [slachtoffer 3] te verrichten handelingen. Medeverdachte [medeverdachte 2] stuurde tikkies naar de klanten en controleerde de verdiensten van [slachtoffer 3] . Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 2] aan [slachtoffer 3] gevraagd foto’s toe te sturen wat [slachtoffer 3] heeft gedaan. Uit het procesdossier volgt dat foto’s normaliter werden gebruikt in de seksadvertenties. Tot slot vervoerde verdachte [slachtoffer 3] tijdens escort, haalde het geld op en zorgde voor de verdeling daarvan.

Misbruik van een kwetsbare positie en (oogmerk op) uitbuiting?

Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert echter niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke en/of de persoonlijke vrijheid.

Zoals hiervoor vastgesteld, verkeerde [slachtoffer 3] in een kwetsbare positie. Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van situaties waarin zij duidelijk flink onder invloed van harddrugs verkeerde en vervolgens- toch door verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 2] werd ingezet om haar prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Ook was bij verdachte bekend dat [slachtoffer 3] drugs gebruikte om zich - zoals zij zei - niet “vies te hoeven voelen” tijdens het prostitutiewerk.

Verdachte heeft - door te handelen zoals hiervoor uit de inhoud van tapgesprekken is gebleken - met zijn handelen misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 3] verkeerde. [slachtoffer 3] werd door het handelen van verdachte bewogen tot het verrichten van seksuele diensten.

Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr

[slachtoffer 3] is - blijkens de tapgesprekken en gegevens uit de onder verdachte inbeslaggenomen Samsung Galaxy telefoon - vanaf 11 augustus 2021 werkzaam als prostituee voor verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] .

De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het in sub 1 genoemde dwangmiddel: misbruik van een kwetsbare positie. [slachtoffer 3] werd door medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte in haar keuzevrijheid beperkt. Immers bepaalden zij haar werktijden, hoeveelheid klanten, de aard van de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en de hoogte van haar inkomsten. Ook heeft hij haar bang gemaakt door te zeggen dat zij zich zorgen moest maken over haar verblijfsstatus.

Door inzet van dit dwangmiddel heeft verdachte [slachtoffer 3] vervoerd en gehuisvest, een en ander met het oogmerk van uitbuiting zoals ten laste gelegd met betrekking tot subonderdeel 1 van artikel 273f lid 1 Sr..

Verdachte heeft voornoemd dwangmiddel verder instrumenteel ingezet om [slachtoffer 3] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor het verrichten seksuele diensten tegen betaling, waardoor subonderdeel 4 naar het oordeel van de rechtbank ook kan worden bewezen.

Artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr

De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte ten opzichte van [slachtoffer 3] een uitbuitingssituatie heeft gecreëerd en in stand heeft gehouden. Het opzet van verdachte op de uitbuiting is daarmee gegeven. Uit het gegeven dat 50% van de verdiensten van [slachtoffer 3] aan verdachte toekwamen en in de periode 11 tot en met 16 augustus 2021 in Eindhoven verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 6] zelfs twee derde van de verdiensten pakten (en [slachtoffer 3] dus genoegen moest nemen met een derde ervan), leidt de rechtbank af dat verdachte ook opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 3] . De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 6, daarom eveneens bewezen.

Artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr

Uit het tapgesprek 12 augustus 2021 met sessienummer 22325 leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 3] de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden -gedurende de periode 11 tot en met 16 augustus 2021- aan medeverdachte [medeverdachte 6] of verdachte moest afstaan.

Haar verdiensten moest zij voor 2/3e deel afstaan aan medeverdachte [medeverdachte 6] en verdachte, die dit bedrag vervolgens samen deelden.

Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 3] heeft gedwongen en bewogen geld uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem af te staan. De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 9, dan ook bewezen.

Medeplegen.

De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 3] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 3] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] vervulden bij de uitvoering van dit plan ieder een eigen essentiële rol, waarbij zij elkaar aanvulden bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 3] . Uit de tapgesprekken blijkt ook -zoals hiervoor is vastgesteld - dat zij gezamenlijk opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 3] .

Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten- met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen- komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] , ieder in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking - in de zin van medeplegen - sprake is.

Feit 1 [slachtoffer 4]

Kwetsbare positie van [slachtoffer 4] en de wetenschap van verdachte daarvan?

De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.

Tijdens een controle door het Prostitutie Controle Team (PCT) op 1 juli 2021 werd [slachtoffer 4] door verbalisanten bevraagd. Zij verklaarde dat zij sinds 29 april 2021 in Nederland verbleef om geld te verdienen voor haar kinderen middels prostitutiewerk. Uit de politiesystemen bleek dat het verblijf van [slachtoffer 4] in Nederland onrechtmatig was en dat zij de status “verwijderbaar” had. In Nederland heeft zij geen vaste woon- of verblijfplaats.

Op 4 februari 2022 werd [slachtoffer 4] door verbalisanten in een slaapkamer in de woning van de ouders van medeverdachte [medeverdachte 6] aangetroffen. [slachtoffer 4] bleek op dat moment niet de beschikking te hebben over een eigen mobiele telefoon. Zij verklaarde aan verbalisanten onder meer dat zij een heel moeilijk leven heeft gehad en dat haar kinderen in Italië zijn en zij hen al negen jaar niet meer ziet. Ook verklaarde zij dat zij nu bij haar oom en tante in Nederland woont en hen ouders noemt.

Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 mei 2025 verklaard dat [slachtoffer 4] (ook wel “ [alias slachtoffer 4] ” genoemd) een nichtje van zijn vrouw en medeverdachte [medeverdachte 2] is en dat zij bij de ouders van medeverdachte [medeverdachte 6] in Tilburg verbleef. Verdachte wist dat [slachtoffer 4] illegaal in Nederland verbleef en weg wilde bij haar oom en tante maar dat feitelijk niet kon omdat zij geen geld had. Zij kreeg van hen niet eens geld voor sigaretten -aldus verdachte. Verdachte omschrijft haar als ‘een zielig meisje met veel problemen dat zichzelf snijdt’.

Verdachte heeft ook verklaard dat het door [slachtoffer 4] verdiende geld door haar familie van haar werd afgenomen, maar dat zij dit niet zal toegeven omdat zij woonachtig is bij die familie. Deze verklaring wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de inhoud van de tapgesprekken waarin medeverdachte [medeverdachte 6] op een gegeven moment expliciet tegen verdachte zegt: “En neem voortaan alles, niks aan haar geven, je weet toch” (Tap 13 sessie 24304 d.d. 14-08-2021 te 23.23 uur)

Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 4] in een kwetsbare positie verkeerde en dat verdachte dat wist.

De door verdachte en zijn medeverdachten verrichte handelingen

De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen het volgende vastgesteld.

Op 19 juni 2021 is door medeverdachte [medeverdachte 6] een online seksadvertentie aangemaakt waarin [slachtoffer 4] wordt aangeboden voor het verrichten van seksuele handelingen zonder condoom tegen een “all-in” tarief waarbij het nummer van medeverdachte [medeverdachte 6] is vermeld.

Uit de loggegevens blijkt dat deze advertentie in de periode van 19 juni 2021 tot en met 22 september 2021 elf keer omhoog is geplaatst, waaronder op 14 en 15 augustus 2021. Uit inhoud van de tapgesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [slachtoffer 4] blijkt dat [slachtoffer 4] zelf geen toegang had tot de betreffende advertentie, hetgeen ook wel past bij de omstandigheid dat [slachtoffer 4] op 4 februari 2022 ook geen beschikking had over een eigen telefoon. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte 6] voornoemde advertentie van [slachtoffer 4] meerdere malen omhoog heeft geplaatst. Verder blijkt uit de tapgesprekken dat medeverdachte [medeverdachte 6] op 14 augustus 2021 mede op verzoek van verdachte de in de advertentie vermelde tarieven heeft verhoogd.

Uit de tapgesprekken in het dossier blijkt dat er vanaf 13 augustus 2021 contact is tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 6] over het gezamenlijk laten prostitueren van [slachtoffer 4] .

Medeverdachte [medeverdachte 6] omschrijft [slachtoffer 4] in de tapgesprekken tegenover verdachte als “een machine, die elk leger om slaat” en zegt daarbij dat zij 24 uur kan werken.

De instructies voor de te verrichten prostitutiewerkzaamheden ontving [slachtoffer 4] van medeverdachte [medeverdachte 2] . Uit de tapgesprekken tussen [slachtoffer 4] en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 4] opdraagt om ook bepaalde seksuele handelingen te verrichten waardoor zij wordt overvallen zoals het filmen en plasseks, en ook dat [slachtoffer 4] heeft gewerkt vanuit een “kaal huis”. Uit één van de tapgesprekken blijkt verder dat [slachtoffer 4] moest blijven slapen op haar werkplek.

De klanten voor [slachtoffer 4] werden aangebracht door verdachte en medeverdachten. Blijkens de opmerking van verdachte te weten: “breng haar maar, dan gaan we jagen met 2 telefoons op haar” was het doel kennelijk om binnen een korte tijd zoveel mogelijk inkomsten te genereren.

Misbruik van de kwetsbare positie en (oogmerk op) uitbuiting?

Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert echter niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke en/of de persoonlijke vrijheid.

Uit de tapgesprekken volgt voorts dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 6] in de periode rond half augustus 2021 de hoogte van de verdiensten voor [slachtoffer 4] bepaalden en het totaal van haar verdiensten vervolgens door drieën werd gedeeld, waarbij [slachtoffer 4] zelf 1/3 deel van haar verdiensten zou krijgen. [slachtoffer 4] werd het hele bedrag eerst afgenomen, het is niet duidelijk geworden of [slachtoffer 4] ‘haar deel’ daadwerkelijk heeft ontvangen. Het feit dat medeverdachte [medeverdachte 6] op 14 augustus 2021 tegen verdachte zegt “En neem voortaan alles, niks aan haar geven, je weet toch” past daarbij.

Het grote aantal klanten dat [slachtoffer 4] blijkens de bewijsmiddelen heeft ontvangen, hebben er zonder meer toe geleid dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] in een korte tijd grote geldbedragen hebben geïncasseerd. Dit blijkt ook uit de tapgesprekken waarin verdachte de verdiensten van [slachtoffer 4] meermalen als “jackpot” kwalificeert. De rechtbank hecht geen geloof aan de stelling van de raadsman namens verdachte dat hij louter met [medeverdachte 6] wilde “meepraten”. Deze stelling wordt naar het oordeel van de rechtbank weersproken door de overige bewijsmiddelen.

Door voornoemd handelen heeft verdachte [slachtoffer 4] in haar vrijheid beperkt en in een afhankelijke positie gehouden. [slachtoffer 4] verkeerde in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland. Dit blijkt alleen al uit het feit dat zij niet over haar eigen inkomsten kon beschikken en voor zover zij daadwerkelijk 1/3e deel terug heeft ontvangen, is dit een dusdanig gering deel dat een mondige prostituee hier niet mee akkoord zou gaan. Ook werd zij in haar keuzevrijheid beperkt. Immers bepaalde verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] volledig haar werktijden, aantal klanten, de aard van de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en de hoogte van haar inkomsten. Tot slot zijn ook de kale werklocatie met enkel een matras op de grond, het blijven slapen op de werklocatie omstandigheden en het ‘overvallen worden’ door seksuele handelingen als plasseks en video opnames die bijdragen aan de conclusie dat sprake is van uitbuiting.

De rechtbank is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 4] verkeerde, dat verdachte ook misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en dat er sprake is van een uitbuitingssituatie.

De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het oogmerk had op het seksueel uitbuiten van [slachtoffer 4] .

Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr

De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het in sub 1 genoemde dwangmiddel: misbruik van een kwetsbare positie. Door inzet van dit dwangmiddel heeft verdachte [slachtoffer 4] vervoerd en gehuisvest een en ander met het oogmerk van uitbuiting zoals ten laste gelegd met betrekking tot subonderdeel 1 van artikel 273f lid 1 Sr. Daarmee is de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 4] door verdachte gegeven.

Verdachte heeft het dwangmiddel ook instrumenteel ingezet om [slachtoffer 4] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor het verrichten seksuele diensten tegen betaling, waardoor subonderdeel 4 naar het oordeel van de rechtbank wel kan worden bewezen.

Artikel 273f, eerste lid, sub 6, van het Wetboek van Strafrecht

De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte ten opzichte van [slachtoffer 4] een uitbuitingssituatie in stand heeft gehouden. Het opzet van verdachte op de uitbuiting is daarmee gegeven. Uit het gegeven dat [slachtoffer 4] haar verdiensten moest afstaan en waarvan ze slechts 1/3e deel mogelijk van terugontvangen heeft, leidt de rechtbank af dat verdachte ook opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 4] . De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 6, daarom eveneens bewezen.

Artikel 273f, eerste lid, sub 9, van het Wetboek van Strafrecht

Uit de tapgesprekken blijkt naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk dat [slachtoffer 4] de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden telkens aan verdachte of medeverdachte [medeverdachte 6] moest afstaan. Zoals hiervoor reeds is overwogen, komt een verdeling achteraf van 1/3e voor [slachtoffer 4] aan de orde in het procesdossier.

Daarmee stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 4] heeft bewogen geld uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem af te staan.

De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 9, dan ook bewezen.

Medeplegen.

De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 4] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en verdachte een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 4] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Verdachte en medeverdachten vervulden bij de uitvoering van dit plan ieder een eigen essentiële rol, waarbij zij elkaar aanvulden bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 4] .

Uit de tapgesprekken blijkt ook -zoals hiervoor is vastgesteld - dat zij gezamenlijk opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 4] .

Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten- met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen- komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] , ieder in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking - in de zin van medeplegen - sprake is.

Feit 1 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 5]

De rechtbank is met het Openbaar Ministerie en de verdediging van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt dat verdachte betrokken is bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 5] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op [slachtoffer 5] .

Feit 1 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 6]

Kwetsbare positie van [slachtoffer 6] en de wetenschap van verdachte daarvan? Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet wist van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 6] en daarmee dus ook geen wetenschap had van de omstandigheid dat (mogelijk) door anderen van haar kwetsbaarheid misbruik werd gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Uit de tap- en OVC-gesprekken in het dossier - alsmede de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 22 mei 2025 heeft afgelegd - volgt dat [slachtoffer 6] in de periode van 19 oktober 2021 tot en met 31 januari 2022 voor verdachte heeft gewerkt. Verdachte heeft hierbij klant- en prijsafspraken voor [slachtoffer 6] gemaakt en haar vervoerd.

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte - nadat hij via [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] met [slachtoffer 6] in contact is gekomen - iets over de persoonlijke omstandigheden van [slachtoffer 6] wist of zou moeten weten, zoals bijvoorbeeld over haar financiële status of belaste verleden.

De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat die kunnen leiden tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer 6] heeft misleid en of dat hij misbruik zou hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.

Ook blijkt niet dat verdachte wist of zou moeten weten dat er door anderen misbruik werd gemaakt van een dergelijk overwicht of dat er sprake zou kunnen zijn van misleiding. Uit de enkele mededeling van medeverdachte [medeverdachte 2] aan verdachte dat [slachtoffer 6] “haar vereiste heeft gehaald” kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid dat verdachte op de hoogte zou zijn van een mogelijke uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer 6] zou verkeren nu deze uitlating van verdachte ook zou kunnen zien op een doel dat [slachtoffer 6] voor zichzelf zou hebben gesteld. Van het gebruik van andere dwangmiddelen is evenmin gebleken.

De door verdachte verrichtte handelingen, te weten het vervoer van [slachtoffer 6] of het maken van klantafspraken zijn naar het oordeel van de rechtbank hooguit aan te merken als faciliterende handelingen die hij voor [slachtoffer 6] heeft verricht.

Nu niet is gebleken dat verdachte zelf dwangmiddelen heeft ingezet en ook het bewijs ontbreekt dat hij wetenschap had dat deze dwangmiddelen door een ander werden ingezet met het doel om [slachtoffer 6] te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk, kunnen de onder feit 1 tenlastegelegde subs 1, 4 en 9 niet worden bewezen.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verwijt dat verdachte onder sub 6 wordt gemaakt kan worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van dat subonderdeel is vereist dat het opzet van verdachte - behalve op het voordeel trekken - ook gericht is op de uitbuiting van [slachtoffer 6] .

De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de verdachte weliswaar wist van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 6] - en dat hij in het kader ook faciliterende handelingen heeft verricht - maar dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte wetenschap had van de mogelijke uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer 6] verkeerde, laat staan dat hij zelf het opzet had op haar uitbuiting. Om die reden kan ook sub 6 niet worden bewezen.

Dit maakt dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 6] .

Feit 1 Vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 7]

Kwetsbare positie van [slachtoffer 7] .en de wetenschap van verdachte hiervan?

Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet wist van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 7] (ook wel [alias slachtoffer 7] genoemd) en daarmee dus ook geen wetenschap had van de omstandigheid dat (mogelijk) door anderen van haar kwetsbaarheid misbruik werkt gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Uit de tapgesprekken in het dossier kan worden afgeleid [slachtoffer 7] in de periode van 17 oktober 2021 tot en met 28 oktober 2021 voor verdachte heeft gewerkt. Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 mei 2025 verklaard dat [slachtoffer 7] één dag op basis van een 50/50 verdeling voor hem heeft gewerkt. De volgende dag zou ze wederom voor verdachte werken, maar heeft zij hem bestolen. Daarna is de samenwerking gestopt.

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte iets over de persoonlijke omstandigheden van [slachtoffer 7] wist of zou moeten weten, zoals bijvoorbeeld over haar alcoholgebruik of haar belaste verleden.

De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat die kunnen leiden tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer 7] heeft misleid en of dat hij misbruik zou hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.

Ook blijkt niet dat verdachte wist of zou moeten weten dat er door anderen misbruik werd gemaakt van een dergelijk overwicht of dat er sprake zou kunnen zijn van misleiding. Van het gebruik van andere dwangmiddelen is evenmin gebleken.

De door verdachte verrichte gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank hooguit aan te merken als faciliterende handelingen die hij voor [slachtoffer 7] heeft verricht.

Nu niet is gebleken dat verdachte zelf dwangmiddelen heeft ingezet en ook het bewijs ontbreekt dat hij wetenschap had dat deze dwangmiddelen door een ander werden ingezet met het doel om [slachtoffer 7] te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk, kunnen de onder feit 1 tenlastegelegde subs 1, 4 en 9 niet worden bewezen.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verwijt dat verdachte onder sub 6 wordt gemaakt kan worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van dat subonderdeel is vereist dat het opzet van verdachte - behalve op het voordeel trekken - ook gericht is op de uitbuiting van [slachtoffer 7] .

De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de verdachte weliswaar wist van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 7] - en dat hij in het kader ook faciliterende handelingen heeft verricht - maar dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte wetenschap had van de mogelijke uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer 7] verkeerde, laat staan dat hij zelf het opzet had op haar uitbuiting. Om die reden kan ook sub 6 niet worden bewezen.

Dit maakt dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 7] .

Ten aanzien van feit 2:

Kwetsbare positie van [slachtoffer 8] en de wetenschap van verdachte hiervan?

Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet wist van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 8] en daarmee dus ook geen wetenschap had van de omstandigheid dat (mogelijk) door anderen van haar kwetsbaarheid misbruik werkt gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Uit de tapgesprekken in het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer 8] in de periode van 15 maart 2019 tot en met 1 mei 2019 voor verdachte als prostituee heeft gewerkt. Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 mei 2025 verklaard dat [slachtoffer 8] een keer of zes à zeven op basis van een 50/50 verdeling voor hem in de prostitutie heeft gewerkt.

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat verdachte iets over de persoonlijke omstandigheden van [slachtoffer 8] wist of zou moeten weten, zoals bijvoorbeeld over haar lage IQ, haar lichamelijke toestand of haar schuldenlast.

Verdachte heeft desgevraagd ter terechtzitting aangegeven dat hij geen weet had van haar geestelijke en lichamelijke beperkingen omdat zij naar zijn zeggen: “normaal overkwam”. Ook heeft verdachte verklaard dat hij niets wist van haar schuldenproblematiek of van het feit dat zij onder begeleiding was bij hulpverlenende instanties.

De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat die kunnen leiden tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer 8] heeft misleid en/of dat hij misbruik zou hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.

Ook blijkt niet dat verdachte wist of zou moeten weten dat er (mogelijk) door anderen misbruik werd gemaakt van een dergelijk overwicht of dat er sprake zou kunnen zijn van misleiding. Van het gebruik van andere dwangmiddelen is evenmin gebleken.

In dat kader acht de rechtbank ook van belang dat uit de inhoud van de verklaring die [slachtoffer 8] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd niet volgt dat verdachte dwangmiddelen zou hebben aangewend. Op 2 maart 2023 heeft zij bij de rechter-commissaris verklaard:

“Ik weet niet waarom ik gehoord moet worden, ik weet niet eens wat [verdachte] heeft gedaan.U vraagt mij welke afspraken waren gemaakt, over verdeling van geld bijvoorbeeld.-Er waren geen afspraken gemaakt. Het geld werd helft/helft verdeeld. Ik hoefde niet te betalen voor een kamer te huren.U vraagt mij welke rol [verdachte] speelde bij dit sekswerk.-Hij deed mij daarheen brengen, meer deed hij niet.

U vraagt mij welke handelingen ik wel of niet zou verrichten.-Ja, ik bepaal zelf wat ik doe. Ik wist niet wat er in de advertentie stond, maar heb wel afspraken gemaakt over welke handelingen ik zou verrichten.”

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verdachte verrichte gedragingen hooguit aan te merken als faciliterende handelingen die hij voor [slachtoffer 8] heeft verricht.

Nu niet is gebleken dat verdachte zelf dwangmiddelen heeft ingezet en ook het bewijs ontbreekt dat hij wetenschap had dat deze dwangmiddelen (mogelijk) door een ander werden ingezet met het doel om [slachtoffer 8] te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk, kunnen de onder feit 1 tenlastegelegde subs 1, 4 en 9 niet worden bewezen.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het verwijt dat verdachte onder sub 6 wordt gemaakt kan worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van dat subonderdeel is vereist dat het opzet van verdachte - behalve op het voordeel trekken - ook gericht is op de uitbuiting van [slachtoffer 8] .

De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de verdachte weliswaar wist van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 8] - en dat hij in het kader ook faciliterende handelingen heeft verricht - maar dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte wetenschap had van de mogelijke uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer 8] verkeerde, laat staan dat hij zelf het opzet had op haar uitbuiting. Om die reden kan ook sub 6 niet worden bewezen.

Dit maakt dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder feit 1 tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 8] .

Feit 2 [slachtoffer 9]

Kwetsbare positie van [slachtoffer 9] en de wetenschap van verdachte daarvan?

De rechtbank is van oordeel dat op basis van de feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 9] in een kwetsbare positie verkeerde en dat verdachte hiervan op de hoogte was.

Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 mei 2025 verklaard dat hij bij [slachtoffer 9] in haar woning heeft gewoond en gedurende een periode van ongeveer twee jaar met haar in de prostitutie heeft samengewerkt. Ook heeft verdachte verklaard dat hij wist dat zij blowde, dat zij begeleid woonde en dat het klopt dat zij een tatoeage met zijn naam op haar lichaam heeft laten zetten.

In de politiesystemen staat [slachtoffer 9] als kwetsbaar geregistreerd en hieruit blijkt tevens dat haar kinderen in een gezinsvervangend tehuis wonen.

Op 4 mei 2017 werd door het Prostitutie Controle Team, omgeving Zevenaar via de website ' [website] ' een seksafspraak gemaakt met ' [slachtoffer 9] ' via telefoonnummer [telefoonnummer] . De dame die de telefoon opnam vertelde dat ze geen zin meer had in dit werk en dat ze geen klanten meer wilde ontvangen. Het klonk alsof ze onder invloed was. Het telefoonnummer bleek in de politiesystemen gekoppeld te zijn aan [slachtoffer 9] .

Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte aan [slachtoffer 9] vraagt haar begeleider te bellen voor internet. Hij noemt haar ook ‘ [alias slachtoffer 9] ’ omdat ze drugs zou gebruiken. Bij een verhoor door de politie verklaart verdachte dat hij haar een paar keer betrapt had terwijl ze ‘aan het basen was’.

De door verdachte verrichte handelingen

Uit onderzoek aan een van de telefoons van verdachte blijkt dat verdachte klantafspraken maakte voor [slachtoffer 9] . Verdachte bepaalde ook de prijs voor de seksafspraken tussen de klant en [slachtoffer 9] en regelde een hotel voor haar. Daarnaast beheerde verdachte de advertentie van [slachtoffer 9] , hetgeen blijkt uit foto’s van [slachtoffer 9] die werden gestuurd en uit het feit dat [slachtoffer 9] bij de politie niet in staat was in te loggen op haar account. Nadat werd geprobeerd het wachtwoord van [slachtoffer 9] te resetten, ontving [slachtoffer 9] van verdachte een WhatsApp waarom ze dat probeerde. Verder beheerde verdachte de betalingen. [slachtoffer 9] besprak met verdachte wat ze had verdiend. Verdachte bepaalde haar werktijden, zo blijkt uit de vraag van [slachtoffer 9] aan verdachte of ze vrij kan zijn in verband met haar ongesteldheid. Tot slot komt naar voren dat verdachte escort reed met [slachtoffer 9] en buiten in de auto op haar wachtte.

Misbruik van de kwetsbare positie, andere dwangmiddelen en (oogmerk op) uitbuiting?

Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert echter niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke en/of de persoonlijke vrijheid.

Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 9] verkeerde. Ook heeft hij misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.

De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

[slachtoffer 9] heeft op 29 maart 2023 ten overstaan van de rechter-commissaris het volgende verklaard:

“In het begin deed ik alles vrijwillig en daarna niet meer. De prijzen bleven hetzelfde. In het begin mocht ik de helft houden en daarna moest ik alles afstaan.

U vraagt mij waarom ik de helft afstond.-Omdat hij mij reed en zorgde voor mijn veiligheid. Daarna werd hij inhalig. Hij huurde auto's. Die moesten elke week betaald worden. Ik vond dit niet oké, maar anders kreeg ik klappen.U vraagt of ik vaak geslagen ben.-Jawel.U vraagt mij of ik er iets over kan zeggen.-Weinig, ik kreeg klappen. Ik werd gedwongen om door te werken, omdat de auto's betaald moesten worden.

-Ik was verliefd op hem. Ik wilde een tattoo hebben met zijn naam. Ik zou trouwen en alles met [verdachte] .

-Ik werkte 24/7. Er waren iedere dag klanten. Ik moest minimaal € 2000,- per week verdienen voor de gehuurde auto's en de boetes.

De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 9] te twijfelen. Haar verklaring vindt bovendien steun in de politiemutaties van 9 en 10 februari 2021 en de in de chatberichten en telefoonnotities die zijn aangetroffen in de onder verdachte inbeslaggenomen iPhone 8. In deze chatberichten is onder meer te lezen dat [slachtoffer 9] toestemming aan verdachte vraagt om vrij te mogen zijn. Ook vraagt zij verdachte toestemming om naar een vriendin te mogen gaan en om € 10,00 euro te pinnen, waarop verdachte zegt dat zij € 5,00 mag pinnen. In de telefoonnoties heeft [slachtoffer 9] destijds genoteerd dat ze verplicht werd te werken en ze werd gebruikt om geld te maken. Ze schrijft daar dat het gepaard ging met geweld en dwang zodat verdachte zijn bedrag behaalde. Ze schrijft dat haar lichaam leeg werd getrokken en ze geestelijk kapot werd gemaakt. Ze schrijft dat als ze wil vertrekken en verder wil gaan met haar leven, ze eerst moet zorgen voor 20.000 euro of meer zodat verdachte zijn inkomen heeft.

Uit het dossier komt verder naar voren dat hij haar live-locatie bijhield en dat verdachte zei wanneer ze thuis moet zijn en [slachtoffer 9] dan gehoorzaamde. Uit de telefoongegevens blijkt ook dat verdachte boos werd als hij allerlei seksafspraken had gemaakt en [slachtoffer 9] bij een vriendin was.

De hiervoor omschreven werkwijze levert naar het oordeel van de rechtbank een situatie van uitbuiting op. [slachtoffer 9] verkeerde - zoals hiervoor is vastgesteld- in een afhankelijke en kwetsbare positie. Ook werd zij in haar keuzevrijheid beperkt. Immers bepaalde verdachte volledig haar werktijden, het aantal klanten, de aard van de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en de hoogte van haar inkomsten.

De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte [slachtoffer 9] heeft misleid door te zeggen dat hij verliefd op haar was, met haar wilde trouwen en een kind met haar wilde.

Deze handelswijze vindt naar het oordeel van de rechtbank ook steun in soortgelijke uitlatingen die hij naar enkele andere prostituees heeft gedaan, maar ook in de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2025 waarin hij deze uitlatingen bevestigt. Verdachte heeft expliciet verklaard: “Ik heb tegen [slachtoffer 9] gezegd dat ik met haar wilde trouwen, terwijl ik niet verliefd op haar was”. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte haar berichten stuurde en zegt dat hij van haar houdt en haar mist en dat hij ‘JA!!!!’antwoordt als [slachtoffer 9] hem vraagt met hem te willen trouwen.

Daarnaast ziet de rechtbank ook geen reden om te twijfelen aan de door [slachtoffer 9] genoemde dwang die verdachte door middel van geweld of bedreiging daarmee op haar heeft uitgeoefend. Steun daarvoor ziet de rechtbank in de eerdergenoemde telefoonnotities en in de soortgelijke modus operandi waarover het onder het hiervoor onder feit 1 besproken slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verklaard.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte het oogmerk had op het seksueel uitbuiten van [slachtoffer 9] .

Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr

De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de in sub 1 genoemde dwangmiddelen: misbruik van een kwetsbare positie en van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misleiding, geweld en dreiging met geweld.

Door inzet van deze dwangmiddelen heeft verdachte [slachtoffer 9] geworven en gehuisvest, een en ander met het oogmerk van uitbuiting zoals ten laste gelegd met betrekking tot subonderdeel 1 van artikel 273f lid 1.

Verdachte heeft dit dwangmiddel ook instrumenteel ingezet om [slachtoffer 9] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor het verrichten seksuele diensten tegen betaling. Subonderdeel 4 van artikel 273f lid 1 kan daarom eveneens worden bewezen.

Artikel 273f, eerste lid, sub 6, Sr

De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte ten opzichte van [slachtoffer 9] een uitbuitingssituatie heeft gecreëerd en in stand heeft gehouden. Het opzet van verdachte op de uitbuiting is daarmee gegeven. Uit het gegeven dat [slachtoffer 9] haar verdiensten moest afstaan leidt de rechtbank af dat verdachte ook opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 9] . De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 6, daarom eveneens bewezen.

Artikel 273f, eerste lid, sub 9, van het Wetboek van Strafrecht

Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [slachtoffer 9] door verdachte werd gedwongen om de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden volledig aan hem af te staan.

De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 9, dan ook bewezen.

Vrijspraak medeplegen

Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte met betrekking tot [slachtoffer 9] in de beginperiode samen met een ander (te weten [slachtoffer 15] ) heeft gewerkt, is - behoudens het verstrekken van enkele foto’s van [slachtoffer 9] aan [slachtoffer 15] - geen ander bewijs te zien voor een samenwerking van verdachte met [slachtoffer 15] of anderen.

Verdachte wordt in dit geval dan ook van het hem ten laste gelegde medeplegen vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 3 (oplichting):

Voor bewezenverklaring van oplichting is blijkens artikel 326, eerste lid, Sr vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel (het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels) wordt “bewogen” tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel “bewegen” tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een schuld als bedoeld in genoemd artikel.

Toegespitst op deze zaak

De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) zich ten opzichte van [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] schuldig heeft gemaakt aan oplichting in de zin van artikel 326 Sr.

Feit 3 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 10]

Uit het procesdossier blijkt dat aangever [slachtoffer 10] op 6 juni 2021 bij Media Markt in Eindhoven een iPhone 12 Pro Max voor medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gekocht, waarbij hij op zijn eigen naam een telefoonabonnement voor de kosten van in totaal € 25,00 per maand met een looptijd van 24 maanden heeft afgesloten.

De rechtbank acht met het Openbaar Ministerie en de verdediging niet bewezen dat de rol van verdachte zodanig is, dat hij kan worden gezien als medepleger in dit hem ten laste gelegde feit en daarom zal verdachte worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde oplichting, voor zover dit betrekking heeft op aangever [slachtoffer 10] .

Feit 3 [slachtoffer 11]

Feiten en omstandigheden met betrekking tot [slachtoffer 11].

Uit de tap- en OVC gesprekken blijkt dat medeverdachte en partner [medeverdachte 2] op 10 oktober 2021 telefonisch aan verdachte mededeelt dat “hij” (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 11] ) een auto van € 25.000,00 voor haar wil kopen. Later op die dag heeft medeverdachte [medeverdachte 2] telefonisch contact met [slachtoffer 11] waarin zij aangeeft dat zij een auto heeft gezien die zij mooi vindt, waarop [slachtoffer 11] tegen “ [alias 1 medeverdachte 2] ” zegt dat zij € 20.000,00 mag besteden en daarbij zegt dat hij graag een keer met haar wil vrijen. Medeverdachte [medeverdachte 2] zegt dat dat wel goedkomt en dat ze dinsdag bij hem blijft slapen.

Op 11 oktober 2021 is er veelvuldig telefonisch contact tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] waarin zij onder meer aan verdachte vertelt dat zij naar “ [alias slachtoffer 11] ” gaat om de aankoop van de auto te regelen, waarbij verdachte zegt: “beetje lief doen, knuffelen.”. Uiteindelijk maakt [slachtoffer 11] € 13.500 over voor een auto voor medeverdachte [medeverdachte 2] en zij geeft aan verdachte aan dat zij heeft gezien welk saldo hij nog op zijn rekening heeft. Een uur later vertelt medeverdachte [medeverdachte 2] tegen verdachte dat zij tegen [slachtoffer 11] heeft gezegd dat zij ook nog een schuld heeft van (ongeveer) € 2.000,00 euro waarbij hij heeft gevraagd om die schuld aan haar te laten zien. Hierna heeft medeverdachte [medeverdachte 2] telefonisch contact met verdachte waarbij ze aangeeft dat ze het ‘mailtje die een vrouw hen toen gestuurd had’ niet kan vinden, waarop verdachte aangeeft dit wel te hebben en haar meteen zal toesturen. Een half uur later is er weer telefonisch contact waarbij medeverdachte [medeverdachte 2] tegen verdachte zegt dat “Paul al 22 heeft gestort”. Uit de transactiegegevens van de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat die dag door [slachtoffer 11] een bedrag van € 2205,13 naar de rekening van medeverdachte [medeverdachte 2] is overgemaakt.

Een dag later vindt er een korte ontmoeting plaats tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [slachtoffer 11] , waarbij verdachte is opgetreden als chauffeur voor medeverdachte [medeverdachte 2] .

In de periode daarna (tot 19 november 2021) is er veel telefonisch contact tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [slachtoffer 11] waaruit blijkt dat [slachtoffer 11] diverse keren geldbedragen naar de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 2] of die van verdachte overmaakt. Ten aanzien van de overboeking op 31 oktober 2021 vraagt medeverdachte [medeverdachte 2] verdachte zijn rekeningnummer te sturen en geeft ze aan dat ze [slachtoffer 11] heeft gezegd dat het geld naar de bankrekening van haar vriendin kan worden gestuurd. Vervolgens vindt er een bijschrijving plaats op de bankrekening van verdachte. Gedurende de gehele periode houdt medeverdachte [medeverdachte 2] [slachtoffer 11] voor dat zij met hem wil gaan samenwonen en met hem op vakantie wil gaan.

In diezelfde periode houdt medeverdachte [medeverdachte 2] verdachte telkens op de hoogte van haar handelingen met betrekking tot “ [alias slachtoffer 11] ” en spreekt daarbij ook over de geldbedragen die [slachtoffer 11] aan haar wil verstrekken.

Na 19 november 2021 verbreekt [slachtoffer 11] het contact met medeverdachte [medeverdachte 2] . Vervolgens wordt op 30 november 2021 door verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] onderling afgesproken dat medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] [slachtoffer 11] gaat voorspiegelen dat zij een liefdesrelatie en seks met hem wil en de € 15.000,00 - die hij volgens medeverdachte [medeverdachte 2] nog op zijn rekening heeft staan - dan kan “gaan pakken”. Medeverdachte [medeverdachte 2] geeft daarbij aan wat [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] zou moeten zeggen tegen en doen bij [slachtoffer 11] . En verdachte geeft meteen daarna aan dat hij zelf een boete gaat maken waarbij hij de naam gaat veranderen, want hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 11] ) gaat id vragen en verdachte zegt daarna: “jij hebt schuld van 11. 12000 euro”.

Medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] heeft vervolgens diverse keren met [slachtoffer 11] gebeld en op 3 december 2021 getracht om met [slachtoffer 11] op het station in Breda af te spreken. Op 6 december 2021 heeft zij daadwerkelijk in persoon met [slachtoffer 11] in zijn woning in Ravenstein afgesproken waarbij verdachte haar ter plaatse heeft afgezet. Medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] heeft daarbij instructies van medeverdachte [medeverdachte 2] ontvangen en ook verdachte geeft instructies zoals dat [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] goed op moet letten hoeveel ‘ [alias slachtoffer 11] ’ op de bank heeft en dat die ‘ [alias slachtoffer 11] ’ bij de Rabobank zijn limiet kan verhogen en dat zij tegen ‘ [alias slachtoffer 11] ’ moet zeggen dat zij haar huis moet betalen, dat ze haar oppas moet betalen. Medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] heeft [slachtoffer 11] een factuur van een vermeende schuld getoond, welke factuur verdachte met dat doel aan medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] had verstrekt. [slachtoffer 11] heeft in die periode geldbedragen van respectievelijk € 2205,00 en € 2.000,00 op de bankrekening van verdachte overgemaakt.

Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier concludeert de rechtbank dat er sprake is van oplichting van de heer [slachtoffer 11] door medeverdachte [medeverdachte 2] en later door medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] . Er is sprake van een samenweefsel van verdichtsels, waarbij de kern is dat medeverdachte [medeverdachte 2] aan [slachtoffer 11] heeft voorgehouden dat haar naam “ [alias 1 medeverdachte 2] ” was, dat zij hem meermalen heeft voorgespiegeld dat zij een liefdesrelatie met hem had, met hem wilde trouwen en samenwonen en dat zij ook seks met hem wilde. Dit in een periode dat zij ook een relatie had met verdachte en zij zwanger van hem was. Het slachtoffer is door de beloften van medeverdachte [medeverdachte 2] bewogen tot de afgifte van een auto en diverse geldbedragen. Verdachte wist al die tijd waar [medeverdachte 2] mee bezig was, want zij hield hem blijkens de onderlinge gesprekken goed op de hoogte daarvan. Verdachte heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld waarbij aan [slachtoffer 11] is verteld dat het van een vriendin van medeverdachte [medeverdachte 2] zou zijn, heeft verdachte [medeverdachte 2] geïnstrueerd zoals: “beetje lief doen, knuffelen” en heeft hij een mailtje doorgestuurd naar medeverdachte [medeverdachte 2] van een schuld aan GGN om aan [slachtoffer 11] te tonen met als doel de betaling daarvan door hem.

De rechtbank acht dan ook bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 2] het eerste deel van de oplichting tezamen en in vereniging met verdachte heeft gepleegd.

Ook bij het tweede deel van de oplichting (vanaf 30 november 2021) is wederom sprake van een samenwerking tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte en daarnaast ook met medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] . Niet alleen heeft verdachte blijkens de bewijsmiddelen ook geldbedragen van het slachtoffer op zijn bankrekening ontvangen, maar ook blijkt uit voornoemde tap- en OVC gesprekken naar het oordeel van de rechtbank van een vooropgezet plan tussen verdachte en medeverdachten om het slachtoffer gezamenlijk nog meer geld afhandig te maken. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] instrueerden en faciliteerden daarbij medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] die het daadwerkelijke contact met [slachtoffer 11] onderhield. De inzet van listige trucs - zoals het door medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] aan het slachtoffer tonen van de door verdachte verstrekte factuur waardoor geld werd overgemaakt naar de rekening van verdachte- werd niet geschuwd.

Deze handelingen kwalificeert de rechtbank als een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij het opzet van verdachte en medeverdachten - behalve op de samenwerking - ook gericht is geweest op de verwezenlijking van het gronddelict, te weten de oplichting.

De rechtbank acht echter niet bewezen hetgeen onder het laatste gedachtestreepje is ten laste gelegd, nu naar het oordeel van de rechtbank niet vast is komen staan dat deze mededeling van medeverdachte [medeverdachte 2] niet juist zou zijn en ook niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 11] door deze mededeling zou zijn bewogen tot afgifte van enig geldbedrag.

Feit 3 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 12]

Uit het procesdossier blijkt dat aangever [slachtoffer 12] € 1.000,000 contant aan medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verstrekt en daarnaast € 550 naar haar bankrekening heeft overgemaakt.

De rechtbank acht met het Openbaar Ministerie en de verdediging niet bewezen dat de rol van verdachte zodanig is, dat hij kan worden gezien als medepleger in dit hem ten laste gelegde feit en daarom zal verdachte worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde oplichting, voor zover dit betrekking heeft op aangever [slachtoffer 12] .

Feit 3 vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 13]

Uit het procesdossier volgt dat in de periode van 17 december 2021 tot en met 31 januari 2022 sprake was van WhatsApp-contact tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en de 81 jaar oude [slachtoffer 13] .

Aangever [slachtoffer 13] heeft verklaard dat hij met medeverdachte [medeverdachte 2] die hij “ [alias 2 medeverdachte 2] ” noemt in contact is gekomen via een datingsite. [alias 2 medeverdachte 2] vertelde hem in hun contact dat ze in Breda woont en dochtertje heeft. Ze had altijd dingen nodig voor de dochter en vertelde ook dat er sprake was van een huurachterstand.

Aangever heeft hierop meerdere malen geld naar de rekening van medeverdachte [medeverdachte 2] overgemaakt en/of aan haar verstrekt met een gezamenlijk beloop van € 3.450,00.

De rechtbank is met het Openbaar Ministerie van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 13] .

De rechtbank acht -met het Openbaar Ministerie en de verdediging- ook in het geval van deze oplichting het aandeel van verdachte niet van dien aard, dat kan worden gesproken van medeplegen.

De rechtbank concludeert daarom dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer 13] .

Ten aanzien van feit 4 (gewoontewitwassen)

Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van een deel van de uit prostitutiewerkzaamheden verrichte verdiensten en de gelden die door oplichtingsslachtoffers naar hun bankrekeningen zijn overgemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 en feit 2 is overwogen en uit de bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte zich in vereniging schuldig gemaakt aan mensenhandel, onder meer door de slachtoffers te bewegen hem en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] te bevoordelen uit de opbrengst van hun seksuele handelingen en voordeel te trekken uit hun uitbuiting.

Ook hebben verdachte en [medeverdachte 2] geldbedragen en een Fiat Tipo ontvangen uit oplichtingshandelingen die (deels) door hen zijn gepleegd.

Gelet op het feit dat het gaat om gelden/goederen uit eigen misdrijf (mensenhandel en oplichting) moet er sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van de verdiensten van de mensenhandelslachtoffers of de geldbedragen/goederen die via oplichting zijn verkregen. Verdachte en medeverdachte dienen handelingen te hebben verricht die zijn gericht zijn op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld.

Uit de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2025 blijkt dat verdachte de prostitutie- en oplichtingsgelden heeft gebruikt om in zijn eigen levensonderhoud en dat van zijn partner en medeverdachte [medeverdachte 2] te voorzien.

Uit het dossier blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode zelf geen andere (legale) bestendige bron van inkomsten had en daarvan in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien of andere goederen kon kopen.

Ook zijn partner en medeverdachte [medeverdachte 2] had - behoudens een uitkering van

€ 282,41 netto per maand - zelf geen andere (legale) bestendige bron van inkomsten.

Uit de bewijsmiddelen volgt (kort gezegd) dat betalingen afkomstig van betaalverzoeken (“Tikkies”) aan klanten die betrekking hadden op seksafspraken met de mensenhandelslachtoffers terechtkwamen op de bankrekeningen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Deze betaalverzoeken waren voorzien van omschrijvingen die de daadwerkelijke herkomst van het geld verhullen, zoals bijvoorbeeld “ tanken”, “verjaardag”, “etentje”, “marktplaats”, “kleding”, “borreltje”, “drank”, “boodschappen”, “uitgaan”, “uitje”, “vakantiepot”, “lenen”, “verjaardag” en “bioscoop”. Door deze onjuiste omschrijvingen bij de betaalverzoeken is de werkelijke aard van de geldbedragen verhuld.

Ook heeft verdachte verklaard dat hij de Audi A1 met kenteken [kenteken 2] met de door hem ontvangen prostitutiegelden heeft betaald en deze auto vervolgens op naam van zijn neef en medeverdachte [medeverdachte 4] laten registreren, terwijl verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de feitelijke gebruikers van deze auto waren.

Daarmee hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de uit misdrijf afkomstige geldbedragen niet alleen omgezet, maar tevens verhuld wie de rechthebbende op deze auto was.

De Fiat Tipo met kenteken [kenteken 1] - die op 11 oktober 2021 aangekocht - werd door [slachtoffer 11] via internetbankieren betaald, maar werd meteen op naam van medeverdachte [medeverdachte 2] gezet.

Door de auto, zoals medeverdachte [medeverdachte 2] reeds op de dag van de aankoop met de autodealer was overgekomen, drie dagen na de aankoop weer ‘terug te verkopen’, heeft zij zich schuldig gemaakt aan witwassen.

Opvallend daarbij is het gegeven dat [medeverdachte 2] deze auto - zoals zij op de dag van de aankoop reeds met de autodealer was overeengekomen - drie dagen na de aankoop weer “terug verkoopt” aan diezelfde autodealer. Verdachte zelf was – zoals hiervoor reeds is overwogen – ook betrokken bij deze oplichting.

Daarnaast hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de uit misdrijf afkomstige geldbedragen omgezet. Immers hebben zij – na ontvangst van deze gelden - met deze gelden sieraden, kleding en de inboedel van hun woning aangekocht.

Verdachte heeft met zijn handelen de geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren het legale betalingscircuit ingebracht en daarmee veiliggesteld. Door gedurende een langere periode samen met een ander de criminele herkomst ervan te verbergen en te verhullen wie de rechthebbende op dat geld was, heeft hij zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen in vereniging.

Ten aanzien van feit 5 (deelname aan criminele organisatie)

De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.

De rechtbank is van oordeel dat de samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] kan worden gekwalificeerd als een organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Daarvoor is redengevend dat de samenwerking zich kenmerkt door een zekere gelaagdheid en rolverdeling, professionaliteit en duurzaamheid.

De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.

Aan de hand van de bewijsmiddelen in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zich in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 31 januari 2022 hebben beziggehouden met het plegen van strafbare feiten, te weten het medeplegen van mensenhandel, het medeplegen van oplichting van de heer [slachtoffer 11] en het medeplegen van gewoontewitwassen.

De tap- en OVC gesprekken in het dossier maken een zekere rolverdeling tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] duidelijk. Waar verdachte zich in het kader van mensenhandel met name intensief bezighield met de werving van prostituees, het vervoeren en huisvesten van deze vrouwen en het onderhouden van het klantencontact, ondersteunde medeverdachte [medeverdachte 2] verdachte daarbij door de “werktelefoons” te beantwoorden, werkinstructies te geven aan betreffende prostituees en klantbetalingen te incasseren.

Naar het oordeel van de rechtbank valt verdachte binnen deze samenwerking als leider aan te merken. Zijn leidersrol volgt uit de verdeling van de verdiensten die met name door hem werd bepaald, maar ook blijkt uit diverse tapgesprekken in het dossier waarin hij zichzelf “patron” of “de baas” noemt en ook door anderen meermaals zo wordt aangeduid.

In diezelfde periode waarin medeverdachte [medeverdachte 2] zich als “rechterhand” van verdachte bezighield met mensenhandel, heeft zij het initiatief genomen om oudere mannen te gaan oplichten via datingsites.

In het kader van deze oplichtingen heeft verdachte hand- en spandiensten verricht door medeverdachte [medeverdachte 2] hierin tips te geven en op afstand mee te luisteren. Ook heeft verdachte enkele malen oplichtingsgelden op zijn bankrekening ontvangen en is zijn rol bij één van de slachtoffers dermate van belang geweest dat hij is medepleger van die oplichting wordt gekwalificeerd.

De geldbedragen en auto die verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] uit de mensenhandel en oplichtingsfeiten hebben ontvangen zijn door hen beiden op een dermate grote schaal witgewassen dat zij hiervan een gewoonte hebben gemaakt.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze feiten en omstandigheden dat er tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband. Het duurzame karakter blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de periode waarin werd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] intensief werd samengewerkt.

Het in het kader van dat samenwerkingsverband handelen in strijd met het Wetboek van Strafrecht - zoals bij de afzonderlijk tenlastegelegde feiten aan de orde is gekomen - gebeurde dermate veelvuldig dat naar het oordeel van de rechtbank het plegen daarvan stelselmatig gebeurde. Hieruit leidt de rechtbank af dat de organisatie ook het oogmerk had tot het plegen van die misdrijven. Daarmee stelt de rechtbank vast dat de samenwerking van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] is aan te merken als een criminele organisatie.

Concluderend acht de rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte - als leider - heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 273f, 326, en 420bis Sr.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1.

in de periode van 11 augustus 2021 tot en met 1 februari 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, meermalen, anderen, te weten

[slachtoffer 2] , geboren [1983] en

[slachtoffer 3] , geboren [1989] , en

[slachtoffer 4] , geboren [1987] en

(lid 1, onder 1°)

door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]

en

(lid 1, onder 4°)

telkens met een of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard,

en

(lid 1, onder 6°)

telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]

en

(lid 1, onder 9°)

telkens met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van hun seksuele handelingen met een derde,

immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) telkens

ten aanzien van [slachtoffer 2] over de periode van 15 augustus 2021 tot en met 31 augustus 2021

en

ten aanzien van [slachtoffer 3] over de periode van 11 augustus 2021 tot en met 1 februari 2022

en

ten aanzien van [slachtoffer 4] over de periode van 13 augustus 2021 tot en met 22 september 2021,

- werkplekken voor die voornoemde perso(o)n(en) laten regelen/geregeld en

- (laten) begeleid(en) van die voornoemde perso(o)n(en) van en naar prostitutieplaatsen en/of

- foto’s (laten) maken/gemaakt voor advertentie(s) op één of meerdere website(s) waarin die voornoemde perso(o)n(en) werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of

- één of meerdere advertenties aangemaakt ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop voornoemde perso(o)n(en) werd(en) aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of die advertenties te (laten) onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’)

en

- contacten onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die voornoemde perso(o)n(en) en/of afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en

- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan voornoemde perso(o)n(en) met betrekking tot de door haar/hen te verrichten prostitutiewerkzaamheden en

- bepaald hoeveel en/of welke klanten voornoemde perso(o)n(en) moest(en) aannemen voor haar/hun prostitutiewerkzaamheden en/of

- bepaald hoeveel geld zij, voornoemde perso(o)n(en), per dag met prostitutiewerkzaamheden moest(en) verdienen en die verdiensten controleerde en

- bepaald dat voornoemde perso(o)n(en) prostitutiewerkzaamheden zonder condoom moest(en) verrichten en

- doekjes ter beschikking gesteld voor de prostitutiewerkzaamheden en

en

in de periode van 11 januari 2021 tot en met 8 mei 2021 in Nederland, meermalen, een ander, te weten [slachtoffer 1] , geboren [1984]

(lid 1, onder 1°)

door geweld en door dreiging met geweld en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1]

en

(lid 1, onder 4°)

telkens met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 1] heeft gedwongen

en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard,

en

(lid 1, onder 6°)

telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1]

en

(lid 1, onder 9°)

telkens met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 1] heeft bewogen hem,

verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde,

immers heeft hij, verdachte telkens

ten aanzien van [slachtoffer 1] over de periode van 11 januari 2021 tot en met 8 mei 2021

- foto’s gemaakt voor advertentie(s) op meerdere websites waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en

- één of meerdere advertenties ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en die advertenties te onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’)

en

- contacten onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die voornoemde persoonen/of afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of

- instructie(s) gegeven aan voornoemde persoonmet betrekking tot de door haar te verrichten prostitutiewerkzaamheden en

- bepaald hoeveel en/of welke klanten voornoemde [slachtoffer 1] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en

- bepaald hoeveel geld zij, [slachtoffer 1] , per dag met prostitutiewerkzaamheden moest verdienen en die verdiensten controleerde en

- ten aanzien van die [slachtoffer 1] een of meerdere camera’s in de woning geplaatst (ter controle);

2.

hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2019 tot en met 10 februari 2021 in Nederland, meermalen, een ander, te weten [slachtoffer 9] , geboren [1981]

(lid 1, onder 1°)

door geweld en door dreiging met geweld en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 9] ,

en

(lid 1, onder 4°)

telkens met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 9] heeft gedwongen en/of

bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 9] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard,

en

(lid 1, onder 6°)

telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 9]

en

(lid 1, onder 9°)

telkens met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 9] heeft bewogen hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een derde, immers hebben/heeft hij, verdachte, telkens

ten aanzien van [slachtoffer 9] over de periode van 14 maart 2019 tot en met 10 februari 2021

- werkplekken geregeld voor die [slachtoffer 9] en

- die [slachtoffer 9] begeleid van en naar prostitutieplaatsen en

- foto’s (laten) maken/gemaakt voor advertenties op één website waarin die [slachtoffer 9] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en

- advertenties ten behoeve van één website waarin/waarop die [slachtoffer 9] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘omhoog plaatsen’) en

- contacten onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 9] en/of afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en

- instructie(s) gegeven aan die [slachtoffer 9] met betrekking tot de door die door [slachtoffer 9] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en

- bepaald hoeveel en welke klanten die [slachtoffer 9] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en

- voor die [slachtoffer 9] bepaald hoeveel geld zij per dag met prostitutiewerkzaamheden moest verdienen en die verdiensten controleerde;

3.

in de periode gelegen van 1 oktober 2021 tot en met 7 december2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, - [slachtoffer 11] (geboren op [1941] ) heeft bewogen tot de afgifte van een auto Fiat Tipo (kenteken [kenteken 1] ) en geldbedragen met een gezamenlijk beloop van circa

€ 7.710,13, hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid - zich op datingsites heeft ingeschreven, en vervolgens in contacten met [slachtoffer 11] zich, onder een andere voornaam, heeft voorgedaan als een dame die op zoek was naar een relatie, en

- vervolgens in contacten met die [slachtoffer 11] zich heeft voorgedaan als een dame die op zoek was naar een relatie, en - vervolgens in contacten met die [slachtoffer 11] heeft voorgewend dat zij geïnteresseerd was in hem en dat er een liefdesrelatie was of zou komen, en - aan [slachtoffer 11] heeft verteld in financiële problemen te zitten, en dringend geld nodig te hebben voor boodschappen en/of eten en/of kleding, en

- aan voornoemde [slachtoffer 11] heeft verteld dat er een schuld is en hiertoe ook een foto van een factuur van de vermeende schuld heeft laten zien,

waardoor voornoemde [slachtoffer 11] werd bewogen tot bovenomschreven afgiftes.

4.

in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 1 februari 2022 in Nederland, tezamen met één ander

- van voorwerpen, te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit de seksuele uitbuiting - via tikkies en betaalverzoeken/ overboekingen), en een Audi A1 (kenteken [kenteken 2] ) en een Fiat Tipo (kenteken [kenteken 1] ) de werkelijke aard en herkomst heeft verhuld en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was,

en

- voorwerpen, te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele uitbuiting zowel contant ontvangen als via tikkies en betaalverzoeken / overboekingen), heeft verworven en omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader wisten dat voormelde voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig eigen misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;

5.

in de periode van 12 augustus 2021 tot en met 1 februari 2022 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:

- mensenhandel, seksuele uitbuiting (artikel 273f Wetboek van Strafrecht) en

- het witwassen van geld en/of goederen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht)

en

- oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht);

zulks terwijl hij, verdachte, de leider van die organisatie was.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van het Openbaar Ministerie

Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 4 en feit 5:

Het Openbaar Ministerie heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

Het Openbaar Ministerie heeft daarnaast verzocht om de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft allereerst stilgestaan bij de door het Openbaar Ministerie gevorderde opheffing van de geschorste voorlopige hechtenis. Daartoe heeft de raadsman verwezen naar de vordering tot cassatie van mr. M.E. van Wees (plv. AG bij de Hoge Raad) van 11 maart 2025 waarin specifiek wordt ingegaan op de problematiek betreffende de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis. De raadsman heeft in dat kader aangevoerd dat het Openbaar Ministerie ongemotiveerd heeft gevorderd om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De raadsman heeft bepleit om die vordering af te wijzen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de geschorste voorlopige hechtenis met de geldende voorwaarden in stand te laten, met uitzondering van het contactverbod met zijn neef en medeverdachte [medeverdachte 4] . De raadsman heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat dit contactverbod komt te vervallen.

De raadsman heeft onder meer verweer gevoerd ten aanzien van de mensenhandel. In grote lijnen was cliënt weliswaar uit op winstbejag, maar hij heeft niemand gedwongen. De vrouwen kwamen bij hem en hij heeft geen enkele vrouw in de prostitutie gebracht door hen van hem afhankelijk te maken. Hij verkeerde in een wereld waarin veel mensen kansarm waren en hij was niet anders gewend dan te leven langs de rafelranden van de maatschappij. Hij wist niet dat sommige vrouwen kwetsbaar waren.

Ook heeft de raadsman gewezen op de schending van de redelijke termijn en de rechtbank in dat kader verzocht om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden.

Voorts heeft de raadsman verwezen naar jurisprudentie waaruit blijkt dat in soortgelijke casussen beduidend lagere straffen zijn opgelegd dan door het Openbaar Ministerie is gevorderd.

De raadsman heeft tot slot aandacht gevraagd voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaruit blijkt dat hij een erbarmelijke jeugd heeft gehad en daardoor kampt met een PTSS. Het handelen van verdachte is ingegeven door de normen en waarden die hem van jongs af zijn bijgebracht. In dat opzicht dient de rechtbank de persoon van verdachte ook te bezien, namelijk als een kwetsbaar persoon die de vrouwen - met wie hij zich altijd heeft omringd - als aan hem gelijkwaardig beschouwde.

Verdachte heeft - in de 26 maanden sinds zijn voorlopige hechtenis is geschorst - zijn leven goed op de rit gekregen. Met zijn werk als ZZP-er in de schoonmaakbranche heeft hij een mooi en legaal economisch model opgebouwd, waar hij met zijn partner en medeverdachte [medeverdachte 2] en hun driejarige dochter goed van kan leven. Een langdurige gevangenisstraf zou deze positieve wending in het leven van verdachte ernstig ontwrichten.

De raadsman heeft daarom verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast kunnen aan verdachte meerdere maximale taakstraffen worden opgelegd.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel waarbij hij vijf verschillende slachtoffers seksueel heeft uitgebuit. Met betrekking tot drie van de slachtoffers heeft verdachte samen met een ander of anderen gehandeld.

Bij deze kwetsbare vrouwen was er veelal sprake van verslavingsproblematiek of een belast verleden. De vrouwen werden door verdachte gedwongen om in de illegale prostitutie te werken, waarbij er sprake was van veelal zeer vergaande seksuele handelingen die zij zonder de - binnen de legale seksindustrie gehanteerde - hygiënevoorschriften dienden te verrichten. Immers werd door verdachte veelal online geadverteerd met een seksadvertentie waarin hij seksuele diensten van de vrouwen aanbood tegen een zogenaamd “all-in tarief” zonder condoomgebruik.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte hiermee het doel had om een zo groot mogelijke klantenkring te genereren. Van de inkomsten die de vrouwen met hun prostitutiewerkzaamheden verdienden moesten zij minimaal de helft afstaan. Bovendien moesten de vrouwen hun werkzaamheden vaak verrichten vanuit een sobere en onreine werkplek, alwaar zij - mede onder druk van verdachte - een groot aantal klanten moesten bedienen. De rechtbank merkt op dat verdachte weliswaar niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor het geweld jegens slachtoffer [slachtoffer 2] gepleegd door medeverdachte [medeverdachte 3] , maar dat gebleken is dat verdachte meer bezorgd was om de slechte recensies die hij daardoor zou kunnen krijgen, dan om het welzijn van [slachtoffer 2] . Kennelijk is alles gericht op het doorgaan van de ‘business’.

Verdachte heeft bij vier van de slachtoffers ook geldelijk geprofiteerd van de uitbuitingssituaties waarin de slachtoffers verkeerden.

Met deze moreel verwerpelijke vorm van seksuele uitbuiting is een zeer grove inbreuk gemaakt op fundamentele rechten van een persoon zoals menswaardigheid en autonomie.

De lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers wordt immers geheel ondergeschikt gemaakt aan het financieel gewin van de uitbuiter(s). Het behoeft geen betoog dat seksuele uitbuiting leidt tot ingrijpende psychische gevolgen voor de slachtoffers daarvan. Gedwongen prostitutie wekt bovendien terecht veel afschuw op in de samenleving.

Daarnaast heeft verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting van het 80 jaar oude (inmiddels overleden) slachtoffer [slachtoffer 11] .

Medeverdachte [medeverdachte 2] is met het oplichtingsslachtoffer in contact gekomen via een datingsite en heeft vervolgens bij hem ten onrechte de indruk gewekt dat zij een relatie met hem aan wilde gaan. Daarbij heeft zij het slachtoffer verteld zij in een penibele situatie verkeerde vanwege haar schulden. Door deze onjuiste voorstelling van zaken is het slachtoffer bewogen tot de afgifte van grote geldbedragen en zelfs een auto aan medeverdachte [medeverdachte 2] . Op het moment dit slachtoffer zich kennelijk realiseerde dat hij door medeverdachte [medeverdachte 2] was opgelicht, heeft hij het contact met haar verbroken.

Een korte tijd daarna wordt besloten dat medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] het contact met deze man zal aangaan en voort zal zetten, met het doel om dit slachtoffer nog meer geld afhandig te maken. Daarbij heeft [medeverdachte 1 / slachtoffer 14] aan dit slachtoffer in het kader van “schulden” een door verdachte verstrekte factuur met onjuiste informatie getoond, waardoor het slachtoffer wederom is bewogen tot afgifte van grote geldbedragen. Verdachte heeft bijgedragen aan de oplichting en ervan geprofiteerd.

Met zijn handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid die in zijn algemeenheid inherent is aan de hoge leeftijd van personen.

Dat het slachtoffer [slachtoffer 11] in dit geval ook daadwerkelijk kwetsbaar was, blijkt onder meer uit de politiemutatie van 3 december 2021 waaruit blijkt dat hij die dag door verbalisanten in verwarde toestand nabij het station in Breda werd aangetroffen en desgevraagd vertelde dat hij een afspraak met een vrouw (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1 / slachtoffer 14]) had.

De uit de mensenhandel en oplichting verkregen opbrengsten heeft verdachte samen met zijn echtgenote en medeverdachte [medeverdachte 2] witgewassen, waarvan zij een gewoonte hebben gemaakt. Witwassen leidt tot ontwrichting van het financiële en economische verkeer, omdat daarbij de criminele herkomst van gelden aan het zicht wordt onttrokken.

Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het - als leider - deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met seksuele uitbuiting, oplichting en het witwassen van de inkomsten uit die handelingen. Door de wijze waarop de organisatie haar werkzaamheden heeft ontplooid, is sprake van een forse inbreuk op de rechtsorde.

Strafblad.

Uit het uittreksel justitiële documentatie van 8 april 2025 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds-en vermogensdelicten. Nu deze veroordelingen dateren van respectievelijk 2014 en 2002 zal de rechtbank dit niet in strafverhogende zin meewegen.

Persoon van verdachte.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 7 mei 2025. Hieruit volgt dat verdachte een belaste levensgeschiedenis kent waarbij hij in zijn jeugd te maken kreeg met huiselijk geweld van vader naar moeder. Toen verdachte 14 jaar oud was, werd zijn moeder vermoord door zijn vader.Verdachte groeide daarna verder op bij zijn opa en oma waar hij werd mishandeld. Verdachte begon zich bezig te houden met criminaliteit en raakte op 22-jarige leeftijd voor een periode van 3 jaar gedetineerd in Venezuela wegens cocaïnesmokkel, alwaar hij te maken kreeg met erbarmelijke en gevaarlijke omstandigheden.In de huidige strafzaak heeft verdachte ongeveer 14 maanden in voorlopige hechtenis verbleven.

Na de schorsing van de voorlopige hechtenis vanaf maart 2023 is verdachte gaan samenwonen met zijn (inmiddels) echtgenote en medeverdachte [medeverdachte 2] , met wie hij een driejarig dochtertje heeft. Verdachte heeft zich meewerkend opgesteld tijdens het schorsingstoezicht.Vanwege verschillende ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven heeft verdachte een posttraumatische stressstoornis (PTSS), waarvoor hij op eigen initiatief in behandeling is.Momenteel is verdachte is werkzaam als ZZP-er in de schoonmaak, waarmee hij een goed inkomen verdient. Voor zijn schulden lopen momenteel betalingsregelingen.

De reclassering schat het recidiverisico laag in en ziet - mede gelet op de gedragsverandering die hij tijdens het reclasseringstoezicht in het kader van zijn geschorste voorlopige hechtenis heeft laten zien - geen meerwaarde in reclasseringstoezicht en adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.

De rechtbank betrekt in haar oordeel het belaste verleden van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank oog voor de situatie dat verdachte zich gedurende een periode van ruim drie jaren aan schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden.

Redelijke termijn.

De rechtbank houdt rekening met het tijdsverloop van deze zaak. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. In dit geval moet de termijn

worden gerekend vanaf 2 februari 2022, te weten de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na deze datum, nu het vonnis wordt gewezen op 11 juli 2025. Hieruit volgt dat de redelijke termijn met ruim zeventien maanden is overschreden. De rechtbank zal deze tijdsoverschrijding in strafmatigende zin meewegen bij de aan verdachte op te leggen straf.

Straftoemeting

Uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht de rechtbank -gelet op de ernst van de feiten - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.

De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank benadrukt dat deze oriëntatiepunten van het LOVS anders zijn dan de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hanteert.

Uitgangspunt van de oriëntatiepunten ten aanzien van mensenhandel in het geval van seksuele uitbuiting is dat hoe groter de inbreuk is op de autonomie en grondrechten van de slachtoffers, hoe zwaarder de straf dient te zijn. In verband daarmee worden verschillende categorieën onderscheiden, waarbij categorie III staat voor de zwaarste gevallen.

De rechtbank merkt voor wat betreft de slachtoffers [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] deze zaak aan als een categorie I zaak. Daarvoor geldt in beginsel een oriëntatiepunt van 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf per afzonderlijk slachtoffer voor een bewezenverklaarde periode, variërend van een dag/dagen tot enkele maanden, zoals in deze zaak aan de orde is.

In het geval van uitbuiting van [slachtoffer 4] ziet de rechtbank strafverzwarende factoren die grenzen aan een categorie II zaak nu de rechtbank van oordeel is dat de autonomie van [slachtoffer 4] sterk werd beperkt. Voor een categorie II zaak geldt in beginsel een oriëntatiepunt van 14 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf per afzonderlijk slachtoffer.

In het geval van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 3] heeft de rechtbank in strafverzwarende zin rekening gehouden dat zij gedurende een periode van 5 maanden is uitgebuit waarbij zij gedurende een korte periode zelfs twee derde van haar inkomsten heeft af moeten staan, en zij veel klanten heeft bediend.

De rechtbank merkt - voor wat betreft de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 9] - deze zaak aan als een categorie II zaak. Ten aanzien van beide slachtoffers ziet de rechtbank strafverhogende factoren nu - naast misbruik van een kwetsbare positie- ook andere dwangmiddelen zijn toegepast. Deze slachtoffers zijn immers ook misleid en op hen is door verdachte ook (bedreiging met) geweld toegepast. Daarnaast heeft verdachte misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Uit de omstandigheid dat verdachte in de bewezenverklaarde periode in de woning van de slachtoffers met hen samenwoonde, leidt de rechtbank af dat deze kwetsbare slachtoffers zich nauwelijks aan de invloedssfeer van verdachte hebben kunnen onttrekken.

Blijkens de oriëntatiepunten - die gelden ten aanzien van fraude in algemene zin - is een bij een benadelingsbedrag van € 70.000 tot € 125.000 een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 9 maanden of een taakstraf het uitgangspunt. Laatstgenoemde oriëntatiepunten, heeft de rechtbank bij de strafbepaling als uitgangspunt genomen ten aanzien van de oplichtingsfeiten en witwasfeiten waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt.

Conclusie.

Met name de bewezen verklaarde seksuele uitbuiting rechtvaardigt een aanzienlijk langere gevangenisstraf dan de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest.

De rechtbank heeft oog voor de omstandigheden dat verdachte een moeilijke jeugd heeft gehad en thans als ZZP-er werkzaamheden verricht in de schoonmaakbranche, maar ziet daarin geen grond voor het opleggen van een andere strafmodaliteit of een gevangenisstraf voor een geringere duur dan de hierna aan verdachte op te leggen straf.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de totale duur van ongeveer 4,5 jaar passend en geboden is.

De rechtbank zal echter- in verband met voornoemde overschrijding van de redelijke termijn - compensatie bieden aan verdachte en de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf beperken tot een duur van 4 jaren.

De rechtbank legt hiermee een fors lichtere straf op dan de door het Openbaar Ministerie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan waarop het Openbaar Ministerie de eis heeft gebaseerd en de rechtbank van oordeel is dat de door haar op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Geen contactverbod.

Namens het slachtoffer [slachtoffer 1] is door haar advocate ter terechtzitting van 22 mei 2025 verzocht om aan verdachte een contactverbod op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht op te leggen.

Volgens die bepaling kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd ter bescherming van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Een dergelijke maatregel kan een contactverbod inhouden.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat de rechtbank deze maatregel alleen kan opleggen als zij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen. Daarvoor ziet de rechtbank in dit geval geen aanwijzingen. Immers wordt het recidiverisico door de reclassering inschat als laag en heeft verdachte sinds de bewezen verklaarde gebeurtenissen geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Ook is niet gebleken dat verdachte - gedurende de periode van schorsing van zijn voorlopige hechtenis die inmiddels ruim 27 maanden bedraagt, contact heeft gezocht met (een van) de slachtoffers. Evenmin is gebleken dat verdachte, met het slachtoffer [slachtoffer 1] in het bijzonder, na 8 mei 2021 nog contact heeft gezocht.

De rechtbank acht daarom geen termen aanwezig om aan verdachte een contactverbod ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht op te leggen.

Bevel tot voorlopige hechtenis.

Het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van 23 maart 2023 geschorst. Daarbij is door de rechtbank destijds - kort samengevat - overwogen dat het bevel voorlopige hechtenis wordt geschorst gelet op het gegeven dat er toen nog geen zicht was op een inhoudelijke behandeling van de zaak binnen een termijn van zes maanden.

De officier van justitie heeft ter terechtzitting verzocht om opheffing van de schorsing. De verdediging heeft zich daartegen verzet.

De rechtbank overweegt dat de – aan de schorsing ten grondslag liggende – omstandigheid dat er nog geen zicht was op een inhoudelijke behandeling zich niet langer voordoet. Er is nu sprake van een veroordelend vonnis waarbij aan verdachte een langdurige gevangenisstraf van vier jaar wordt opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de zogeheten twaalfjaarsgrond nog steeds aan de orde en is het aan de maatschappij niet uit te leggen dat de voorlopige hechtenis van iemand- die tot een langdurige gevangenisstraf wordt veroordeeld voor onderhavige feiten- niet opgeheven wordt. Verdachte heeft gedurende een periode van een aantal jaren een coördinerende en leidende rol gehad met betrekking tot mensenhandel van vijf verschillende slachtoffers.

Een afweging tussen de belangen van strafvordering en die van verdachte leidt tot de conclusie dat de belangen van strafvordering bij voortzetting van de voorlopige hechtenis van verdachte op dit moment zwaarder wegen dan de belangen van verdachte

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht om de vordering geheel (hoofdelijk) toe te wijzen, deze te vermeerderen met de wettelijke rente en hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering gelet op de door hem bepleitte vrijspraak van het deel van de tenlastelegging waarop deze vordering betrekking heeft.

Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat [slachtoffer 2] maar één dag heeft gewerkt en verdachte niets van doen wilde hebben met de geweldshandelingen die door medeverdachte [medeverdachte 3] op [slachtoffer 2] zijn uitgevoerd. De hoogte van de gevorderde immateriële schade staat niet in verhouding tot de bijdrage van verdachte aan de situatie van [slachtoffer 2] .

Beoordeling.

De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend die in totaal € 11.570,00 bedraagt.

Materiële schade.

De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 800,00 die zij is misgelopen omdat verdachte de opbrengsten uit haar prostitutiewerkzaamheden zou hebben afgenomen en een bedrag van € 770,00 aan toekomstige therapiekosten voor het jaar 2025/2026.

Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen of de prostitutie-inkomsten van benadeelde daadwerkelijk zijn afgenomen en zo ja, wat daarvan de hoogte zou zijn. Nu deze schadepost onvoldoende onderbouwd zal de rechtbank de benadeelde partij, voor wat betreft de gevorderde materiële schade, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

Ook de gestelde toekomstige schade komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien deze kosten in dit stadium onvoldoende zijn onderbouwd en gemotiveerd. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde toekomstige therapiekosten niet zonder meer redelijkerwijs voorzienbaar zijn ingevolge artikel 6:105 van het Burgerlijk Wetboek, nu uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer zorg- mijdend is.

De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, ten aanzien van de gevorderde materiële schade.

De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Immateriële schade.

De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,00 in verband met door haar geleden immateriële schade.

De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, te weten voor het oplopen van lichamelijk letsel en een aantasting in de persoon op andere wijze, een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt.

Van de hier bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.

Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig geval sprake.

Bij de beoordeling van de hoogte van de aan benadeelde toe te kennen immateriële schadevergoeding, heeft de rechtbank rekening gehouden met de bewezenverklaarde pleegperiode van 5 dagen (waarin het slachtoffer feitelijk één dag als prostituee voor verdachte en medeverdachte heeft gewerkt) en in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld. De rechtbank acht - gelet op de rol van verdachte met betrekking tot dit slachtoffer, waarbij hij is vrijgesproken van het geweld ten aanzien van [slachtoffer 2] - naar maatstaven van billijkheid, een bedrag € 750,00- toewijsbaar.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de meer gevorderde immateriële schade.

De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Overwegingen

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader [medeverdachte 3] samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor het schadebedrag van € 750,00. Voor wat betreft dat deel hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander is betaald.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht om de vordering geheel toe te wijzen, deze te vermeerderen met de wettelijke rente en hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering gelet op de door hem bepleitte vrijspraak van het deel van de tenlastelegging waarop deze vordering betrekking heeft.

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de gevorderde materiële schade niet is onderbouwd. Uit het dossier kan de hoogte van de verdiensten van [slachtoffer 1] niet worden afgeleid.

Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Beoordeling.

De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend die in totaal € 60.772,70 bedraagt.

Materiële schade.

De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 48.000,00 die zij is misgelopen omdat verdachte de opbrengsten uit haar prostitutiewerkzaamheden heeft afgenomen. Zij vordert daarnaast een bedrag van € 2.772,70 dat zij op verzoek van verdachte heeft overgemaakt op diens bankrekeningen.

Ten aanzien de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank komt met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer 1] tot een bewezenverklaring van een pleegperiode van 11 januari 2021 tot en met 8 mei 2021. Dit betreft een periode van 118 dagen waarin zij prostitutiewerkzaamheden ten behoeve van verdachte heeft verricht.

In de geldende jurisprudentie wordt een bedrag van € 200,00 aan prostitutieomzet per dag als gangbaar uitgangspunt wordt gehanteerd. Uit het dossier blijkt echter niet op welke dagen en hoeveel dagen feitelijk in die periode door het slachtoffer

prostitutiewerkzaamheden zijn verricht.

De rechtbank maakt daarom gebruik van haar schattingsbevoegdheid waarbij (eventueel) niet gewerkte dagen in betreffende periode worden verdisconteerd.

De rechtbank stelt de door het slachtoffer gegenereerde prostitutieomzet vast op een bedrag van € 150,00 aan verdiensten per dag in de betreffende periode.

De totale prostitutieverdiensten in de periode van 11 januari 2021 tot en met 8 mei 2021 zijn daarmee: 118 dagen x € 150,00 = € 17.700,00-.

Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat benadeelde een bedrag van € 17.700,00 aan inkomsten is misgelopen.

De rechtbank kan - bij gebreke van een nadere (schriftelijke) onderbouwing - niet vaststellen of [slachtoffer 1] meer prostitutie-inkomsten is misgelopen dan de hoogte van het bedrag dat de rechtbank heeft vastgesteld. Op dezelfde grond kan de rechtbank eveneens niet vaststellen of het door benadeelde gevorderde bedrag € 2.772,70 rechtstreekse schade is die voortvloeit uit strafbaar handelen van verdachte jegens benadeelde.

Aangezien de behandeling van dit deel van de vordering tot een onevenredige belasting van het strafgeding zou leiden, zal de rechtbank bepalen dat dit deel van de vordering

niet-ontvankelijk is.

De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank acht daarom toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een materiële schadevergoeding van € 17.700,00.

Immateriële schade.

De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, te weten een aantasting in de persoon op andere wijze, een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt.

Van de hier bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.

Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig geval sprake.

De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade - rekening houdend met de bewezenverklaarde pleegperiode, in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en naar billijkheid - tot het door benadeelde gevorderde bedrag van € 10.000,00 toewijzen.

Conclusie.

De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 27.700,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de meer gevorderde materiële schade (te weten: een resterend bedrag van

€ 30.300,00 aan misgelopen inkomsten en een totaalbedrag van € 2.772,70 dat betrekking heeft op naar de bankrekeningen van verdachte overgemaakte geldbedragen).

De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] .

Het standpunt van het Openbaar Ministerie.

Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht om de benadeelde partij

niet-ontvankelijk te verklaren nu het feit waarop deze vordering betrekking heeft niet kan worden bewezen.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu hij ten aanzien van het feit waarop de vordering betrekking heeft, vrijspraak heeft bepleit.

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering vanwege formele gebreken. De vordering is immers niet ondertekend en evenmin gedateerd.

Beoordeling.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.

De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [zoon van slachtoffer 11] .

Het standpunt van het Openbaar Ministerie.

Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht om de benadeelde partij

niet-ontvankelijk te verklaren nu het feit waarop deze vordering betrekking heeft niet kan worden bewezen.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu hij ten aanzien van het feit waarop de vordering betrekking heeft, vrijspraak heeft bepleit.

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering is ingediend door de zoon van de heer [slachtoffer 11] . Nu de heer [slachtoffer 11] niet als gevolg van het strafbare feit is overleden, kan zijn zoon zich niet als erfgenaam voegen op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de som van de aanschafwaarde van de auto en de bedragen die op de rekeningen van verdachte en haar partner zijn gestort neerkomt op een totaalbedrag van € 21.3210,13. Het meer gevorderde dient daarom te worden afgewezen.

Beoordeling.

De rechtbank stelt vast dat [zoon van slachtoffer 11] namens zijn inmiddels overleden vader - te weten het slachtoffer [slachtoffer 11] - een vordering benadeelde partij heeft ingediend.

Een nabestaande kan als erfgenaam onder algemene titel een vordering van het slachtoffer verkrijgen betreffende schade veroorzaakt bij het inmiddels overleden slachtoffer waarvoor een derde aansprakelijk is.

Vermogensschade gaat onder algemene titel over, waardoor de erfgenaam in de positie treedt van de overledenen en de derde aansprakelijk is voor de schade jegens de erfgenaam.

Op grond van artikel 51f, lid 2, Sv kan een erfgenaam zich voor deze onder algemene titel verkregen vordering echter enkel voegen in het strafproces wanneer het slachtoffer als gevolg van het strafbare feit is overleden. Wanneer het slachtoffer later, door een andere oorzaak is overleden, kan de nabestaande zich niet voegen als benadeelde voor de door hem onder algemene titel verkregen vordering. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2005:AS9225) is er dan namelijk geen sprake van rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f, lid 1, Sv. Deze laatste situatie doet zich hiervoor, aangezien [slachtoffer 11] later is overleden aan een doodsoorzaak die volledig losstaat van het strafbare feit.

Volgens de jurisprudentie kan een uitzondering worden gemaakt op het bepaalde in artikel 51f, tweede lid Sv wanneer door de overledene reeds aangifte is gedaan waarbij hij te kennen heeft gegeven zijn schade te willen verhalen op de verdachte. Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank echter niet voor.

De rechtbank heeft immers vastgesteld dat het slachtoffer [slachtoffer 11] desgevraagd expliciet aan de politie heeft aangegeven dat hij géén aangifte wilde doen (pag. 2413 map 6). Evenmin heeft hij te kennen gegeven dat hij zich in het strafproces wenste te voegen als benadeelde partij.

De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in de vordering.

De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [betrokkene] .

Het standpunt van het Openbaar Ministerie.

Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht om de benadeelde partij

niet-ontvankelijk te verklaren nu het feit waarop deze vordering betrekking heeft niet kan worden bewezen.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu hij vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van het deel van de tenlastelegging waarop deze vordering betrekking heeft. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering voor zover die ziet op gevorderde immateriële schadevergoeding nu het gevorderde bedrag materiële schade betreft. Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Beoordeling.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.

De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn:

- die aan de veroordeelde toebehoorden of die geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen;

- met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden;

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 140, 273f, 326, 420bis en 420ter Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;

verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

ten aanzien van feit 1:

mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1º/4º/6º/9º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;

en
mensenhandel;

ten aanzien van feit 2:

mensenhandel;

ten aanzien van feit 3:

medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;

ten aanzien van feit 4:

medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;

ten aanzien van feit 5:

als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

legt op de volgende straffen en maatregelen:

ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;

verklaart verbeurd de inbeslaggenomen goederen, te weten:

1. T-shirt Palm Angels( PL2100-OBRCC21007_705194)

1. paar herenschoenen Christian Louboutin maat 42. In doos Gucci (PL2100 OBRCC21007_705213)

1. paar herenschoenen Gucci PL2100-OBRCC21007_705175

1. Horloge Royal Oak (PL2100-OBRCC21007_705113)

1. T-shirt Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705128)

1. T-shirt Palm Angels (PL2100-OBRCC21007_705125)

1. paar herenschoenen Tod's maat 8 (PL2100-OBRCC21007_705212)

1. T-shirt Balenciaga (PL2100-OBRCC21007_705197)

1. Polo shirt Versace (PL2100-OBRCC21007_705191

1. T-shirt Off White (PL2100-OBRCC21007_705181)

1. smartphone Apple (PL2100-OBRCC21007_704738)

1. Gilet maat 50 at.p.co ( PL2100-OBRCC21007_705117)

1. Trui Dior (PL2100-OBRCC21007_705119)

1. Trui Dior (PL2100-OBRCC21007_705118)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705209)

1. boodschappentas Louis Vuitton (PL2100-OBRCC21007_705108)

1. handtas Louis Vuitton met 5 voetjes (PL2100-OBRCC21007_705107)

1. handtas Louis Vuitton met hangslot (PL2100-OBRCC21007_705106)

1. T-shirt Off White (PL2100-OBRCC21007_705130)

1. T-shirt Philipp Plein (PL2100-OBRCC21007_705129)

1. T-shirt Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705127)

1. T-shirt Carlo Colucci (PL2100-OBRCC21007_705126)

1. T-shirt zwart Versace (PL2100-OBRCC21007_705124)

1. trui Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705123)

1. trui Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705122)

1. trui Off White (PL2100-OBRCC21007_705121)

1. trui Palm Angels (PL2100-OBRCC21007_705120)

1. Handtas Balmain (PL2100-OBRCC21007_705101)

1. Toilettas Versace (PL2100-OBRCC21007_705100)

1. Handtas Michel Kors (PL2100-OBRCC21007_705098)

1. Handtas Guess (PL2100-OBRCC21007_705097)

1. Handtas Liu Jo (PL2100-OBRCC21007_705096)

1. Sleuteletui zonder sleutels (PL2100-OBRCC21007_705081)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705211)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705210)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705202)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705201)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705199)

1. Joggingbroek Philipp plein (PL2100-OBRCC21007_705198)

1. T-shirt Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705196)

1. T-shirt Versace (PL2100-OBRCC21007_705192)

1. T-shirt Philipp Plein (PL2100-OBRCC21007_705190)

1. Hoodie Philipp Plein (PL2100-OBRCC21007_705116)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705208)

1. spijkerbroek My Brand (PL2100-OBRCC21007_705207)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705206)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705205)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705204)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705203)

1. Spijkerbroek Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705200)

1. T-shirt Dsquared2 (PL2100-OBRCC21007_705183)

1. T-shirt Philipp Plein (PL2100-OBRCC21007_705182)

1. Polo shirt (PL2100-OBRCC21007_705180)

1. T-shirt Philipp Plein (PL2100-OBRCC21007_705189)

1. T-shirt Philipp Plein (PL2100-OBRCC21007_705188)

1. Polo shirt (PL2100-OBRCC21007_705187)

1. T-shirt Off White (PL2100-OBRCC21007_705186)

1. T-shirt Philipp Plein (PL2100-OBRCC21007_705185)

1. T-shirt Burberry (PL2100-OBRCC21007_705184)

1. Polo shirt (PL2100-OBRCC21007_705179)

1. T-shirt Off White (PL2100-OBRCC21007_705178)

1. paar herenschoenen Balenciaga maat 7 (PL2100-OBRCC21007_705177)

1. paar rubberen paardrijlaarzen maat 35 (PL2100-OBRCC21007_705174)

1. herenvest Balmain (PL2100-OBRCC21007_705173)

1. damesjas maat L Woolrich John Rich&Bros (PL2100-OBRCC21007_705172)

1. baseball cap Philipp Plein (PL2100-OBRCC21007_705171)

1. Herenjas Philipp Plein maat XL (PL2100-OBRCC21007_705170)

1. herenjas Off White maat XL (PL2100-OBRCC21007_705169)

1. paar herenschoenen Royaums maat 7 (PL2100-OBRCC21007_705176)

1. Herenjas Philipp Plein (PL2100-OBRCC21007_705168)

1. Smartphone Samsung scherm kapot (PL2100-OBRCC21007_705099)

1. Smartphone Samsung, incl. hoesje achterzijde gebarsten + kras scherm (PL2100-OBRCC21007_704740)

1. iPhone 4 scherm compleet gebarsten (PL2100-OBRCC21007_704735)

1. iPhone, rondom zwaar beschadigd (PL2100-OBRCC21007_704739)

1. iPhone, scherm gebarsten, er ontbreken stukken van (PL2100-OBRCC21007_704733)

1. Smartphone Samsung (PL2100-OBRCC21007_704734)

1. iPhone 12, barsten in scherm (PL2100-OBRCC21007_704731)

1. iPhone 12 Pro Max (PL2100-OBRCC21007_704732)

1. iPhone scherm zwaar beschadigd (PL2100-OBRCC21007_704729)

1. iPhone 6, scherm gebarsten (PL2100-OBRCC21007_704730)

1. Minitelefoon Zanco Tiny (PL2100-OBRCC21007_704724)

1. SD kaart 32 GB (PL2100-OBRCC21007_704720)

ten aanzien van feit 1:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 750,00 bestaande uit immateriële schadevergoeding;

de vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;

bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

bepaalt dat verdachte ten aanzien van dit schadebedrag hoofdelijk aansprakelijk is;

ten aanzien van feit 1:

legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 750,00;

bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 15 dagen; de toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;

voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding;

de vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.;

bepaalt dat verdachte voor dit schadebedrag hoofdelijk aansprakelijk is;

bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

ten aanzien van feit 1:

beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van €27.700,00, bestaande uit €17.700,00 materiële schadevergoeding en € 10.000,00 immateriële schadevergoeding;

de vergoeding van de materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;

bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 27.700,00;

bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 173 dagen; de toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;

Voormeld bedrag bestaat uit € 17.700,00 materiële schadevergoeding en € 10.000,00 immateriële schadevergoeding;

de vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 08 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;

bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

ten aanzien van feit 3:

beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] :

bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

beslissing op de vordering van de benadeelde partij [zoon van slachtoffer 11] :

bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene] :

bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

beoordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,

mr. A.E. de Kryger en mr. S.H.C. Merkx, leden,

in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,

en is uitgesproken op 11 juli 2025.